| |
| |
| |
Drie trappen der techniek Door Is. P. De Vooys
De soldaten gaan hun vernielingswerk staken. Het kanon zwijgt en verwoest niet langer wat in eeuwenlangen ijver en toewijding is ontstaan. Menschenlevens zullen weer veilig zijn te land en te water. Na de verwoesting komt nu de tijd van den wederopbouw.
Toen nog de oorlogswoede de diepste wonden en de bitterste ellende veroorzaakte, is reeds aan het herstel gedacht. Eigenlijk gezegd is dat reeds vanaf de eerste oorlogsdagen het geval geweest. Sommigen zijn door de gruwelen reeds onmiddelijk bij 't begin van den oorlog zoo geschokt, dat zij geen edeler taak zagen dan te zorgen dat dit voor het laatst gebeurde. En die zorg moest bij en na den vrede tot uiting komen. Anderen zagen in het krijgsbedrijf de barensweeën van een nieuwen tijd. Velen hebben altijd-door de overtuiging levendig gehouden, dat er na den oorlog veel veranderen moest, opdat zoo groote offers niet vergeefs zouden zijn gebracht.
Nu is het oogenblik gekomen; nu staat de wereld voor de feiten. Meer, veel meer is er verdwenen dan oude schoone steden, schilderachtige dorpen, onmetelijke rijkdommen aan materialen, aan schepen, wegen en werktuigen. Millioenen levens van de krachtigste bouwers met vaardigheden van hoofd en hand zijn vernietigd, en hebben de volkeren van Europa gebracht tot bloedarmoede. De overblijvenden zijn verzwakt door vele tekortkomingen en ziekten. Nog erger, zij zijn gedemoraliseerd door de ekonomische oorlogs-invloeden.
Meer is verdwenen. Tusschen staten en volken; tusschen
| |
| |
klassen en standen binnen die volken, zijn banden verbroken die voor hunne samenwerking niet gemist kunnen worden. Revolutie's in allerlei graden voltrekken zich.
Ondanks dat alles moet de wederopbouw onverwijld worden aangevat. Niet gering is dat werk.
De kaart van Europa, Azië en Afrika wordt met geheel andere grenslijnen geteekend. Het diepere wezen der staten binnen de nieuw getrokken grenzen is geleidelijk of met schokken gewijzigd.
Door de veranderde toestanden zal het handelsverkeer oude banen gesloten vinden, en nieuwe moeten openen. Voor menig land zal dat vèr-gaande gevolgen hebben. De door den oorlog zoo ingrijpend verstoorde voortbrenging kan niet meer terugkeeren in het oude spoor, maar moet zich aanpassen aan verhoudingen, die nog niet eens bekend zijn, en wier groei afgewacht moet worden. Ook de vroegere evenwichtige orde in de voortbrenging is onderste boven geworpen.
Staatsregeeringen hebben er zich mee bemoeid, en zullen om finantieele en vele andere redenen hunne bemoeiingen niet kunnen staken. Werkgevers en arbeiders leefden reeds voor den oorlog in verhoudingen van permanente onderlinge spanning, die thans niet af- maar toegenomen is.
De materieele, de ekonomische en de zedelijke wederopbouw van ons moderne leven kan onmogelijk gedacht worden als een herstel van de toestanden van voor den oorlog. Niet alleen herbouw maar zooveel nieuw-bouw is noodig, dat de uitdrukking wereldvernieuwing daarvoor niet te sterk is.
Hoe zal die wereldvernieuwing plaats vinden?
Ongetwijfeld zal veel uit zich zelf groeien. Men kan zich de menschheid denken als een patient, die van een zware ziekte herstelt. Zoodra de oorzaken van de kwaal zijn weggenomen, toont zich de levenskracht der organen. Eerst geleidelijk maar dan wonderbaarlijk snel, zullen het herstel en de vernieuwde capaciteiten intreden. Maar men mag bij deze vergelijking niet vergeten dat de organen die de levensvernieuwing aan de menschheid brengen moeten, bestaan uit de scheppende krachten waarover die menschheid beschikt, dat is uit personen. Deze zijn het, die thans een nog grootere taak te vervullen hebben dan in gewone tijden op hen rust.
| |
| |
Het zou misleidend zijn zich de rol van het scheppend vermogen voor te stellen als een toevalligheid en als uitsluitend geconcentreerd bij slechts enkele personen. Maar het is fataal, indien men het onderschat en als vanzelfsprekend aanwezig denkt. Scheppen is nimmer iets uit niets maken.
De stof, dat is de om een vorm roepende materie, moet aanwezig en beschikbaar zijn. Bovendien wordt in 't maatschappelijk leven nimmer op eens iets geheel en al nieuw gemaakt. Al wat door 't scheppend vermogen wordt ingericht of georganiseerd, is van te voren voorbereid en rijp gemaakt. Vele krachten moeten samenwerken, zij 't ook dat daarbij grootere en kleinere zich doen kennen.
Maar van zelf gaat het toch niet. Want te midden van- en tegenover de scheppende personen, wier geheele aanleg en vermogen synthetisch is, zijn altijd vele andere wier neiging analytisch, kritisch, schiftend en wier eindwerking ontbindend is. Het scheppend vermogen moet altijd middelpunt-zoekend zijn, zoowel voor 't eigen als voor veler anderen werk. En wel omdat het de middelpunt-vliedende, de scheidende en de ontbindende krachten allereerst moet weerstaan, om pas daarna tot opbouw te kunnen geraken.
De groote menigte wordt uit zich zelve bijna altijd gedreven tot de centrifugale werking. Van daar dat zoo vaak de scheppings-lustigen, de ‘sterke mannen’, geneigd zijn om den invloed der massa uitteschakelen, maar juist daardoor met haar in botsing komen, en zelf uitgeschakeld worden. Het schervengericht is door de geheele geschiedenis heen daarvan de tragedie.
Tegenover de naar anarchie verloopende wilsonzekerheid der menigte staat echter niet alleen de heerscher, maar ook de leider. Ook deze heeft de scheppingsdrang, maar wendt die allereerst aan om door geesteskracht richting te geven; meer nog: richting op te leggen, en samenwerking tot een begrepen noodzakelijkheid te maken. De leider weet dat het niet voldoende is om vóortegaan, maar dat het tevens noodig is te zorgen dat hij ook gevolgd kan worden en ook werkelijk gevolgd wordt. De vernieuwers der menschheid mogen nimmer hun tijd en hun omgeving te vèr vooruit zijn en moeten het verband daarmee bewaren. De lokomotief kan niet harder rijden dan de maximum
| |
| |
snelheid waarbij de wagens in de rails blijven en waarbij de weg het uithoudt.
Dit inzicht beteekent echter volstrekt niet dat de maatschappelijke groei zich als van zelf voltrekt en dat dus ook de wereldvernieuwing op die wijze zal geschieden. Integendeel toont het hoe veel gecompliceerder het scheppend vermogen dient te zijn, en hoe veel moeilijker de taak is, wanneer het werk verricht moet worden in den geest die dezen oorlog won, in den geest der demokratie.
Daartegenover staat echter dat uit de menigte ook alle scheppende krachten vrij naar voren kunnen komen en dat geen ervan onderdrukt wordt. Heilzaam kunnen zij pas worden, indien ze richting en leiding verkrijgen, en wel in hoofdzaak gelijke in elk geval samengaande, richting, en leiding door grootsche, alles beheerschende denkbeelden.
Om éen zoo'n denkbeeld, dat van den volkenbond, zien wij over de geheele wereld de eerste pogingen tot vernieuwing zich concentreeren. Het zijn uitteraard de juristen die het scheppend werk van het nieuwe volkenrecht hebben te verrichten en die zich tot deze taak gaan zetten. In zijn brochure: ‘De drie treden van het volkenrecht’ heeft prof. C. van Vollenhoven de groote beteekenis ervan geschetst.
Naast het volkenrecht zal echter onmiddellijk, en te sterker naarmate de vredessfeer zich zal uitbreiden, het volksrecht een sterke aandracht vragen. Ik bedoel hiermede het sociale recht dat reeds in de sociale wetgeving begonnen is zich te ontwikkelen, en dat aan de sociale vrede grondslag en evenwichtige duurzaamheid zal moeten verschaffen.
Het mag geen oogenblik vergeten worden, dat zoowel het een als het ander niet alleen is een werk van zuivere en logische menschelijkheid, een werk dat ieders toejuiching en ondersteuning verdient, maar dat het practisch neerkomt op een regeling van tegenstrijdige en dikwijls ook strijdbare en zelfs actief strijdende belangen. Pas wanneer die regeling mogelijk is, en uitgevoerd kan worden, heeft het zin de rechtsorganen optebouwen, die de incidenteele beslissingen uitspreken en de uitspraken handhaven. De regeling van de belangen, door n.l. enkele te bevorderen, andere terugtedrukken, en het machts- | |
| |
evenwicht tot een overeengekomen, of met dwang opgelegd, rechtsevenwicht te maken, moet berusten op algemeen erkende beginselen, die een ekonomisch karakter bezitten.
Het is b.v. voor den volkenbond van een alles beheerschende beteekenis of door een volledige erkenning van den vrijhandel en van de vrije zee ieder volk zich kan inspannen tot een onbegrensde ekonomische ontwikkeling en dus geen kunstmatige belemmeringen vindt, die aan andere volken voorrang en voorsprong geven.
Dan wel of het recht op grondstoffen van den beginne af aan wordt vastgelegd en gegeven aan bevóorrechten, aan bezitters.
Zoo is het ook voor het sociale recht fundamenteel of het bezit en de beschikking over productiemiddelen wordt beschouwd als volkomen vrij en onbeperkt, dan wel als een object van min of meer vèrgaand nationaal, misschien zelfs internationaal, eigendom.
Ik bedoel met deze twee voorbeelden niet op de groote ekonomische problemen van de toekomst integaan. Ik heb alleen willen aanduiden dat er zulke problemen zijn, en dat in de oplossing daarvan de moeilijkheid ligt van de verwezenlijking der grootsche vredesdenkbeelden.
Zoowel het volkenrecht als het sociale volksrecht zullen voor alles levend recht moeten zijn, veranderlijk en vervormbaar naar de zich wijzigende eischen.
De vernieuwing der wereld die aan de rechtsregeling ten grondslag ligt en altijd zal blijven liggen, is allereerst een ekonomische en sociale bouw. De voorwaarden waaronder die bouw geschiedt, zullen beslissend zijn voor het lot der plannen, die de juristen thans ontwerpen.
Niemand zal kunnen ontkennen, dat bij het ekonomisch herstel de techniek een groote rol speelt. Reeds voor den oorlog had de techniek voor de maatschappij een beteekenis gekregen, die aan hare leiders - de ingenieurs - nieuwe rechten en verplichtingen brengen moest. Tijdens den oorlog bleek het nog veel duidelijker, hoe geweldig de macht der techniek wel is. De ingenieurs over de geheele wereld hebben zich nu jaren lang in de dienst gesteld der vernieling met verbluffende maar
| |
| |
toch ook ontstellende resultaten. Zeker werd het individueele geweten gerust gesteld doordat de toename van het verwoestingsvermogen gedacht is als ten dienste van het vaderland, van de vrijheid, van eigen huis en haard te zijn aangewend. Het was bedoeld als verweer, niet als aanval.
Het feit blijft echter bestaan dat de techniek de oorlogsellende ten toppunt heeft gevoerd, en dat daarbij is gebleken welke macht de menschheid in de techniek bezit, een macht ten goede maar ook ten kwade. Des te meer reden is er om zich af te vragen welke taak in de toekomst wacht, nu 't afbreken voorbij is en nu er grootsche verwachtingen voor nieuwe verhoudingen durven opkomen. Ik bedoel hier niet zoozeer dat elk ingenieur binnen den eigen werkkring zich rekenschap geeft van wat er voor hem en zijn werk te wachten is.
Ook dat is natuurlijk. Maar behalve het belang dat de ingenieurs hebben bij de onderdeelen van wat te gebeuren staat, alle voor een deel, is er toch stellig ook een gezamenlijke en gelijksoortige belangstelling voor de rol die alle ingenieurs als leiders der techniek te vervullen krijgen. In 't bijzonder geldt dit de mogelijkheid om waarborgen te scheppen dat de techniek niet langer is een macht zonder meer, ten goede of ten kwade doch de macht bij uitnemendheid waarvan de menschheid zich bedient om zich vrij te maken.
In die richting beweegt zich mijne beschouwing over de ontwikkeling der techniek, eene ontwikkeling die ik wil trachten te kenmerken als een stijging in drie trappen.
* * *
Uit de menschelijke vaardigheden om zich door arbeid onafhankelijk te maken van de wisselvalligheden waaraan de natuur bloot stelt, is de techniek ontstaan.
Dit geschiedde van af den tijd, dat niet langer ieder individu zich alle vaardigheden eigen moest maken om te teelen, te kweeken, te bouwen, te smeden, te weven, te bakken, en zoo meer.
Zoodra een grootere of kleinere samenleving de zorg voor aller welzijn gezamenlijk ging dragen en de taak verdeelde over afzonderlijke beroepen, ontstond de mogelijkheid om voor elk beroep eene techniek tot ontwikkeling te brengen. Het primitieve
| |
| |
gereedschap werd tot een werktuig; de oorspronkelijke manier van werken werd van een noodbehulp tot een overdachte en doelmatige werkwijze. Van de krachten die in 't stroomend water, in den wind en in 't vuur zich aan ieder deden kennen, werd een gepast gebruik gemaakt. Ook aan het vervoer te land en te water werd afzonderlijke aandacht geschonken.
In een geleidelijke langzame taakverdeeling ontstond de maatschappij der vele ambachten of beroepen, en in elk ambacht ontstond eveneens geleidelijk en langzaam de aan zoo'n vak aangepaste en eigenaardige techniek.
Dat het bloeiend en boeiend ambachtsleven gekenmerkt kan worden als reeds te staan op de eerste trap der techniek is te begrijpen uit deze twee karakter-trekken: een constructieve zin, die tegelijk de basis is voor den schoonheidsdrang, en daarnaast de vernuftige, de ingenieuse, in 't kort de ingenieursvindingrijkheid. Die beide moesten aanwezig zijn om uit de vaardigheden, zooals die in elke primitieve beschaving worden aangetroffen, zelfstandige en doelbewuste ambachten optewekken. Van de vele producten die aldus in groote volmaaktheid vervaardigd werden, zijn er enkele, n.l. de transport- en productiemiddelen, die toen nog geen sterk afwijkend karakter vertoonden, maar dit later toch zouden verkrijgen. De productie- en transportmiddelen werden evenals de verbruiksvoorwerpen in 't ambacht gemaakt. Gereedschappen, werktuigen, molens, pompen, karren en schepen behoorden bijna evenzeer tot de directe omgeving als de gebouwen, meubels, en de velerlei verbruiksartikelen. Zij vormden met die te samen een sterk verbonden uiting der toenmalige maatschappij.
Constructief gevoel en vernuft waren echter op deze eerste trap der techniek voor alles zeldzame, persoonlijke eigenschappen. Zij waren gebonden aan een betrekkelijk enge omgeving en beperkte middelen. Blindelings, door tasten en zoeken, weerstreefd door de behoudzucht eener tevreden en aan gewoonten verkleefde maatschappij, moesten zij hun weg zoeken, een weg met vele teleurstellingen en zeldzame belooning. Het lot der uitvinders was verre van benijdenswaardig.
Op den tweeden trap der techniek wordt echter aan de ‘vernuftelingen,’ die van onze ingenieurs de voorgangers zijn
| |
| |
geweest, een middel verschaft dat van een revolutionnaire beteekenis zou worden.
Dat middel leverden de natuurwetenschappen, die pas werkelijk den rang van wetenschap zouden verwerven door de toepassing der wiskunde.
Daardoor bleef de techniek niet langer blind. Zij kon den samenhang der natuurverschijnselen niet alleen doorzien, maar die ook meten, berekenen, en vooruit voorspellen. Het is natuurlijk overbodig dat ik de ontwikkeling van wat de moderne techniek heet, zoowel in hoofdlijnen als in voorbeelden schets. Toch kan het nuttig zijn om even de aandacht te vestigen op de invloeden die gingen werken op de twee karakterbeelden der techniek, op het constructief gevoel en op het vernuft.
Hoe sterk het constructief gevoel ook in talentvolle personen ontwikkeld moge zijn, het bergt toch steeds een besef van onzekerheid, die tot groote voorzichtigheid maant. Die onzekerheid wordt sterk gevoeld zoodra voor werk van groote verantwoordelijkheid op het eigen instinct vertrouwdt wordt. Dan durft de scheppingslust zich van de oude ervaring nooit ver te verwijderen en brengt zij het nieuwe slechts aarzelend en mondjesmaat. Zoodra echter aan de constructieve zin de steun verzekerd wordt van de kennis en de beproeving der materialen, van de krachten die zullen optreden, en van de voorafgaande berekening, kunnen de vleugels uitgeslagen worden. De weifelende stap krijgt zekerheid, en van de éene nieuwe ervaring wordt snel naar een andere overgegaan.
Bovendien kunnen door de vaste steun zwakkere talenten verrichten wat vroeger alleen voor de allerbeste was weggelegd. Ten slotte wordt het mogelijk dat niet steeds de enkele ingenieurs bij Gods genade een beperkte school van navolgers vormen, die zich in de bijna onnaspeurlijke gedachten van den meester moeten inleven, maar dat inderdaad het vak van ingenieur zoodanig wordt onderwezen en overgedragen, dat de leerlingen op de schouders hunner voorgangers hooger grijpen. Corpsen, legers worden gevormd, die de plaats kunnen innemen van de uitgezonderde enkelingen van vroeger. En nu het vernuft. Wat voor school vindt het niet in de studie der natuurwetenschappen. De enge omgeving en de beperkte middelen van vroeger be- | |
| |
lemmerden het niet langer. Onbegrensd wordt het uitzicht. Aanmoediging door wedijver en door ongekende belooningen zijn in de plaats gekomen van het lot der onbegrepen en miskende uitvinders.
Het vuur, dat reeds in de oude techniek een belangrijke rol vervulde, bracht met behulp van de steenkool de nieuwe krachtsbronnen van stoom en electriciteit en de voor de toepassing noodzakelijke metalen. Daarmede vermochten vernuft en bouwvermogen de wonderen der tegenwoordige techniek tot stand te brengen. Doch niet zonder dat vernuft en constructie belichaamd waren in het geslacht der natuurwetenschappelijk geschoolde ingenieurs. En niet, dan nadat de natuurwetenschappen aldoor nieuwe banen hadden ontsloten en de daaromheen liggende terreinen zorgvuldig hadden verkend. Wat is nu met dat alles bereikt? Waarvoor heeft dat leger ingenieurs gediend, dat zich langzamerhand over de geheele wereld en in elk volk heeft gevormd? Dat zijn vragen, die een nauwgezet en weloverwogen antwoord verdienen, alvorens men de nieuwe vraag kan stellen: Wat is er van de ingenieurs nu verder te verwachten?
Wanneer na de oorlogservaring een nieuwe balans wordt opgesteld van het debet en het credit der maatschappij aan de techniek dan is het niet zoo gemakkelijk en eenvoudig om optemaken aan welke zijde het saldo zich bevindt. Er is geen twijfel mogelijk aan het feit, dat de techniek het vermogen, dat is het bezit, der maatschappij reusachtig heeft vermeerderd.
De geheele wereld is geopend en toegankelijk gemaakt door een stelsel van verkeersmiddelen, dat nog geperfectioneerd en vollediger gemaakt kan worden, maar dat in elk geval vruchtbare gronden en rijke bodemschatten binnen het bereik bracht en nog steeds brengt. Daarbij is nog afgezien van het verhoogde levensgenot en de verfijnde ‘comfort’ die daardoor verkregen werden.
Wat voor de verkeersmiddelen geldt, is in nog sterkere mate waar voor de productie-middelen. Deze zijn zoo uitgebreid in talrijke fabrieken en in een menigte van vernuftige en gespecialiseerde kracht- en arbeidswerktuigen, dat het voortbrengingsvermogen der wereld enorm is toegenomen.
| |
| |
Niet alleen kon daardoor op ruimer schaal in de behoeften voorzien worden, maar bovendien konden nieuwe behoeften ontstaan en bevrediging vinden. Dit waren niet alleen behoeften aan een zuiver zingenot, maar ook de betere van ontspanning en ontwikkeling voor geest en hart.
Ondanks de rijke geschenken en de nog grootere beloften, die de techniek bracht, is de ontwikkeling der wereld met stijgende welvaart en de daaraan verbonden bevolkingstoename, en tevens met de verhooging van 't intellectueele vermogen der menschenmenigten, in sterke mate onbevredigend geweest.
Wij weten nu dat die ontwikkeling moest leiden tot de twee groote rampen: de wereldoorlog en de revolutie-anarchie.
Is dit alleen en uitsluitend een gevolg geweest van het menschelijk zwak dat uitdrukking vindt in de oude volkswijsheid van het spreekwoord: ‘Het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dragen’?
In zekeren zin is het juist. De toenemende welvaart jaagt het verlangen aan om steeds meer te bereiken, zoo bij volken als bij individuen. Afgunst van wat de éen meer heeft als de ander, zet volk tegen volk, en stand tegen stand op, zoodat ongelijkheid, zij 't ook in vermeerderd bezit, ontevreden maakt.
Toch is deze verklaring voor een deel oppervlakkig en voor een deel onvolledig. De techniek heeft namelijk niet alleen iets gegeven, zij heeft ook iets ontnomen. Volken en individuen kunnen niet alleen bestaan door steeds toenemende welvaart, en door een kracht die hen opjaagt en aandrijft. Zij hebben ook een onverbiddelijke behoefte aan een evenwicht van verhoudingen en krachten. Harmonie is het woord voor een begrip dat in de afgeloopen eeuw dreigde verloren te gaan.
Die harmonie is door den snellen gang der techniek verstoord en bijna onherstelbaar uiteengevallen.
De mechanisatie van den arbeid, de arbeids-splitsing, de opjaging heeft niet alleen de werklieden vreemd gemaakt aan de arbeidslust, die een onmisbaar deel van hun leven vormde.
Door de geheele wereld, ook bij de volken, is een jacht en een streven opgewekt dat de rust verstoorde en een voortdurende onrust ervoor in de plaats stelde.
| |
| |
De geheele maatschappij, over de geheele wereld geraakte in een gisting en een vervorming, die aldoor toenam.
Want de techniek stoorde zich niet aan die gisting. Ziende geworden door de natuurwetenschappen, vervolgde zij den eens ingeslagen weg. Steeds breeder werden de stoeten van hare medewerkers, en steeds uitgebreider hare hulpmiddelen.
Toch heeft het in de eeuw van steenkool en ijzer niet ontbroken aan waarschuwingen. Profeten zijn er bij tientallen en bij honderdtallen geweest, die zagen dat de individuen en de volksgemeenschappen niet onveranderd verduwen en verdragen konden, wat de techniek aanbracht.
Pogingen om de personen geschikt te maken door onderwijs en opvoeding, door oefening en organisatie zijn er vele gedaan. Hervorming van de volksgemeenschappen is altijd door beproefd. Maar de ontwikkelingsgang der techniek ging te snel, dan dat de aanpassing kon geschieden. Ook al omdat de vervormingen van individuen en gemeenschappen, behalve door hun langzaamheid ook te vaak door hun ondoelmatigheid hebben misgetast. Niet zelden werd de onrust er door vergroot, in plaats dat de richting naar een nieuwe harmonie werd ingeslagen.
Is niet ons geheele onderwijs veel te sterk ontwikkeld in de richting eener verhoogde intellectualiteit in plaats van de vermogens van gevoel en gemoed tot ontplooiing te brengen? En is niet door alle maatschappelijke hervormingen het streven sterk geweest om de staatsgedachte te versterken ten koste van die der volksgemeenschap?
Is de techniek daaraan schuld? Is het niet juister te zeggen dat de maatschappelijke gemeenschappen in haar politiek en ekonomie te kort geschoten zijn om zich de geschenken der techniek waardig te maken?
Misschien is dan ook de schuldvraag minder gepast. Maar dit staat vast, dat door de techniek vroegere harmoniën verloren gingen. Ook dan wanneer andere factoren daaraan medewerkten en aan haar voorafgingen, zoo was zij toch ongetwijfeld de meest revolutionnaire van allen.
En evenmin als de uitvinders, die op de eerste trap der techniek zich rekenschap gaven van de onwil en de onlust der tegenstrevende ambachtswereld, evenmin heeft de techniek, dat
| |
| |
wil zeggen hebben de ingenieurs als dragers der techniek zich volledig rekenschap willen en kunnen geven van de stoornis die zij aanbrachten. De techniek was niet blind. Zij zag door het oog der natuurwetenschappen, maar zij zag eenzijdig vooruit en niet om zich heen. Daarom zal de derde trap der techniek gekenmerkt moeten zijn door een nieuwe helderziendheid. Door twee oogen zal zij moeten kijken om tot het besef te komen dat haar vooruitgang en ontwikkeling zich volledig aanpast aan de samenleving tot wier welzijn zij zich inspant. Wat de natuurwetenschappen geweest zijn op de tweede trap der techniek moeten de maatschappij-wetenschappen worden op de derde trap.
Nu ik dit denkbeeld in dezen vorm heb aangegeven, moet ik mij verweren tegen twee verwijten van onderling-tegengestelde strekking. Allereerst dat dit denkbeeld volstrekt niet nieuw is, en dat daardoor geen nieuwe fase voor de technische ontwikkeling wordt aangegeven. Vlak daartegenover dat het denkbeeld slechts vage toekomstmuziek zou zijn. Niet aantegeven is toch hoe de maatschappij-wetenschappen een gelijkwaardige rol kunnen vervullen als de natuurwetenschappen. Verder staat het begrip van maatschappij-wetenschappen niet vast. Ten slotte kan beweerd worden dat de ingenieurs de toepassing dier z.g. maatschappij-wetenschappen aan hare eigen beoefenaars moeten overlaten.
* * *
Ik moet onmiddellijk toegeven dat de gedachte van een overheersching der techniek door de kennis der maatschappelijke ontwikkeling niet nieuw is. In zekeren zin is zij de kern van wat sociologie genoemd werd. En in de beschouwing over de ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap ligt die gedachte besloten.
Meer nog moet ik toegeven. Er zijn tal van teekenen die erop wijzen dat de techniek niet langer eenzijdig doorgaat met een blindelingsche kapitaal-accumulatie, dat wil zeggen met het aldoor in den wilde scheppen van verkeers- en productie-middelen op den enkelen grondslag der zuiver individueele winstmaking.
Wanneer ik dan ook spreek van de drie trappen der techniek
| |
| |
bedoel ik niet dat dag en uur zouden zijn aantewijzen waarop van de eerste naar de tweede trap is overgegaan en een ander tijdstip waarop de derde trap zal worden bestegen. Vooral in de ekonomische evolutie is er een geleidelijkheid. De oude orde van zaken bestaat nog wanneer de nieuwe reeds een aanvang neemt en gedurende een lange periode blijven oud en nieuw neven elkaar voortgaan.
Waar het op aankomt is het juiste inzicht. Men moet onderkennen dat in de groote verscheidenheid der maatschappelijke verhoudingen het ééne oud is en gaat verdwijnen, het andere nieuw is en aan beteekenis en invloed zal winnen. Inzicht en kennis stellen niet alleen in staat om de evolutie te begrijpen maar ook om haar te leiden, en te kunnen ingrijpen. Daarvoor kan een eenvoudige en heldere voorstelling groote diensten bewijzen, zooals b.v. de hypothese en de theorie het bij de natuurwetenschappen doen.
Zoodanig is ook bedoeld de aanwijzing van den technischen groei in drie trappen. Het is een hulpmiddel, een beeld dat in staat stelt om de verhoudingen anders te leeren zien, dan men gewoon was dat te doen. Juist door de geleidelijkheid der overgangen in de maatschappij, wordt zoo gemakkelijk vergeten dat de grondslagen veranderen, terwijl de verschijnselen uiterlijk gelijk blijven. Wat hetzelfde schijnt, is dikwijls in aard en karakter geheel gewijzigd. Dit te beseffen, om naar dit besef te kunnen handelen, is van een overwegende beteekenis.
Ofschoon ik dus erken dat de gedachte eener techniek op de basis van de maatschappij wetenschappen niet geheel nieuw is, meen ik toch dat de uitwerking dier gedachte vruchtdragend kan zijn. Meer nog: dat die vruchtdragend gemaakt moet worden.
De richting die de techniek volgde om aan de transport- en productiemiddelen een voortdurende vervolmaking en uitbreiding te geven kan en mag niet verlaten worden. Daardoor alleen is het mogelijk aan een toenemende bevolking te verschaffen wat zij noodig heeft voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling der individuen.
In de vage uitdrukking van een menschwaardig bestaan wordt datzelfde geëischt.
De beweging der techniek in die richting ging echter auto- | |
| |
matisch. De maatschappij miste het inzicht, maar miste ook de middelen om dit automatisch proces omtezetten in een systematische beheersching. De drijvende kracht werd altijd gezien, - zij het geprezen of niet verachting gesignaleerd - in het persoonlijk winstbejag.
Het wordt echter noodzakelijk deze oppervlakkige aanduiding te herzien, en wel door een diepergaande analyse.
Winst beteekende niet alleen persoonlijk voordeel. Winst was uitsluitend te bereiken door met zoo klein mogelijke middelen het grootste resultaat te verkrijgen. En dit motief behoeft niet individueel te zijn. Het kan, neen meer, het moet ook voor de gemeenschap blijven. Want het tegendeel is de verkwisting, die gelet op de grootheid der behoeften ontoelaatbaar is.
Het gebruik dat van de winst gemaakt wordt, en de vrijheid om over dat gebruik individueel te beslissen, is van een veel diepergaande beteekenis. Zal die winst dienen voor nieuwe kapitaalaccumulatie, dat is voor het vervaardigen van nieuwe transport- en productiemiddelen? Of wel, zal de winst aangewend worden voor luxe, daargelaten of die luxe gekenmerkt wordt door kunstzin dan door leege verkwisting van enkelen?
Het antwoord op die vragen scheen grootendeels aan het lot overgelaten. Bovendien was ook de voortbrenging van nieuwe transport- en productiemiddelen, beheerscht als die werd door den drang naar macht en luxe, onsystematisch in handen van onverantwoordelijke enkelingen. Te veel in de éene bedrijfsrichting, te weinig in eene andere kwam maar al te veel voor.
Er was geen richting, omdat er ook geen eigenlijk doel bestond. Het ontbreekt echter niet aan teekenen dat doeleinden, ofschoon nog vaag, in 't zicht genomen zijn en worden, zoodat ook richting en systeem zich kunnen ontwikkelen.
Twee voorbeelden wil ik daarvan aangeven, zij 't ook schetsmatig. Het eerste is de ontwikkeling der groot-industrieele onderneming. Uit het bedrijf dat concurreert met vele andere bij de levering van producten, ontstond door concentratie een groot organisme dat zich rekenschap geeft van veel, waarop het vroegere bedrijf onmogelijk acht kon geven.
Het overziet de voortbrenging en het transport van grondstoffen over de geheele wereld, en tracht de verbruiksbehoeften
| |
| |
over steeds grootef afzetgebieden te leeren kennen. Meer nog. Het tracht de voortbrenging der grondstoffen te verbeteren, en beproeft de behoeften te wijzigen, te normaliseeren, uit te breiden of te vervangen.
Daarin ligt het streven naar systeem, dat eenmaal opgezet, steeds verder voortgaat.
Het gaat niet zonder moeite, en niet zonder uitgebreid onderzoek. Veel kennis en veel organisatie is noodig om op dit gebied iets te bereiken.
De oorlogservaring met de trusts en kartellen leerde hoe ook andere bedoelingen dan de louter persoonlijke winst, door de hulpmiddelen dezer maatschappelijke organisaties te verwezenlijken zijn. Het ziet er niet naar uit of deze opgedane ervaring ongebruikt gelaten zal worden. Integendeel hebben deze met name in Engeland en in Amerika de gedachte doen opkomen eener wereldverdeeling van producten en grondstoffen. Dat brengt mij van zelf tot het tweede voorbeeld, n.l. het ingrijpen van staatsregeeringen in het bedrijfsleven. Het toont zich nu reeds in vormen, die de karaktertrekken ervan doen kennen. Drieërlei doel ziet men de regeerders zich voor oogen stellen. Ten eerste het gebruik der techniek voor en ten behoeve eener nationale gemeenschap om aldus die gemeenschap sterk te maken ook tegenover andere volken in het ruilverkeer. Ten tweede het zoeken naar middelen om over het gebruik van de winst stem te verkrijgen door een deel daarvan aan te wenden voor de staatsuitgaven. En ten derde om de macht over 't gebruik der winsten aan te wenden voor het temperen der standstegenstellingen door den welstand over de klassen te egaliseeren.
Vereenigt zich dit streven met de pogingen der groot-industrieele ondernemingen, en dat tot wereldrantsoeneering, dan opent zich een uitzicht van ongekend groote taken en zware plichten.
Die taken kunnen niet aanvaard en die plichten niet vervuld worden, zonder helder inzicht, waarom het gaat. Zoo'n inzicht kan verkregen worden door uit te gaan van het besef dat de techniek tot op de derde trap van hare ontwikkeling moet stijgen.
* * *
| |
| |
Vage toekomstmuziek schijnt het te spreken van een beheersching der techniek door de maatschappij-wetenschappen. Een in het socialisme opgevoede arbeidersklasse ziet de vaagheid in de verdoezeling van de machtskwestie. Die is voor haar allesbeheerschend. Is eenmaal de macht in handen der arbeiders, dan komt de oplossing van zelf. De nieuwe maatschappij met een beheerschte techniek behoeft niet bestudeerd te worden. Zij wordt gemaakt. Niet een wetenschap beslist, maar de wil en de dwang om het winstbejag uit te schakelen. De miskenning van het scheppend vermogen, dat tot nu toe de ontwikkeling der techniek voortstuwde, een miskenning aan het Marxistisch socialisme eigen, daar het dit vermogen voorstelde als een natuurverschijnsel, gaat hier samen met een overschatting van datzelfde vermogen bij de organisatoren, die allerlei maatregelen met dwang zullen opleggen.
Geheel en al onafhankelijk van de vraag wie de macht uitoefenen staat het door geweld onoplosbare probleem der technische ontwikkeling. En toch is de oplossing van dat probleem voor de wereldvernieuwing van een diepgaande beteekenis. Dat de gedachte eener hoogere trap van de techniek vaag zou zijn in het licht eener sociale revolutie kan ik daarom in geen enkel opzicht toegeven. Integendeel. Juist ten opzichte van de sociale revolutie heeft zij een zeer werkelijke en fatale beteekenis. In dezen zin dat het al dan niet aanvaarden en wel in den vollen omvang en beteekenis het onderscheid meebrengt tusschen stijging tot een hooger georganiseerde gemeenschap of daling tot de ellendigste anarchie.
Wel moet ik toegeven dat de gedachte nog in tal van opzichten vaag is, bezien van uit den stand onzer tegenwoordige ervaring en kennis, al kan ik dit niet aanvaarden als een verwijt. Dat verwijt zou n.l. kunnen komen van hen, die aan geen groote maatschappelijke vernieuwing en slechts aan een herstel der oude handelswereld gelooven.
Stellig is de maatschappij-wetenschap er nog niet in den zin, zooals wij thans de natuurwetenschap kennen. Maar eene vergelijking tusschen deze beide is misleidend. Wat vergeleken kan en moet worden is de stand der natuurwetenschap in het einde van de achttiende eeuw, toen de tweede ontwikkelings- | |
| |
trap der techniek aanving, met den stand van wat wij thans het begin eener maatschappij-wetenschap kunnen noemen.
Ik wil er slechts op wijzen hoe onontwikkeld toen de natuur- en scheikunde nog waren, hoe verbrokkeld, hoe gesplitst door subjectieve theoriën, hoe weinig beheerscht door de wiskundige berekening. Bovendien was de meest algemeene beschouwing der natuur in de astronomie nog de geliefdste.
Is het thans niet zoo met de ekonomie en de sociologie? En letten wij op de statistiek. Deze is voor de maatschappijwetenschap wat wiskunde en experiment voor de natuurwetenschap konden zijn. En hoe uiterst gebrekkig en gering is nog hare toepassing ondanks de vlijtige en uitgebreide beoefening. Maar het begin is er. En de ontwikkeling zal komen naarmate de toepassing uitgebreider en intensiever wordt. Ook dat is in gang en niet meer tegen te houden. Daarmede wil ik niet zeggen dat de officiëele ekonomie, zooals die gedoceerd, geëxamineerd en uit leerboeken beschreven wordt, te lang buiten acht is gelaten en nu meer gevolgd dient te worden. Ook de officiëele natuurwetenschap heeft dikwijls meer geremd dan bevorderd. Bekend is hoe verschillende groote resultaten der techniek, te beginnen met de locomotief op rails, tot wetenschappelijke absurditeiten zijn verklaard geweest.
Maar de wetenschap is meer dan wat reeds doode letter werd. Ook de wetenschap groeit met jonge loten door verdorde takken heen. Het meest bescheidene is dikwijls het levenskrachtigst en het meest belovende.
De toepassing schuilt daarom voor een zeer groot deel in half verwaarloosde, miskende of gering geschatte onderdeelen; in weinig gelezen tijdschriftartikelen, in rapporten, in ongepubliceerde ervaringen.
Maar de toepassing is er. Evenals een sociale, experimenteele, half hygiënische ekonomie in wording is, zoo ik er ook een technische ekonomie op de komst.
Er is dan ook geen enkele reden om uit de onbetwijfelbare vaagheid van de maatschappij-wetenschap, zoowel wat betreft haar aard als haar toepassings-geschiktheid, te concludeeren dat zij niet een gelijke beteekenis voor de techniek zal verkrijgen als 1 ½ eeuw geleden de natuurwetenschap het deed. Dat te
| |
| |
gelooven is toekomstmuziek. Ook dat kan ik gaarne toegeven, maar uit zulke toekomstmuziek bestaan juist de denkbeelden die bij de wereldvernieuwing concentreerend, richting gevend, middelpunt zoekend moeten werken voor groot en klein scheppend vermogen.
* * *
Wat heeft echter die toekomstige maatschappij-wetenschap te maken met de techniek en met de dragers dier techniek, dat zijn de ingenieurs?
Zijn niet de ekonomen en de sociologen, krachtens de wet der arbeidssplitsing en der taakverdeeling bevoegd en aangewezen om de nieuwe wetenschap te ontwikkelen? En zijn niet de als vanzelfsprekend optredende toepassers van zoo'n wetenschap de politici en de staatslieden, die de werelddemokratie gaan leiden?
Kan daarom de techniek niet haar eigen banen vervolgen, en de beschikking, de beheersching van haar resultaten aan ekonomen en politici overlaten? Wanneer ik erken dat dit alles voor de groote lijnen inderdaad het geval zal zijn, moet ik daarbij tegelijkertijd uitspreken dat er van geen groote lijnen sprake kan zijn indien niet de techniek en de ingenieurs zich innig en diepgaand ermede bemoeien.
Evenmin als de resultaten der natuurwetenschappen zonder meer, als waren zij boodschappen, ter toepassing aan de techniek konden worden overgegeven, evenmin zal dit het geval zijn voor de maatschappij-wetenschap.
Voor de techniek is allereerst noodig de constructieve zin en het vernuft. Beide konden zich scholen en versterken in de natuurwetenschap, waarbij deze tal van aansporingen en vernieuwingen onderging. Zal de maatschappij-wetenschap voor de techniek van de groote en noodzakelijke beteekenis worden, die voor de wereldvernieuwing noodig is, dan kan het niet anders gaan.
Daarmede zal de techniek, en daarmede zullen de ingenieurs niet dezelfde blijven. Dat kan niet en dat mag niet.
Vooral ook niet omdat de techniek mede te herstellen heeft
| |
| |
wat voor de wereld verloren ging aan harmonie van krachten en verhoudingen.
Een geheel leven is opnieuw te scheppen, en pas wanneer dat van beneden af opkomt in groote volheid en eigen harmonie, wordt het mogelijk de groote lijnen ervan te zien en aantegeven.
Het kost wellicht moeite zich daarin in te denken. Maar waarom zouden wij de moed missen te gelooven in wat wij wenschen, en te arbeiden aan wat de nieuwe wereld vergt.
Pas op de derde trap der techniek kan deze ophouden te zijn een macht, willekeurig ten goede of ten kwade, en zal zij worden de macht, die de menschheid bevrijdt, en die volkerenrecht en volksrecht mogelijk en werkelijk maakt.
15 Nov. 1918. |
|