De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
De concentratie van banken industriewezen met haar voordeelen en gevarenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 230]
| |
weer met bankinstellingen in de provincie-steden, koopt andere op, en trekt in elk geval een groot deel der geldzaken die over 't land geschieden, naar zich toe. De Rotterdamsche Bankvereeniging nauw verbonden met de Nationale Bankvereeniging schiep in de laatste jaren een vertakt systeem van filialen over 't geheele land. Op gelijke wijze deden de Amsterdamsche Bank en de Nederlandsche Handelsmaatschappij om slechts deze te noemen. Een georganiseerde uitbreiding van het Nederlandsche Bankwezen ging hier samen met eene concentratie. Iets dergelijks vertoont zich in de industrie. Het jongste voorbeeld is de samenvloeiïng van de grootste zeepfabrieken hier te lande, maar gij weet natuurlijk hoe de suiker-, de aardappelmeel-, de meststoffenfabrieken zich aaneensloten. Verschillende groote metaalfabrieken waren reeds lang met elkaar in contact. Zoo zijn er ook hier te lande voorbeelden van wat het buitenland in steenkolen-, ijzer- en petroleumsyndikaten nog veel sprekender te zien geeft. Het is belangwekkend de wording en de vormen dezer verschillende bonden, belangengemeenschappen, syndikaten, trusts en dergelijke uitvoerig te beschrijven, daar geschiedenis en beeld door aanpassing aan de bijzondere omstandigheden telkens weer andere trekken vertoonen. Ik moet daarvan echter thans geheel afzien. Gij verwacht van mij een antwoord op de vraag: Wat is de beteekenis dezer concentratie? Wat is de kern van het maatschappelijke verschijnsel, de kern die ondanks de uiteenwijkende vormen dezelfde is? Ik wil trachten dat antwoord te geven, ofschoon de taak niet gemakkelijk is. Het is toch veel eenvoudiger om bij de feiten te blijven, zooals die zich voor eene enkele bedrijfstak vertoonen. Zoodra de bespreking er toe overgaat te generaliseeren, dat wil zeggen een enkel verschijnsel te beschouwen als een algemeene regel, is er direct gevaar voor overdrijving. Elke theorie die men aldus verkondigt is eenzijdig. En wanneer men daarop, dat is op die eenzijdigheid, weer al te sterk de aandacht vestigt, ontstaat er in de geheele beschouwing vaagheid. Tusschen die klippen van een eenzijdige theorie en een - door veelzijdigheid onbevredigende - vaagheid zal ik moeten doorzeilen. Ik hoop dat gij dit in uwe herinnering zult houden wanneer | |
[pagina 231]
| |
straks allicht verschillende bezwaren tegen mijne uiteenzetting bij u zullen opkomen. Mijnerzijds stel ik er juist prijs op indien zulke bezwaren worden gewekt. Vooral wanneer het gaat om de zoo sterk verwikkelde maatschappelijke verschijnselen, begin ik steeds te twijfelen wanneer iemand precies weet te zeggen hoe ze in elkaar zitten. Wanneer echter iemand mij er toe brengt om die verschijnselen van verschillende kanten te zien, doordat hij er nieuw licht op laat vallen, acht ik dat altijd winst. Men begrijpe mij goed. Ik pleit niet voor weifelend optreden. Zoodra wij in de maatschappij handelend moeten optreden, dienen wij te weten, ten eerste wat wij willen en ten tweede wat wij doen moeten. Doch daarbij hebben wij dikwijls meer nut van een breed overzicht en een diep inzicht der werkelijke verwikkeldheid, dan van een preciese kennis, die maar al te gauw eng en niet passend blijkt. Juist omdat ik daarin van u instemming verwacht, deed het mij genoegen toen uw bestuur mij verzocht voor u op te treden. Toen ik de vraag kreeg heb ik mij gezegd dat gij wist een spreker te hooren, die niet tot uwe richting behoorde, en ik heb mij verheugd over het vertrouwen dat gij, aldus doende, in mij hebt gesteld. Hoe toch beschouwde ik dat vertrouwen? Allereerst dat gij gelooft in mijne ernstige gezindheid om aan de verheffing der arbeiders naar mijn beste krachten mee te werken. Daarnaast dat gij van mij geen aanstoot tegen uwe hoogste overtuiging verwacht. Ik zou dan ook geaarzeld hebben aan het verzoek van uw bestuur te voldoen, indien ik niet hoopte u stof te kunnen geven, waaruit zich uwe inzichten door de kracht uwer eigen beginselen kunnen ontwikkelen. Geen kant en klare voorstelling, maar gedachten en voorstellingen, die zich bij de uwe kunnen aansluiten en deze tot grootere rijpheid brengen. Vooral ook heeft het mij verheugd dat gij een onderwerp hebt gekozen van eene wijdere strekking dan de onmiddellijke vakbeweging. Zoodra de arbeiders hunne belangen verdedigen en voorstaan, en daartoe hunne organisatie's opbouwen, verkrijgen zij behoefte aan kennis van de maatschappelijke verschijnselen. Zij willen weten hoe de maatschappij verandert, door welke oorzaken en met welke gevolgen. En terecht, want | |
[pagina 232]
| |
bij dat alles hebben zij zelve medetewerken. Zij kunnen dat niet ontgaan en hun medewerking willen zij verleenen in het bewustzijn, dat hunne houding voldoet aan de hoogste eischen van 't gemeenschappelijk belang en van hunne eigen beginselen. Zoo'n houding heeft pas dan de volle waarde, indien zij niet van buiten-af is opgelegd maar van binnen-uit is gegroeid. Daaraan moet veel arbeid en veel moeite voorafgaan, die echter nimmer voor niets zal zijn besteed. In 't bijzonder geldt dit voor maatschappelijke verschijnselen, die niet liggen binnen het engere gebied der arbeidsverhoudingen. Voor arbeiders is de verleiding groot om zich de eenvoudige voorstelling eigen te maken van de scheiding der maatschappij in de werkgevers aan de éene, de werknemers aan de andere zijde. Tusschen die beide groepen ligt dan het terrein der arbeidsverhoudingen. Deze vormen dus de verbinding van arbeid met belooning die de eenigste of ten minste de voornaamste aandacht der arbeiders vergt. Wat de werkgevers onder elkaar te bedisselen hebben, en hoe zij met elkaar vechten of handelen, zou dan van weinig beteekenis zijn. Wat kan het de arbeiders schelen? Deze voorstelling is misleidend. Niet alleen omdat de menschen nog door andere dan zuiver materieele verbindingen elkaar kunnen en moeten naderen. Ook die materieele belangen, liggende binnen het gebied van het zaken-doen der werkgevers, zijn voor de arbeiders van de grootste beteekenis. Zoo ooit, dan bleek het wel in dezen oorlogstijd. Ik wil slechts twee dingen noemen, die gij thans maar al te goed kent, doch die ook in meer normale tijden hun fatalen invloed op het arbeidersleven doen gevoelen n.l. de werkloosheid en de duurte. Wat baat het den arbeiders wanneer zij er in geslaagd zijn redelijk goede arbeidsverhoudingen te verwerven, indien het spook der werkloosheid komt opzetten, of wanneer de duurte elke verbetering van het loon weer ongedaan maakt. De arbeiders kunnen niet ontkennen dat zij er steeds belang bij hebben dat de ondernemers volop werk hebben, maar bovendien ook dat die ondernemers in staat zijn om hunne producten zoo goedkoop mogelijk afteleveren. In eene periode van algemeene welvaart zooals ons land in | |
[pagina 233]
| |
de jaren vóor den oorlog beleefde, zou men het kunnen vergeten dat er zorg en arbeid noodig is om voor een aangroeiend aantal arbeiders werk te vinden en om ten bate der geheele bevolking met lage inkomens, de prijzen der levensbehoeften te doen dalen of gelijk te houden. De ondernemers die daaraan meewerkten, deden dit wel niet om zich verdienstelijk te maken. Aan 't eind van de 19de en aan 't begin van de 20ste eeuw was het groote publiek cynisch genoeg om de winst - de zeer behoorlijke winst - der ondernemers aanteduiden als de drijfveer van hun ijver. Het bleef echter de vraag of die drijfveer sterk genoeg was en ook in de toekomst sterk genoeg zou blijken om werkloosheid en duurte te voorkomen. In de laatste vijf jaren vóor den oorlog hebt gij het tegendeel ervaren. Herhaaldelijk was er werkloosheid op vrij uitgebreide schaal, en het duurteverschijnsel wierp reeds zijne schaduwen vooruit. Nu zal het zeker niet noodig zijn, dat ik U betoog hoe de oorzaken zoowel van de werkloosheid als van de duurte te zoeken en te vinden zijn in de wijze waarop de ondernemers, aangedreven door de zucht om winst te maken, zorgen voor de voortbrenging der vele goederen die alle burgers en dus ook de arbeiders noodig hebben. De arbeiders en vooral hunne leiders leeren te bekijken hoe dat in elkaar zit, en wel kritisch. Zoodra zij inzien dat het op den langen duur nooit voldoende is om uitsluitend op de arbeidsverhoudingen te letten, maar dat ook ruime werkgelegenheid en lage prijzen factoren zijn, die het lot der arbeiders beheerschen, moeten zij het groote probleem der maatschappelijke voortbrenging onderzoeken en leeren doorzien. Behalve als medewerkers aan de productie, zullen zij in twee andere verhoudingen belang hebben bij de inrichting der maatschappij, in 't kort bij de bestaande en zich wijzigende ekonomische verhoudingen. Allereerst als koopers of consumenten, en verder ook als staatsburgers. Ik gebruikte de woorden: het probleem der maatschappelijke voortbrenging. Inderdaad is dit een probleem, dat wil dus zeggen een vraagstuk dat opgelost moet worden en wel een zeer ingewikkeld vraagstuk. Het is toch al niet gemakkelijk om kennis te verkrijgen van de wijze waarop die talrijke producten ter bevrediging onzer behoeften worden vervaardigd. Evenmin | |
[pagina 234]
| |
hoe die door den handel binnen ieders bereik gebracht worden. Nog moeilijker is het de voorwaarden te leeren kennen die voor elk dezer producten van invloed zijn op stijging of daling der prijzen. De maatschappij die berusten kon op de huishouding van een gezin, dat door den arbeid zijner leden zelf in bijna alle behoeften voorziet, behoort reeds tot een vèr verleden. De oorlog leert ons hoe sterk de behoeften zich moeten inkrimpen wanneer een volk gedwongen wordt terugtegaan tot een toestand, waarin het geheel alleen voor eigen behoeften zorgt. De wereld was er reeds aan gewend om, dank zij een uitgebreid transportwezen en een vèr doorgevoerd ruilverkeer, éen groot ekonomisch geheel te vormen. En dit geheel eener wereldhuishouding was en is alleen mogelijk door eene organisatie die niet langer berust op den arbeid van enkele, losse personen, maar op een tot het uiterste doorgevoerde samenwerking en taakverdeeling. Deze maatschappelijke organisatie is niet volgens een te voren opgemaakt plan voorbereid en opgebouwd. Zij is gegroeid door een reeks van jaren, en groeit nog steeds verder. Zij is niet systematisch, maar automatisch. Op deze inrichting onzer maatschappij is steeds veel en scherpe kritiek uitgeoefend en terecht. Het ligt buiten de taak die ik op mij genomen heb, om de bezwaren tegen onze voortbrengingswijze uiteentezetten. Ik wil er slechts op wijzen dat elke poging en elk streven, dat als sociaal of socialistisch wordt aangeduid, zich ten doel stelt om die bezwaren op te heffen, en gij weet allen hoe moeilijk dat is. Bij veel gerechtvaardigde kritiek wordt echter maar al te dikwijls iets vergeten, dat nooit door sociaal werkzame personen uit het oog mag worden verloren. Dat éene is de absolute, de onvoorwaardelijke noodzakelijkheid om de voortbrenging over de geheele wereld op een ongekend snelle wijze te doen toenemen. Daarop was de moderne maatschappij ingericht, en daartoe dienen vele der wijzigingen, die zich bijna als een onbewuste groei voltrekken. Het is mogelijk, dat de menschheid zich veel van onnutte weelde aan opschik en genotmiddelen ontzegt, en het is zeer de vraag of tot dat doel geen krachtige maatregelen in de toekomst genomen zullen moeten worden. | |
[pagina 235]
| |
Zelfs echter wanneer geen arbeid meer besteed werd aan dingen die wij missen kunnen, en die wij voor ons eigen heil ook beter ontbeerden, dan nog zou de bevolkingsaanwas over de geheele beschaafde wereld niet mogelijk zijn, indien niet de maatschappelijke productiviteit enorm toenam. En meer, veel meer, wordt nog vereischt. Niet alleen voor voeding, maar ook voor kleeding, woning en voor allerlei hulpmiddelen tot onze geestelijke ontwikkeling. De wereldvoortbrenging moet nog vertien- en verhonderdvoudigd worden. De moderne techniek heeft mogelijkheden geschapen, b.v. van reizen, en van natuurgenot, waarnaar een zeer hoog percentage der menschen vergeefs verlangt. Doch niet alleen de bevolking van Europa, doch die ook van Afrika en Azië met haar ongetelde millioenen zal deel willen hebben aan de moderne beschaving. Groot noemde ik u het probleem der voortbrenging, zooals dat in de toekomst wordt gesteld, onvermijdelijk en niet te ontgaan. Daarom zijn alle sociale pogingen, die ten doel hebben de onrechtvaardige verdeeling van het voortgebrachte te verbeteren, en om bij de moderne werkwijzen ter verhooging der productie de menschelijke waardigheid van elk individu te ontzien, slechts dan uitvoerbaar, indien de verhooging der voortbrenging niet alleen niet vertraagd maar integendeel nog zeer versneld wordt. Daarmee is volstrekt niet gezegd dat die snel verhoogde voortbrenging op dezelfde manier verkregen moet worden als tot nu toe. Er zijn zelfs tal van teekenen, die erop wijzen dat bij den verderen groei der maatschappelijke voortbrenging de staat een rol zal spelen en - laat ik er dit bijvoegen - en zwaardere verantwoordelijkheid op zich moet nemen als eenige overheid ooit heeft gedragen. Een dezer teekenen is de staatsbemoeiïng voor sociale maatregelen, een ander de steeds toenemende noodzakelijkheid voor de overheid om zich voor de sociale bemoeiïngen een ruime bron van geldmiddelen te verschaffen. In beide richtingen zal de overheid slechts dan geen slagboom vinden, indien de productiviteit der bevolking in gelijke mate toeneemt. Daarvoor kan de overheid niet lijdzaam blijven. En ziet hier dus het belang dat de arbeider niet alleen als producent of als consument, maar ook als staatsburger heeft | |
[pagina 236]
| |
bij het probleem der voortbrenging. Dat dit belang in beteekenis toeneemt, naarmate het staatsburgerschap der arbeiders in invloed wint, behoef ik wel niet te betoogen.
Deze beschouwing moest ik laten voorafgaan aan eene uiteenzetting van de concentratie die zich in de bank- en industriewereld voltrekt. Een juist inzicht in dat verschijnsel wordt toch slechts mogelijk door steeds het probleem eener vergrootte voortbrenging in het oog te houden. Ik wil nu de beteekenis dier concentratie trachten te ontleden door achtereenvolgens te bezien: de feitelijke verschijnselen, zooals wij die in beperkter verhouding zich zien afteekenen; de diepere oorzaak van de concentratie; en ten slotte de gevolgen er van. Daarbij komen dan als van zelf de voordeelen en gevaren ter sprake. Zoo strakjes toen ik wees op de velerlei vormen waarin de concentratie zich vertoont, gebruikte ik de volgende vier termen als een stijgende reeks: bond, belangenmeenschap, syndicaat en trust. Een zuivere omschrijving en begrenzing is niet goed mogelijk. Ik wil echter trachten u de beteekenis van de in elkaar overgaande begrippen te schetsen. Men kan zich voorstellen dat verschillende ondernemingen, die elkaar in elk opzicht bestrijden, in gaan zien dat zij ook gemeenschappelijke belangen en gezamentlijke vijanden hebben. De bevordering van de eerste en de bestrijding der laatste kan geschieden zonder de eigenlijke concurrentie uitteschakelen. Er wordt dan getracht een bond of vereeniging op te richten, waarvan zooveel mogelijk alle ondernemingen van dezelfde soort lid zijn. Uit die bond kan echter geleidelijk een min of meer ontwikkelde belangengemeenschap voort komen, waarbij wel degelijk de concurrentie, zij 't dan ook aanvankelijk voor een beperkt deel, wordt uitgeschakeld. Bij dien overgang komt dan ook meestal plaats voor een soort coöperatie, die reden van bestaan heeft voor allerlei, buiten de concurrentie gelegen werkzaamheden of bemoeiïngen. Als voorbeelden zou ik kunnen noemen een gezamentlijke verzekering, een gezamentlijke technische contrôle of voorlichting. Het voornaamste zijn echter de wezenlijke ondernemings-belangen, zooals 1o. de inkoop van grondstoffen en hulpstoffen, | |
[pagina 237]
| |
2o. de verkoop van de producten, en b.v. ook 3o. het aannemen van hooger en lager personeel, en 't vaststellen hunner arbeidsvoorwaarden. Zoodra over een dezer onderwerpen verschillende ondernemingen trachten den onderlingen concurrentie-strijd te temperen, beginnen zij met algemeene regelen optestellen. Deze dienen dan nog niet direct om de concurrentie op te heffen, maar allereerst om de al te venijnige kant ervan aftesnijden door enkele methoden van onderbieden, onderkruipen, onderhuren, en dergelijke te verbieden. Bovendien echter - want het voordeel ervan wordt direct duidelijk - om de prijzen voor inkoop te drukken en voor verkoop te verbeteren. Behalve dat kan er veel gedaan worden om handelsmisbruiken aftesnijden, meer regelmaat en eenvoud te verkrijgen bij allerlei handels-transactie's, en verandering te brengen in gewoonten, die elken redelijken grond missen, doch die door den éen gehandhaafd moeten worden omdat de ander het ook doet. Eigenlijk is in de ontwikkeling van de belangengemeenschap de geheele concentratie reeds opgesloten. Heeft de overeenkomst zich toch ook uitgebreid tot prijzen van de grond- en hulpstoffen, tot de hoogte der loonen en salarissen, en tot de prijzen der producten, dan blijft er voor de concurrentie geen ander gebied meer over dan de omzet. Neemt men aan dat er door de regeling een winst is gewaarborgd aan elke onderneming (betrekkelijk weinig voor de technisch en organisatorisch achterlijke, veel voor de best ingerichte bedrijven) dan wordt de winst vergroot door twee middelen. Het eerste middel is het verminderen der bedrijfskosten door besparing van onkosten, verbetering van werktuigen, methoden, organisatie, enz., zoodat er tusschen in- en verkoopprijs een grootere marge overblijft. Het tweede, sneller werkende middel is het vergrooten van den omzet door uitbreiding van het bedrijf. Wat zijn nu daarvan de gevolgen? Allereerst een poging der hoog ontwikkelde ondernemingen om bij de afnemers een vóorsprong te verkrijgen. Zonder dat nog opzettelijk van de gezamentlijke bepalingen wordt afgeweken, kunnen de qualiteit van 't product, de afwerking of verpakking, eenige faciliteit voor de klanten in betaling en tal van andere kleine middelen gebruikt worden | |
[pagina 238]
| |
om van het geheele verbruik het grootste deel naar zich toe te trekken. Daarnaast wordt de verleiding groot tot ontduiking der gezamentlijke bepalingen. Vergeten mag daarbij niet worden dat een onbeperkte uitbreiding van omzet overproductie, prijsdaling en schade moet veroorzaken. De ervaring van de belangengemeenschapsregelingen voor verbonden ondernemingen heeft in 't algemeen geleerd dat eene ontwikkeling alleen mogelijk is door dwang. Een bond of vereeniging met een vrij lidmaatschap en slechts moreele verplichtingen had te weinig kracht om bindende regelingen door te voeren. Vooral wanneer er voorschriften werden opgemaakt over de grootste omzet die aan elke onderneming werd toegestaan, diende een overtreding zoo zwaar beboet te worden, dat het voordeeliger was het voorschrift optevolgen dan het te overtreden. Zoodra dit geschiedt neemt de vereeniging van ondernemingen dikwijls den naam aan van syndikaat. Meestal tracht men dan nog een vorm te vinden om de vrijheid van elke onderneming bij den verkoop te sparen. Zoo kan b.v. bepaald worden hoeveel grondstof eene onderneming mag verwerven, of hoeveel vierkante meter oppervlak de ovens, hoeveel paardekrachten hare machines ten hoogste mogen bezitten. Aan de bekwaamheid van het bestuur is dan overgelaten welke quantiteit en qualiteit der producten onder de opgelegde beperkingen vervaardigd kan worden. Een geheel andere methode is het vrijlaten van de grondstoffenaankoop en fabrikage, maar het verdeelen van den verkoop door aan iedere onderneming een maximum afzet toetestaan. Om de naleving daarvan te waarborgen komt een syndikaat op dezen basis gewoonlijk tot de stichting van een gemeenschappelijk verkoop-kantoor. Ook bij de syndikaten wordt scherp en streng gewaakt tegen overtredingen. Bovendien is de buitverdeeling een voortdurende bron van moeilijkheden, de een wil meer en gunt den ander minder. Vooral is de verleiding groot om zoogenaamde buiten-syndi-kaatsondernemingen te stichten, die in werkelijkheid zaken der oude (aan verplichtingen onderworpen) bedrijven overnemen. | |
[pagina 239]
| |
Het ligt dan ook voor de hand dat er gezocht wordt naar betere middelen om te geraken tot een volledige belangengemeenschap. Wanneer men van de onbeperkte concurrentie overgegaan is tot de veredelde of beperkte wedijver, en van dezen tot de omzetverdeeling is er nog slechts éen verdere stap mogelijk n.l. de bijeenvoeging van de winst en de verdeeling naar een overeengekomen maatstaf. Daarvoor zijn verschillende vormen te vinden. De duidelijkste is het aangeven van een percentage van de gezamenlijke winst dat aan elk toekomt. Ingewikkelder wordt de verhouding, maar met hetzelfde resultaat, indien de ondernemingen wederzijds een deel der aandeelen verwerven en aldus in elkaars winsten deelen. Ook bij deze belangengemeenschap is een controle noodig, die meestal zóo gevonden wordt dat directeuren of commissarissen wederzijds in bestuur en controle worden toegelaten. Het eindpunt der ontwikkeling is hiermede nog niet bereikt. De ondernemingen bestaan in naam nog als afzonderlijke bedrijven, maar inderdaad zijn zij afdeelingen geworden van een groot lichaam. Zoodra dit ook in den een of anderen vorm wordt erkend, en er dus een orgaan wordt gesticht dat boven de verschillende ondernemingen staat, kan men spreken van een trust. Tot nu toe schetste ik hoe gelijksoortige bedrijven stap voor stap elkaar naderden om zich ten slotte samen te voegen. Er is echter een kortere weg te volgen, indien de kleinere bedrijven eerst door de grootere worden opgekocht, zoodat ten slotte enkele groote ondernemingen zich met elkaar verstaan. Niet alleen door overleg en overreding, maar ook door finantieele offers en soms door een vinnigen concurrentie-strijd komt de concentratie tot stand. Bovendien beperkt zij zich niet uitsluitend tot gelijksoortige ondernemingen, maar breidt zij zich uit tot verwante, en wel in twee richtingen. Zoowel de bedrijven die hulpstoffen vervaardigen, als die welke de distributie in groot- en kleinhandel bezorgen, worden onder den invloed gebracht van het geconcentreerde groot-bedrijf. Met andere woorden strekt dit zijne bemoeiïng uit tot zijne leveranciers en klanten voor zoover | |
[pagina 240]
| |
deze zelf een bedrijf uitoefenen, om aldus de eigen organisatie éen gesloten keten te doen vormen van de arbeiders tot de directe verbruikers. In hoofdzaak gaat deze concentratie langs gelijksoortige wegen, alleen thans onder de pressie van een reeds sterk geconcentreerd bedrijf. Het sterkste voorbeeld, omdat het de aanverwantschap het verste uitbreiden kan, is het geconcentreerde bankbedrijf. De consumenten zijn in dit geval te vergelijken bij de beleggers die door de bank geholpen worden aan de gelegenheid om rente van hun geld te verkrijgen hoe groot of hoe klein de som ook is. De andere partij zijn de ondernemingen van welke soort ook, die vast of rouleerend kapitaal behoeven, en daartoe invloed van de bank op hunne bedrijven moeten toestaan. Al zal meestal de bank een middenpunt voor de bedrijfsconcentratie zijn, zoo is het volstrekt niet uitgesloten dat omgekeerd invloedrijke takken van het bedrijfsleven zich zelve een overwicht op het bankwezen trachten te verschaffen. Bekend is hoe de landbouw in die richting werkte, hoe de middenstand het beproeft. Ook is het niet uitgesloten dat eene industrieele concentratie zich zelf een sterke bankonderneming schept, vooral indien de bestaande banken de concentratieontwikkeling niet snel genoeg volgen. Ik ben er mij van bewust, dat de korte schets die ik van de concentratie gaf, in tweeërlei opzicht onvoldoende is. Ten eerste omdat de historische feiten en namen er meermalen van afwijken. Ten tweede omdat alle vormen der concentratie niet volledig er in beschreven zijn. Ik ontwierp die schets alleen om des te duidelijker de kern van het maatschappelijke verschijnsel bloot te leggen. Die kern is de geleidelijke opheffing der concurrentie. Dat is van een groote en diepgaande beteekenis. Voor de arbeiders als vakvereenigingsleden is de opheffing der onderlinge concurrentie bij het verkrijgen van de arbeidsvoorwaarden bekend genoeg. Niet ieder onderhandelt met zijn patroon over loon, arbeidstijd enz. Meer en meer doet dit de vakvereeniging ten bate van allen. Voor het bedrijfsleven is stellig een eeuw lang de concurrentie de drijvende kracht geweest. In wedijver moesten de onder- | |
[pagina 241]
| |
nemers hun bekwaamheid, vindingrijkheid en vlijt aanwenden om de afnemers zoo goed mogelijk te bedienen. En nu nog is het begrip van de wedijver zoo zeer levend in het volksbesef dat de opheffing daarvan door de ondernemers zich veelal geheim of onder bedekte vormen afspeelt. Wanneer b.v. een uitbesteding van een bouwwerk plaats vindt en de aannemers komen tevoren samen om te overleggen over de sommen der inschrijving, ziet het groote publiek daarin gekonkel. Zoodra in een kleine plaats de bewoners zich de gelegenheid zien ontnomen om bij verschillende bankfilialen hunne geldzaken te bespreken, gevoelen zij hunne veiligheid te kort gedaan en zich zelve overgeleverd. Wanneer kleine winkeliers niet langer door een reeks reizigers van verschillende grossiers bezocht worden, doch zich tot éen bestelbureau moeten wenden, gevoelen zij dat als een achteruitgang. Toch is de kern der bedrijfsconcentratie, die de concurrentie stap voor stap beperkt, met als einddoel, dat echter nog in vele onderdeelen van ons maatschappelijk leven ver verwijderd is, het monopolie, de uitkomst eener ontwikkeling en een werkelijke vooruitgang. Om dit intezien moet men zich allereerst scherp in zijn herinnering terugroepen, dat de toename der bevolking en het beter voldoen aan de dagelijksche behoeften van een menschwaardig bestaan, uitsluitend en alleen mogelijk is door de vervaardiging van woninggelegenheid, kleeding, voeding en gebruiksartikelen zeer sterk te doen toenemen. Hoe is dat mogelijk? Daarvoor is noodig dat bij die vervaardiging en bij de verdeeling het meeste nut getrokken wordt van het arbeidsvermogen van alle leden der maatschappij. Verkwisting van arbeid, dat is onnuttig gebruik van arbeidskracht, moet tot het uiterste beperkt worden. Wanneer de menschen gezamentlijk hun tijd, hun talenten, hun materialen en hulpmiddelen zoo goed mogelijk gebruiken, is er voor ieder ook een grooter aandeel beschikbaar. Waarom zouden van 20 bouwondernemers minstens 19 veel tijd en moeite besteden om inteschrijven voor éen werk dat toch slechts door éen uitgevoerd wordt? Waarom zouden honderden reizigers dagelijks het land door- | |
[pagina 242]
| |
trekken voor een werk dat door enkele hunner gemakkelijk kan worden verricht, n.l. het opnemen der behoeften van de detailhandelaren? Waarom zouden tallooze kleine zaken het werk der aflevering van waren uitvoeren, waarbij de meeste veel omslag voor weinig omzet maken, terwijl toch door enkele de maatschappelijke taak der uitdeeling gemakkelijk en goed kan geschieden? Er is nog een enorme verkwisting van arbeid, die afkomstig is uit een tijd, dat een kleinere bevolking met minder behoeften zich die verkwisting kon veroorloven. Op den duur zal dat echter niet meer gaan. En daarom is elke verandering, die aan de vrije concurrentie het recht om arbeidsvermogen en kosten te verkwisten, stap voor stap ontzegt en ontneemt, een vrijmaken van producten en productiekracht voor een andere en betere bestemming. Wanneer dat zoo in 't algemeen gesteld wordt, kan moeilijk iemand de juistheid ervan betwisten. Maar, zoo zult gij kunnen zeggen met vele anderen, die de vrije concurrentie verdedigen als een grondslag onzer maatschappij, de oorzaak der bedrijfsconcentratie is geheel iets anders dan het inzicht dat in de toekomst er meer geproduceerd moet worden. Geheel tegengesteld aan zoo'n edele en vooruitziende bedoeling, hebben de aanstichters der concentratie slechts op 't oog om snel en gemakkelijk een zeer groot vermogen te verwerven. Winstmakers zijn het, en wel ten koste van vele kleinere ondernemers die ondergaan en ten koste van vele verbruikers die duurder moeten betalen. En - zoo kan worden beweerd - de hoogere productie die door de concentratie wordt verkregen, komt niet aan de massa ten goede, maar wordt besteed aan een luxe voor de opperste tien-duizend, een luxe zooals de wereld nog nimmer heeft aanschouwd. Voor een dergelijke beschouwing moet ik ten zeerste waarschuwen. Allereerst van wege den feitelijken grondslag. Stellig is een deel, mnar een klein deel, der productievermeerdering aangewend voor ongekende weelde. Stellig is die weelde maar al te dikwijls leeg en aanstootgevend. Stellig wordt daardoor een pijnlijke afstand gemaakt tusschen de standen der maat- | |
[pagina 243]
| |
schappij, en verliest de geringe lotsverbetering der velen beteekenis door de vergelijking met de onzinnig groote lotsverbetering van de enkele winstmakers. Maar even stellig is er voor bijna allen een lotsverbetering ontstaan in woning, kleeding, voeding, die te danken is aan de productie-vergrooting. Waarschuwen moet ik echter vooral tegen eene beschouwing der maatschappelijke ontwikkeling, die oorzaak, wezen en gevolgen met elkaar verwisselt, en daardoor het oog op de richting verliest. Want elke ontevredenheid, zij het ook over gemakkelijke winstmaking, zij het over de leege weelde, zij 't over de ongelijke lotsbedeeling wordt onvruchtbare afgunst, indien niet de middelen ter verbetering worden aangegeven. En die middelen ter verbetering moeten toch niet bestaan in het tegengaan van een ontwikkeling, die naast de slechte ook de goede gevolgen had van aller levensomstandigheden te verheffen. Arbeiders, die zoozeer aanstoot nemen aan de geweldige rijkdom en luxe, dat zij de voortbrenging daarvan onmogelijk willen maken, ook wanneer het ten koste van hun eigen behoeften en ten koste van de toekomst van een volgend geslacht gaat, gelijken op den vechtersbaas, die 't eigen leven en 't lot van zijn gezin er aan waagt om zijne opvattingen van recht en billijkheid vrij en naar eigen lust uittevieren. Het juiste inzicht moet trachten de algemeene lotsverbetering voor allen te behouden en zoo mogelijk, en zoo ver als bereikbaar is, op te voeren. Dat is het eerste, en pas in de tweede plaats komt het er op aan om hatelijke en nadeelige nevenverschijnselen te beheerschen en aftesnijden. Daarom is het noodig de bedrijfsconcentratie niet alleen te beschouwen als een noodzakelijkheid, een historische groei, maar met zedelijk te veroordeelen verhoudingen. Neen, het wezen der bedrijfsconcentratie moet gezien worden als een ontwikkeking die, naast hatelijke en ergerlijke verschijnselen, ook veel goede beloften bevat. Dan is de taak, ook voor de arbeiders, aangewezen. Dan komt het er op aan de oorzaken dezer ontwikkeling goed te leeren kennen, opdat het practisch uitvoerbaar wordt goed van kwaad te scheiden. Is dat geschied, dan kunnen de goede gevolgen tot de hoogste | |
[pagina 244]
| |
waarde gebracht en de kwade gevolgen met kans op een redelijke uitkomst bestreden worden.
Het is zoo eenvoudig te zeggen dat de oorzaak der bedrijfsconcentratie winstbejag is. Het is zoo eenvoudig, omdat het waar is. De leiders van het bankwezen en van de industrie gaan er slechts dan toe over om de concurrentie op te geven en zich met elkaar te verstaan, indien zij aldus doende, een grootere winst kunnen behalen. Daarmee is echter de diepere oorzaak van de concentratie niet aangegeven. Die wordt slechts gevonden indien men een antwoord kan geven op de vraag waarom concentratie meer winst bezorgt dan concurrentie. Oppervlakkig gezien, dat wil zeggen door alleen te letten op een engere omgeving, is het mogelijk winst te maken door spel, speculatie, loterij, enz. dat wil zeggen door geld te verkrijgen dat een ander verliest, zonder dat eenige dienst aan iemand of aan de maatschappij wordt bewezen. In 't algemeen echter is dat een - ik mag wel zeggen, - onzedelijk gedoe, onzedelijk omdat het tal van personen onttrekt aan hun taak om door arbeid voor en ten bate van anderen, zich een recht op inkomen te verwerven. Als regel ontstaat elke werkelijke en rechtvaardige winst slechts door het verrichten van werk, dat aan de maatschappij ten goede komt. Het behoorde zóo te zijn, dat de winst grooter is naarmate ook de bewezen dienst van meer waarde is. Al is dat nu helaas niet altijd het geval, en al zal het steeds moeilijk zijn daarvoor een goede maatstaf te vinden, zoo staat toch wel dit vast, dat wie meer en beter produceert ook hoogere belooning verkrijgt. Zoo is de grootere winst die de bedrijfsconcentratie opbrengt, voor een deel veroorzaakt en gerechtvaardigd door een belangrijke verbetering van de bewezen maatschappelijke dienst. Voor een ander deel misschien niet, doch daarop kom ik straks terug zoodra ik de gevolgen der concentratie bespreek. Is dit nu eene bewering zooals elke andere, of zijn er feiten, die daarvoor voldoende bewijzen aanvoeren? Ik zie die feiten in de manier waarop de concentratie tot | |
[pagina 245]
| |
stand komt. Die manier is namelijk geleidelijk. Indien het in 't algemeen waar was, dat concentratie voordeeliger was dan de concurrentie en wel 't allervoordeeligst in de verst ontwikkelde vorm, dan zou het onbegrijpelijk zijn waarom er nog zooveel concurrentie bestond. Gesteld dat in een bepaalde tak van bedrijf de bestaande ondernemers zich vereenigen om door monopolie zich meer winst te verschaffen, dan kan elk oogenblik een buitenstaander optreden en de concurrentiestrijd weer opnieuw openen. Zoo ging het vroeger steeds. Waarom gaat dat in sommige gevallen niet meer op? De verklaring is betrekkelijk eenvoudig, en wel omdat er bedrijfstakken zijn, waarvoor het een buitenstaander uiterst moeilijk en bijna ondoenlijk wordt om eene onderneming te gaan beginnen. Dat is de grens en de maat voor de aanvangende concentratie. Het wil zeggen dat de ondernemingen zich zoo ontwikkeld hebben, èn technisch, èn organisatorisch, dat concentratie alleen dan voor een nieuw bedrijf mogelijk is, indien het op een gelijk of hooger peil wordt opgezet. De ware oorzaak van de concentratie is dan ook te vinden in den vooruitgang der bedrijfsontwikkeling. Is die hooger dan komt ook een verder stadium der concentratie. Gaat die vooruitgang snel, dan volgt ook de concentratie met grooter voortgang. Wat beteekent nu het peil der bedrijfsontwikkeling, en wat voor soort vooruitgang valt daarbij waar te nemen? In 't algemeen is dat niet zoo gemakkelijk te zeggen. Ik zou ook te veel tijd noodig hebben om dat aan verschillende bedrijfstakken te beschrijven. Dit is echter wel van de richting der bedrijfsontwikkeling te zeggen dat zij eene ontplooiing is van de oorspronkelijke taak. Zij moet steeds meer voldoen aan een maatschappelijke behoefte. Helaas niet zelden met opoffering van de hoedanigheid wordt de uitbreiding gezocht in de hoeveelheid. Eéne onderneming verschaft aan steeds meer verbruikers wat zij verlangen. Die taak wordt tot in alle bijzonderheden onderzocht en langzamerhand wordt de onderneming onmisbaar omdat zij het zoo goed verstaan te zorgen voor een snelle en ruime bediening. Bovendien komt daarbij dat de ontwikkeling van het bedrijf gekenmerkt wordt door een inwendige groei en organisatie. De leiding is opgedragen aan personen | |
[pagina 246]
| |
met veel en grondige ervaring. Wetenschappelijke en technische hulp heeft zich gespecialiseerd, zoodat tal van afdeelingen elk een eigen taak hebben. Onderzocht wordt hoe methoden en machines te verbeteren zijn, in 't kort hoe een vèr verdeelde taaksplitsing toch weer ten slotte in elkaar grijpt om op alles te sparen, op materialen, op kracht- en arbeidsverbruik, op vervoer en verpakking. Ten slotte geschiedt alles volgens overwogen gronden, zoo goed mogelijk. En altijd door wordt er verbeterd, uitgebreid en georganiseerd. Met een enkel voorbeeld wil ik het toelichten. Oorspronkelijk liet de eerste spoorwegmaatschappij een trein over rails loopen met geen andere bedoeling dan aan het vervoer van reizigers en goederen te verdienen door concurrentie met wagens en schepen. Zoodra echter de spoorwegdienst is ingesteld ontstaat in steeds toenemende mate voor de directie de verantwoordelijkheid om de aangeboden goederen en de toeloopende passagiers ook werkelijk veilig te vervoeren. De technische dienst moet zich daartoe geheel inrichten en vervolmaken. Daarmee worden de eischen van het publiek steeds grooter, aangespoord door de concurrentie. Ten slotte is het spoorwegwezen een onmisbaar deel van het maatschappelijk bestaan, dat als regel achter blijft bij de vele wenschen van betere stations, betere en snellere verbindingen, gemak in de wagons, enz. Nu komt echter langzamerhand de overweging of het wel zin heeft twee half gevulde treinen op een zelfde uur van Amsterdam naar Arnhem te laten vertrekken, in plaats van twee goed gevulde treinen op verschillende tijdstippen. Die verbetering eischt echter concentratie van 't geheele spoorwegwezen onder ééne degelijke leiding. Op soortgelijke wijze gaat het in tal van andere bedrijven. Pas dan wanneer zij zoo groot, en zoo technisch ontwikkeld zijn dat de leiders kunnen overzien welke maatschappelijke taak zij vervullen, dat zij een overzicht hebben van de totale productie en de totale behoefte, dat zij vèr genoeg georganiseerd zijn om zich op groote prestaties in korten tijd in te richten, pas dan is voldaan aan de voorwaarden voor concentratie. Deze voor- | |
[pagina 247]
| |
waarden zijn n.l. dat het eigen bedrijf er rijp voor is, en niet gemakkelijk geschaad kan worden door plotseling opduikende concurrentie van nieuwe ondernemende personen. Tot zoolang gaat de concentratie slechts tastend en struikelend, en behoudt een concurrentie nog volle macht. In elk geval is de concurrentie een begeleidingsverschijnsel, of meer een der middelen, waardoor de moderne groote en hoog ontwikkelde ondernemingen zich onmisbaar trachten te maken voor de vervulling van een maatschappelijke taak. De directe oorzaak der concentratie moge zijn de kans om meer winst te maken, toch is die meerdere winst alleen mogelijk door de diepere oorzaak, de bedrijfsontwikkeling, die op ruimere en meestal ook goedkoopere wijze voorziet in eenige maatschappelijke behoefte. Maar nu de gevolgen? Uiteraard zijn die zeer verschillend al naarmate de concentratie zich verder heeft voortgezet. Zoolang er nog geen monopolie is ontstaan, en voor sommige bedrijfstakken moet dit beteekenen een wereldmonopolie, kunnen er altijd groote geconcentreerde ondernemingen zijn met een aantal kleine concurrenten, of enkele groote concentraties die elkaar bestrijden. Dit moge de meest wenschelijke toestand schijnen, maar 't is toch inderdaad schijn. De groote concentratie is een macht, ook al heeft zij geen monopolie. Ook dan reeds is zij onmisbaar. Gesteld dat een geconcentreerde onderneming in 90% der behoeften voorziet, dan kan zij toch evenmin gemist worden als wanneer zij de ontbrekende 10% erbij had. Dat verklaart ook waarom de groote syndikaten en trusts zich niet erg om het restje van den totalen omzet bekommeren. En zijn er enkele groote concentratie's, dan kunnen zij wel àf en toe onderling strijd voeren, doch dit zijn slechts tusschenepisode's gedurende langere perioden van een geregelde of een stilzwijgende overeenkomst. De hoofdzaak voor het beschouwen der gevolgen van de bedrijfsconcentratie is dat er groote maatschappelijke machten ontstaan. Het gevaar dat die macht misbruikt wordt is steeds aanwezig. Wat is de beteekenis van dat gevaar? Een kleine groep personen | |
[pagina 248]
| |
kan naar eigen inzicht, dus zonder verplichting om zich te verantwoorden, beschikken over iets wat voor de geheele bevolking eene behoefte is. Vooropgesteld moet echter worden dat de geconcentreerde onderneming allereerst moet dienen om winst te behalen en wel zooveel mogelijk winst. Voor haar geldt dus de vraag: hoe wordt er meer verdiend met lage en dalende prijzen of met hooge en stijgende prijzen. Op het eerste oog schijnt het antwoord eenvoudig. Het monopolie schept de gelegenheid om door prijsverhooging een soort belasting te heffen van alle verbruikers. Zoo'n gelegenheid laat de koopman naar het heet nooit voorbijgaan. Toch leert de ervaring der geconcentreerde bedrijven dat zij als regel eene andere tactiek volgen. Door lage en dalende prijzen neemt de behoefte in omvang toe. De geconcentreerde onderneming kan dus met lagere prijzen een grootere afzet vinden. Toenemende productie, die ook van het algemeen belang bekeken noodzakelijk is, stelt in staat om de voortbrengingskosten te verminderen. Maar ook wanneer dat niet het geval was, en dus de winst op een bepaalde hoeveelheid producten dezelfde blijft, neemt de winst even zooveel toe als de omzet stijgt. Daarbij komt dat door hooge prijzen niet alleen de omzet afneemt en dus een deel der onderneming en van haar kapitaal werkloos wordt, maar bovendlen de concentratie een sterk maatschappelijk verzet tegen zich opwekt. Toch moet bedacht worden dat de ervaring die tot nu toe met sterk geconcentreerde bedrijven werd opgedaan niet als maatstaf kan gelden daar van absolute monopolie nog geen sprake kon zijn. Nimmer was de concurrentie geheel uitgeschakeld. Waar die niet meer bestond of zeer gering was, dreigde toch elk oogenblik een nieuwe mededinger op te staan. Ook de kans dat dit zou gaan gebeuren moest door het concentratie-bedrijf voorkomen worden. Het gevaar blijft ondanks deze feiten steeds bestaan dat de sterk geconcentreerde onderneming onder bepaalde omstandigheden er voordeel in zal zien om de voorbrenging in te krimpen en de winst zoekt in hooge prijzen. Zoodra dat gebeurt is het monopolistische groot-bedrijf een directe vijand van de bevolking maar bovendien ook eene be- | |
[pagina 249]
| |
lemmering voor de ontplooiing der voortbrenging, die ten behoeve der toekomst absoluut noodzakelijk is. De macht van het geconcentreerde grootbedrijf kan nog op andere wijze misbruikt worden als tegenover de gezamentlijke verbruikers. Er worden vele verhalen gedaan van oneerlijke en zelfs van misdadige concurrentie met ondernemingen die zich tegen de concentratie verzetten. Dit zijn echter ten opzichte van het algemeene verschijnsel slechts incidenten, van grooter beteekenis is nu machtsmisbruik tegenover het personeel en tegenover de overheid. Ten opzichte hiervan is de ervaring tot nu toe ook niet ongunstig. Het winstbelang der groote onderneming brengt mee conflicten zooveel mogelijk te vermijden. Het is echter niet ondenkbaar en in de toekomst zelfs waarschijnlijk, dat het groot-bedrijf hetzij door lijdelijk verzet, hetzij door onthouding of inkrimping van zijne maatschappelijke functiën, tracht een druk uit te oefenen om haar zin tegenover de overheid door te zetten. En terwijl het groot-bedrijt bij de tegenwoordige ontwikkeling der arbeidsverhoudingen bereid en in staat zal zijn tot groote tegemoetkomingen, kan het toch ook voorkomen dat bij verdergaande eischen b.v. van medezeggingschap, een felle strijd ontstaat. Het is niet ondenkbaar dat de geconcentreerde onderneming daarbij zijn macht en invloed op overheid en publiek aanwendt om een vijandige stemming tegen het personeel op te wekken. Ten slotte wil ik slechts met een enkel woord wijzen op de macht die geconcentreerde ondernemingen over en door de pers zouden kunnen uitoefenen. In elk geval bestaat er gevaar, al mag daaruit geenszins de gevolgtrekking gemaakt worden dat dus ook het machtsmisbruik er al is. Dit is van eene bijzondere beteekenis omdat de bedrijfsconcentratie gevolgen heeft, die voor tal van personen nadeelig of onaangenaam zijn, en die strijd uitlokken zonder dat tenminste hierbij van machtsmisbruik sprake is. Ik bedoel n.l. de gevolgen van het opheffen der concurrentie en het uitstrekken de bemoeiingen op aanverwante bedrijfstakken, m.a.w. de gevolgen van den maatschappelijken groei zelve. Groot-bedrijf en concentratie veroorzaken eenerzijds de onder- | |
[pagina 250]
| |
gang van vele kleine ondernemingen en snijden daardoor mede aan vele burgers de mogelijkheid af om een zelfstandig bestaan te verwerven. Anderzijds echter openen zij de gelegenheid voor betrekkingen, waarin ijver en bekwaamheid zich beter kunnen ontplooien dan in 't klein bedrijf ooit mogelijk was. Toch moet deze overgang voor tal van personen vaak een ontstemming beteekenen. Is daarmede gezegd dat het concentreerende groot-bedrijf alles opslokt en dat verzet niet mogelijk is? Zoodra eene groote onderneming begint haar invloed en macht te toonen aan haar leveranciers zoowel als aan hare afnemers, grossiers en handelaren komt er ontstemming. Deze kan leiden tot berusting of tot verzet. Heeft dit laatste eenig succes dan beteekent het dat tegenover de concentratie eene coöperatie wordt gesteld. Tusschen die beide ontstaat dan een strijd, die op drieërlei manieren kan eindigen. Of wel het z.g. speculatieve groot-bedrijf handhaaft zich naast de coöperatie, dan wel een van beide verdwijnt. Hoe de coöperatie tot groote dingen kan komen bewijst het landbouwbedrijf. Gij kent de landbouwbanken, de coöperatieve stroocarton-, aardappelmeelen suikerfabrieken. Groot-bedrijf voor veevoerimport en meststoffenfabrieken op coöperatieven grondslag zijn in de naaste toekomst te wachten. Wat gebeurt hier echter? Eigenlijk niets anders dan wat als de bedrijfsconcentratie beschreven is. Deze behoeft volstrekt niet uit te gaan van enkele groote kapitalisten. Het is zeer goed mogelijk, en in de toekomst zeer waarschijnlijk, dat de groote geconcentreerde bedrijven berusten op een legio van kleine aandeelhouders. Het verschil met een bedrijfsconcentratie op coöperatieven grondslag is dan uiterst gering. Dat ééne poging tot bedrijfsconcentratie eene andere opwekt en door deze overvleugeld wordt, verandert niets in den algemeenen gang van het maatschappelijke verschijnsel. In zeer vele gevallen zal de coöperatie weinig vermogen tegen het geconcentreerde bedrijf, met name wanneer dit een levendig aandeel heeft in den wereldhandel of in het wereldverkeer. Dan zal de coöperatie slechts meevechten met de kleine en middenstandsbedrijven ter handhaving van de voor hen voordeelige concurrentie. | |
[pagina 251]
| |
Die strijd is zoo goed als steeds aanwezig. Al naarmate de concentratie verder voortgaat, geleidelijk of met schokken, zal ook de weerstand zich feller uiten of verloopen in gemopper. Het is nuttig hierbij scherp te onderscheiden. Dit soort strijd gaat niet tegen machtsmisbruik van monopolistische bedrijfsconcentratie's. Ook al worden kleinere of grootere feiten van zoo'n machtsmisbruik als strijdmiddelen aangewend, zoo gaat in werkelijkheid toch de aanval tegen 't uitschakelen der concurrentie. Ook dat is, zooals ik straks reeds aanvoerde, populair. Populariteit levert echter geen waarborg tegen valsche leuze. En voor den werkelijken vooruitgang, die ten bate der wereldbeschouwing in de naaste toekomst eischt dat de voortbrenging zich nog reusachtig uitbreidt, is het een valsche leuze om met de bedrijfsconcentratie ook de bedrijfsontwikkeling tot de grootonderneming tegen te gaan. De concurrentie handhaaft zich steeds waar zij gelegenheid vindt. Waar echter die concurrentie als een onnoodige en schadelijke verkwisting vervangen wordt door een productieve organisatie, moet dit niet belet worden. Bovendien kan het ook niet worden tegengegaan. Een zuivere anti-syndikaat- en anti-trust actie en daarop volgende wetgeving drijft de bedrijfsconcentratie slechts op geheime wegen, zonder haar practisch iets op te houden. Juist van wege de impopulariteit en om geen tegenstand te weerstaan die omgetrokken kan worden is de bedrijfsconcentratie reeds veel te heimelijk. Hoewel ik daarom waarschuw tegen het blindelings volgen van eene beweging tegen de bedrijfsconcentratie, voor zoover die uitgaat van de kleine burgerij, wil dit nog niet zeggen dat ik pleit voor een volkomen vrije gestie der groote ondernemingen. Integendeel acht ik het noodig, en zie ik het als een onvermijdelijke taak dat de overheid zich bemoeit met de bedrijfsconcentratie, en vooral om het gevaar van misbruik der verworven ekonomische macht te verhoeden en te bestrijden. Bovendien betreedt de overheid reeds thans op 't gebied der sociale wetgeving en der belastingen wegen die tot een diepgaande bemoeiing met het grootbedrijf leiden moeten. Wat ik daarom wil constateeren is dat verzet tegen de vrij | |
[pagina 252]
| |
zich ontwikkelde concentratie, maar evenzeer verzet tegen de staatsbemoeiing met het groot-bedrijf is wat men noemt: reactionnair. Daaronder versta ik het ingaan tegen de normale maatschappelijke ontwikkeling zij het ekonomisch of sociaal-politiek. Toch levert het onderwerp der staatsbemoeiing met het zich concentreerende grootbedrijf vele moeilijkheden op. Hoewel het niet meer geheel behoort tot de mij gestelde taak, wil ik niet eindigen zonder deze moeilijkheden te noemen, zij het dan ook zeer in 't kort. Allereerst dan de manier waarop staatsbemoeiing in een demokratischen staat tot stand moet komen, dat wil zeggen door de wet, en dus ook door de politiek. Is het nog noodig dat ik u uiteenzet hoe bezwaarlijk het is om op dat terrein snel tot goede maar ingrijpende hervormingen te geraken? Alle arbeiders die gelet hebben op de wederwaardigheden van de arbeidswetgeving en van de sociale verzekering in het laatste eeuwkwartaal kennen de slechte uitkomsten wanneer politieke tegenstanders verschillende wegen voorstaan om tot een gelijksoortig doel te geraken. Daarom is het van een weinig goeds voorspellende beteekenis dat naar het doel der staatsbemoeiing met de bedrijfsconcentratie verschillende wegen voeren. Wanneer ik de reeds besproken reactionnaire pogingen buiten beschouwing laat, zijn er drie middelen aan te geven, die alle hunne eigenaardige voor- en nadeelen bezitten. Deze drie middelen zou ik met de korte kenmerken willen aanduiden als: staatscontrôle, staatsdeelneming en staatsexploitatie. Het doel, waartoe het een en ander moet geraken is de overheidsinvloed op de winst, op het bestuur, en op de zoogenaamde gestie, dat wil zeggen op alles wat samengaat met de uitoefening van de maatschappelijke taak der onderneming. Over dit alles kunnen zeer uitvoerige theoriën worden opgesteld, waarin men ekonomische en staatsrechtelijke beginselen en beschouwingen te pas brengt. Naar mijne overtuiging bestaat er tusschen de verschillende bedrijfstakken zulk een groot en feitelijk onderscheid, dat al die theoriën veel te algemeen zijn om prachtisch inzicht te verschaffen. Dit geldt te meer omdat de concentratie zich evenmin op elk bedrijfsgebied in gelijksoortige vormen ontwikkelt. | |
[pagina 253]
| |
Op den duur zal de ernstige wil tot staatsbemoeiing zich allereerst te voegen hebben naar de maatschappelijke noodzakelijkheid der uitbreiding en der kostenvermindering van de voortbrenging. Daardoor geleid zal allicht de overheid alle drie de middelen beproeven, het eene hier, het andere daar, om aan de ervaring en aan de omstandigheden zich geleidelijk aan te passen. De overheidstaak wordt daardoor niet eenvoudiger. Integendeel, ik zei het reeds vroeger, zal ze eene verantwoordelijkheid meebrengen, zooals nog nimmer eenige overheid op zich nam. Bepleit ik hiermee een geheel opportunistisch beleid, op een zoo uiterst belangrijk gebied en voor beslissingen, waarvan het welzijn der bevolking af hangt? Ik zou niet gaarne dezen indruk bij u achterlaten. Wanneer een volk, dat zóó sterk geneigd is tot politieke splitsing als het onze, toch groote hervormingen tot stand wil brengen, hervormingen waarom de tijd roept, dan moet het voor alles zich scherp bewust worden van de beteekenis zoowel van die beginselen als van het practisch inzicht voor de nationale samenwerking. Beginselvast zij men voor het in 't oog vatten van het doel, maar meegaande en toegeeflijk voor de keuze der practische wegen, die naar het doel leiden. Dat was en is nog steeds het kenmerk van echte staatsmanswijsheid. De staatsbemoeiing met het verschijnsel der concentratie, dat nu nog zwak zich vertoont doch tevens voor de toekomst zware voorspellingen bevat, raakt het beginsel. Doch eenmaal het doel principieel gekozen, vereischten de middelen voor alles het practische inzicht. Ik hoop dat ik door deze beschouwing mij heb vrij gepleit van opportunisme. Ik hoop tevens, dat ik erin geslaagd ben u iets te doen zien van de kern van een uiterst belangrijk deel der maatschappelijke ontwikkeling zonder al te zeer te kort te doen aan de veelvormigheid waaronder die ontwikkeling zich vertoont. Te kort gedaan heb ik eraan. Het gevaar van het generaliseeren was niet geheel te vermijden. Daarom wensch ik mijn beschouwing te besluiten door u aandacht te vragen voor deze feiten: 1o. De bedrijfsconcentratie kiest allerlei afwijkende vormen, | |
[pagina 254]
| |
die zich aanpassen aan den aard van het bedrijf, de soort der grondstoffen en de bijzonderheden der distributie. 2o. De bedrijfsconcentratie bevindt zich voor de verschillende bedrijfstakken in een zeer afwijkend stadium der ontwikkeling en houdt in 't algemeen gelijken tred met de technische en organisatorische ontplooiing der onderneming. 3o. De voordeelen gaan steeds in de richting van besparing aan materiaal en arbeid en van verhoogde levensstandaard voor de geheele samenleving. 4o. De gevaren moeten zich uit den aard van 't concentratieverschijnsel zeer afwisselend vertoonen voor het klein-bedrijt dat verdrongen wordt, en zullen voor verbruikers en overheid steeds als een kans, doch vaak als een niet gevoelde werkelijkheid aanwezig zijn. 5o. De taak der overheid kan in beginsel vast staan, maar de uitvoering kan niet anders zijn dan geleidelijk, partieel en practisch. Hoewel op grond van deze feiten er voor de vakbeweging geen dringende noodzakelijkheid bestaat om snel tot scherp aangegeven besluiten te komen, is er voor haar alle reden om het concentratie-verschijnsel nauwkeurig te volgen. En wel vak voor vak. Om dat goed te kunnen doen is het echter noodzakelijk dat de leiders der vakbeweging de algemeene beteekenis van het concentratie-verschijnsel leeren kennen en hun algemeen principieel standpunt zelfstandig durven innemen. Zelfstandig, dat wil zeggen zonder zich te laten verleiden door de vele heftige uitingen van den strijd, die het uitschakelen van concurrentie steeds als voorbijgaande nevenverschijnselen kenmerkten. Zelfstandig dat wil zeggen door zich vooral af te vragen wat de toekomst der in aantal en in behoeften aangroeiende bevolking vereischt. Zelfstandig ten slotte door even nauwgezet de verschijnselen en hun dieper verloop als ook de middelen om het algemeen boven 't bijzonder belang te handhaven, te onderzoeken op hun werkelijke waarde en beteekenis. |
|