delijkheid om uit den uitslag der verkiezingen een nieuwe politiek op te bouwen.
Moet nu uit onmacht om op te zoeken wat het resultaat der volksstemming beteekent, een spel gespeeld worden, een roekeloos en zinledig spel met oude en geheel versleten, trouwens ook reeds opgedoekte tegenstellingen?
De eenige leus, die op onzen tijd past, en die ons volk kan redden uit een zedelijken en materieelen ondergang, is die van samenwerking, zoo ver mogelijk. De basis daarvoor moet zijn vertrouwen. En daar dit weg is moet het op nieuw gewekt worden.
Daarvoor zijn twee dingen noodig n.l. een bekwaam en vooral een vast beleid, liefst ook voortvarend maar vooral welberaden. Daarnaast een openbaarheid van motieven en daden, die 't gevolgd beleid glashelder en begrijpelijk maakt.
Zal er samenwerking zijn tusschen de ministers onderling, tusschen regeering en volksvertegenwoordiging, tusschen bestuur en volk, dan moet dit berusten op de samenwerking der politieke partijen. Geen samengaan in 't geheim dat 't verwijt van gekonkel wekt, maar samengaan openlijk en met volledige handhaving der beginselen. Onze politiek is daarop niet geoefend, of met het jargon-woord: niet georienteerd. Zij was gewoon zich openlijk vast te leggen aan beginselen en program, om bij de samenwerking van partijen die toch voor elk regeeren noodig is, liefst schuil te gaan.
Het wreekt zich ook nu. Dat ‘nu’ is echter van een beteekenis, die onze naburen de ‘Schicksalsstunde’ noemen.
Dat ‘nu’ is tevens 't oogenblik dat aan openlijke en rationeele samenwerking door erkenning van beginsel, wezen en kracht der politieke partijen, geen andere belemmering in den weg staat dan conventioneele beklemdheid.
Dat ‘nu’ zou anders wel eens gevolgd kunnen worden door ‘of nooit’.
23 Aug. 1918.
Is. P. de Vooys.