De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
AanteekeningGuido Gezelle en Noord-NederlandHet verschijnen van een boek over Guido Gezelle door zijn neef Caesar - een boek met bouwstoffen tot een levensbeschrijving - geeft aanleiding tot de toevoeging van enkele herinneringen, die anders misschien onopgesteld zouden zijn gebleven. Het was kort na de oprichting van het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat mij door Aug. Vermeylen het eerst over de wassende kracht van Gezelle's dichterschap gesproken werd. Hij toonde mij enkele gedichten en deelde mij mede dat de groep van Van Nu en Straks, in aansluiting aan de West-Vlaamsche beweging, van bewondering voor Gezelle doordrongen was. Bij mij stond het vast dat nadere kennisneming van Gezelle's werken, en aanwijzing van hun beteekenis voor Noord-Nederland, binnenkort moest plaats hebben. Een goed jaar later, begin October 1896, ontving ik ter plaatsing een opstel van Pol de Mont: een ‘kritische’ studie, zooals hij mij schreef, met aanhalingen uit Gezelle's gedichten. Het werd hem namens de redactie van het Tweem. Tijdschr. teruggezonden, en wel als ‘niet dermate doeltreffend’ dat zij het mocht opnemen. Uit een briefje van Pol de Mont aan Dr. Gustaf Verriest - bij Caesar Gezelle aangehaald - schijnt te volgen dat dit opstel nog aan eenig ander hollandsch tijdschrift werd aangeboden, alvorens het De Gids bereikte, waarin het Aug. '97 verschenen is. Onmiddelijk bleek toen dat ons oordeel juist was geweest. | |
[pagina 212]
| |
Het stuk werd weinig opgemerkt en oefende, ter verbreiding van Gezelle's naam, geen aanwijsbare invloed uit. In het voorjaar van 1898Ga naar voetnoot1), las ik te Brugge Gezelle's volledige werken. Ik zag dadelijk dat mijn vroegere, gedeeltelijke indrukken mij niet misleid hadden, dat er uit die gedichten, en wel allermeest uit het kort tevoren verschenen ‘Rijmsnoer’, een keus viel saâm te stellen die de Noord-Nederlanders onfeilbaar voor Gezelle winnen moest. Januari 1899 drukte ik in het Tweem. Tijdschr. een met zorg voorbereide bespreking, gevolgd door een kleine bloemlezing, en het resultaat was onmiddelijk. Van dat oogenblik af is Gezelle in Noord-Nederland bekend en bemind geweest. De dichter zelf toonde zijn voldoening in het volgende schrijven: 24 O.L.V. str. Kortrijk. Het gedicht dat de brief begeleidde was - in afzonderlijke druk - het in de Laatste Verzen opgenomen ‘Vader Overleden’, klaarblijkelijk het zielgedicht dat hij bij de dood van zijn broeder schreef. Niet lang daarna zond Gezelle mij voor het Tweem. Tijdschr. het gedicht ‘Groeninge'ns Grootheid’, voor zoover ik weet het | |
[pagina 213]
| |
eenige dat hij in die jaren een noord-nederlandsch tijdschrift deed toekomen. Zijn dood heeft die medewerking afgebroken. Leest men Caesar Gezelle (blz. 220-221), dan kan het schijnen dat in Zuid- zoowel als in Noord-Nederland de eerste bewonderaar van de priester-dichter Pol de Mont was, dat de groep van Van Nu en Straks zich min of meer gedwongen bij hem aansloot, dat men in Holland niets van Gezelle weten wou totdat De Gids zich over de Mont's opstel ontfermde, en dat het daarna tien jaar duurde eer Hollanders zich ten gunste van Gezelle uitlieten. Uit mijn mededeelingen volgt een heel andere voorstelling. De eerste stoot tot de bewondering voor Gezelle gaf de groep van Van Nu en Straks. Toen Pol de Mont zijn opstel naar Holland zond, werd het daar afgewezen, niet omdat hij Gezelle te veel, maar omdat hij hem te weinig bewonderde, in elk geval niet de kunst had verstaan hem te doen uitkomen. Niet tien, maar ruim één jaar nadat het in de Gids verscheen, bracht het Tweem. Tijdschr. een bespreking die ingang vond. Caesar Gezelle zal het billijken dat ik, niet vrijwillig en niet om persoonlijke redenen, maar genoopt door zijn eenzijdige beschouwing, en ter verdediging van noord-nederlandsche aanspraken, de brief van zijn Oom in deze Aanteekening heb ingelascht.
Albert Verwey. |
|