| |
| |
| |
Politieke aanteekeningen
De beteekenis van den uitslag der verkiezingen.
Het was te verwachten, en daarom kan men zich thans niet meer erover verwonderen, dat de verkiezingen geen enkel ander resultaat hebben opgeleverd dan de krachtmeting der politieke partijen.
En toch, al was het dan te verwachten, hoe diep treurig en beschamend is de inzinking, waarvan Nederland daarmede tijdens een kritiek oogenblik in de wereldgeschiedenis blijk geeft. Want het is een inzinking, dat een volk in een tijd van de grootste nood en het dringendste gevaar geen besef heeft van de taak tot zelfbehoud en zich zonder moeite laat misleiden om een hulpmiddel der demokratie aantezien voor een werkelijk doel. Wat beteekent toch de politiek, indien zij niet in staat is om aan de burgers duidelijk te maken welke problemen van staatkundig beleid in 't belang der volksgemeenschap aan de orde zijn? Wat voor schijn-politiek is het, die de burgers laat kiezen, zonder dat zij weten wat hun stem voor het toekomstig beleid beteekent. Zij moesten zich alleen maar uitspreken voor een partij, waarvan men wist, dat die op zichzelf nooit sterk genoeg zou zijn om het toch reeds vage program te verwezenlijken.
En voor alles, hoe onverantwoordelijk en leeg van gevoel voor de werkelijkheid, is een politiek die weigerde of onbekwaam was, om diep tot op den grond doortedringen in de moeilijkheden, die de voedselvoorziening en het behoud onzer ekonomische en staatkundige onafhankelijkheid thans veroorzaken.
Daarmede is niet gezegd dat de leiders onzer politiek het bestaan dier moeilijkheden ontkennen. Integendeel, zij gevoelen vanzelfsprekend dat een actief optreden onzer regeering, met name ter verhooging en ter leiding onzer productie, noodzake- | |
| |
lijk is. Dat kan echter onmogelijk voldoende heeten. De problemen van productie en distributie zijn zoo onverbrekelijk verbonden met die van een geblokkeerd en verpolitiseerd ruilverkeer, en deze weer met een zuivere neutraliteitspolitiek, dat niet ten opzichte van een enkel gebied een beleid kan worden aangegeven, zonder te gelijk dat op een der andere terreinen te raken. Toch is het onvermijdelijk dat een vast beleid wordt gevoerd, maar tevens dat dit beleid aan het volk is duidelijk gemaakt en door de breedst mogelijke kringen als noodzakelijk wordt erkend. De ervaring heeft toch geleerd wat er gebeurt indien, wat men kan noemen: het crisisbeleid, niet door het volk begrepen en erkend wordt. Dan toch komen twee oorzaken van demoralisatie in 't spel. Allereerst beproeven de direct belanghebbende producenten en handelaren met alle ten dienste staande middelen hun eigen voordeel te zoeken, daar zij zich geen rekenschap kunnen en dus ook niet behoeven te geven van schade die zij aan 't land of aan de medeburgers berokkenen. En daarnaast zal in de breede lagen der bevolking, die door werkloosheid en hongersnood bitter lijden, eene ontevredenheid en wrok tot ontwikkeling komen, omdat zij in onbegrepen maatregelen of nalatigheden der regeering een oorzaak zien voor hunnen noodtoestand.
De bij uitstek geschikte gelegenheid, die de verkiezingen boden om het publiek in te lichten, en om het te wijzen op het overwegend belang van een vast crisisbeleid, is onbenut voorbijgegaan. Erger nog, de waan is gewekt alsof met zeer eenvoudige middelen als b.v. bedrijfsvrijheid, of, juist daartegenover, een volledig uitvoerverbod alle kwalen te verhelpen zouden zijn, in 't kort dat het slechts de vraag was aan een partij macht te verschaffen, opdat die alle moeilijkheden zou opheffen.
De Nederlandsche politiek is onmachtig en onbekwaam gebleken om door verkiezingen iets, wat dan ook vóor te bereiden, nòch een crisisbeleid, maar ook zelfs niet een verdergaand regeeringsbeleid.
De uitslag van de stemmingen op 3 Juli is slechts deze geweest: dat wij de numerieke krachten kennen der verschillende politieke partijen. Het stelsel der evenredige vertegenwoordiging, hoe ingewikkeld het ook scheen, heeft bevredigend gewerkt om
| |
| |
dat doel te bereiken. Maar meer ook niet. Het algemeen kiesrecht voor mannen heeft eveneens doen zien, hoe breed de basis was, waarop oude en nieuwe partijen konden staan. De vraag echter, door wie en hoe ons volk geregeerd wenscht te worden, door wie en hoe het zich geleid wenscht te zien uit de talrijke bedreigingen van dezen angstigen tijd, is onbeantwoord gebleven. Vandaar het verschijnsel dat niemand kan doorzien hoe de regeeringscrisis tot een eind zal komen, en dat ieder zich afvraagt welke verrassing uit de geheime besprekingen over het vormen van een nieuw kabinet ons wacht. Het ministerie Cort van der Linden heeft afgedaan. Geen stem gaat er op om op het behoud daarvan aan te dringen. Zelfs een reconstructie wordt niet bepleit. Een geheel nieuw stel ministers moet het werk overnemen. De keuze zou logisch en constitutioneel dienen te berusten, hetzij op een duidelijk program, waarvoor in de beide kamers een meerderheid aanwezig is, hetzij op een partijen-groep, die instaat is om een dergelijk program op te stellen.
Geen van beide is openlijk vóorbereid, en zelfs is de vraag of het een of het ander mogelijk is, nimmer in het publiek uitvoerig onderzocht.
Dat moet nu achteraf geschieden door de politieke leiders, maar in stilte, en bovendien door staatslieden, die aan de directe problemen van het crisisbeleid zoo goed als vreemd zijn. Want hier wreekt zich de fout der afgeloopen vier jaren, dat regeering en volksvertegenwoordiging nimmer tot een deugdelijke en innige samenwerking konden komen.
Het zou mij zeer verwonderen, indien de heeren Nolens, Savornin Lohman, Idenburg en hunne raadslieden op de hoogte waren van werking en organisatie der talrijke bureau's en instellingen, die als adviseerende of uitvoerende organen beslissingen nemen, die voor burgerij en 't land van 't grootste belang zijn, of in 't algemeen zelfs van de geschiedenis en practijk der ekonomische verwikkelingen. Toch is dit niet een samenstel van administratie's, zooals vroeger dat der departementen, dat naar vaste gebruiken, min of meer bevredigend werkt. Integendeel, veel daarvan is in een voortdurende reorganisatie, hetzij om beter 't doel te bereiken, hetzij omdat belangenstrijd
| |
| |
en innerlijke botsingen de toestanden onhoudbaar maken. Bovendien is er geen bevredigende werking, daar ieder om verandering en verbetering roept.
Wat is nu het gevaar dat ons onder deze omstandigheden bedreigt? Dat de staatslieden, die de nieuwe regeering en de hoofdtrekken van haar beleid moeten samenstellen, de moeilijkheden, hen ter oplossing gegeven, ontwijken en in een zuiver formeel compromis een toevlucht zoeken. Het beteekent niet meer of minder, dan dat aan een aantal personen een ministersportefeuille wordt gegeven, en dat deze personen zich zullen moeten redden zoo goed als zij kans zien dat te doen. Het formeele beginsel wordt dan uitgesproken door de politieke richting der nieuw gekozen ministers, en misschien ook door een reorganisatie van de namen der departementen. Geschiedde dit niet formeel, en kon men zich denken dat de keuze der nieuwe ministers voor alles berustte op hunne bekwaamheden en hun breed politiek inzicht, en dat men in vol vertrouwen daarop, aan hen overliet om na grondig onderzoek der bestaande moeilijkheden voorlichting en leiding te geven aan de volksvertegenwoordiging, dan was de politieke oplossing van de regeeringscrisis ook wel verschoven maar met kans van degelijke resultaten. Wanneer echter niet de bekwaamheid der personen overweegt, maar wel de invloed en de macht der partijen, en binnen die partijen weer de invloed en macht der politici, dan moet wel het thans reeds zoo groote gevaar van onervaren dilletantisme verhoogd zich doen gelden.
Zoo schijnt het b.v. een oplossing, die reeds herhaaldelijk in de Tweede Kamer is genoemd, om een minister voor crisiszaken aan te wijzen. Dit is schijn en niet meer. Allereerst weet men niet wat onder die crisiszaken te verstaan is. Zoodra iemand ertoe overgaat om op te sommen wat daartoe behoort, blijkt dat elk onderwerp tevens een deel der bemoeiingen vormt van een ander departement. De productie raakt landbouw, de ruil buitenlandsche zaken, de woningvoorziening binnenlandsche zaken en justitie, werkverschaffing vooral ook waterstaat, en bij alles komen oorlog en finantiën te pas.
Een vaste Kamercommissie voor crisiszaken had veel meer zin dan een crisis-minister, mits zoo'n commissie steeds de ministers
| |
| |
voor elk onderwerp tot behoorlijke samenwerking op grond van voorafgaand overleg kan brengen. Samenwerking is veel meer noodig dan vernieuwde uitbreiding. Op die samenwerking moet elke reorganisatie gericht zijn. Zoodra de staatslieden zich er toe zetten om grondig na te gaan wat zoo'n ‘afdeeling crisiszaken’ eigenlijk is en doet, zouden zij onmiddellijk tot de conclusie komen, dat de verheffing van die afdeeling tot een ministerie geen enkele verbetering doch integendeel vele nieuwe moeilijkheden moet brengen. Waar het op aankomt, is geen afscheiding van crisis-zaken, maar juist een oplossing daarvan in een vast crisisbeleid van de geheele regeering. Alle nieuwe ministers moeten tegelijk crisisministers zijn en op de hoogte van de samenstelling en werkwijze der regeeringsorganen, die den nood der bevolking bestrijden.
Het is echter niet mijn bedoeling om een plan van crisisorganisatie en crisisbeleid aantegeven. In deze politieke aanteekening kan en wil ik slechts kritisch bespreken, wat de beteekenis van den uitslag der verkiezingen is. Hoewel ik deze voor het grootste en dringendste landsbelang als negatief moest omschrijven, zal ik nu toch in 't kort aanduiden de resultaten van de krachtmeting der partijen, en daarna nog enkele oplossingen van de regeeringscrisis bespreken.
De numerieke uitslag der verkiezingen is zeer overzichtelijk om daaruit de machtspositie der partijen te leeren kennen. In groote trekken vertegenwoordigen de katholieken 30% de socialisten 25% de christelijk-historischen met de antirevolutionnairen 20% de liberale groepen ook ongeveer 20% der bevolking.
Wanneer deze verhouding vergeleken wordt met de vroegere, van vóor het algemeen kiesrecht, blijkt dat de protestantsch kerkelijke groep, die in de machtige coalitie zoo sterk overheerschte op gelijke kracht is gebleven. De liberale groepen die de politiek van Nederland, ondanks de korte aflossingen, vanaf 1848 hebben geleid en wier beginselen vorm hebben gegeven aan ons geheele staatkundige en ekonomische leven, zijn teruggegaan tot gelijke macht als hunne hevigste bestrijders bezitten.
Beide groepen zijn echter 2e rangs geworden en overvleugeld
| |
| |
door de krachtig georganiseerde en gedisciplineerde partijen der katholieken en sociaal-demokraten, die tot nu toe geen van beide instaat waren om in de regeeringspolitiek den toon aantegeven.
Naar 't uiterlijk is de uitslag gekarakteriseerd als een nederlaag der liberalen en een overwinning van katholieken en sociaaldemokraten.
Wanneer nauwkeuriger wordt opgelet op de uitkomsten, zooals die op grond van de maatschappelijke positie der nieuwe kiezers konden verwacht worden, dan zit er in de winst der nieuwe eerste rangspartijen een teeken van verval inplaats van opkomst.
Het blijkt n.l. dat de katholieken, ondanks de sterkst mogelijke pressie waarover de kerk kan beschikken, een aanzienlijk deel der arbeiders van hunne geloofsrichting verloren hebben aan de sociaal-demokraten. Dat verschijnsel is voor de katholieke partij in tweeërlei opzicht gevaarlijk. Allereerst omdat de overgang der arbeiders nog veel grootere afmetingen kan aannemen, en dus ook de machtspositie ondergraaft. Daarnaast omdat het de leiders dwingt tot een politiek ten bate der arbeiders, die aan de burgerlijke en agrarische kiezers niet bevallen kan, vooral wanneer die sociale politiek nog sterker op den voorgrond komt. Dit bedreigt de toch reeds zoo moeilijk te handhaven innerlijke eenheid.
Op zoo'n innerlijke eenheid ging de sociaal-demokratische arbeiderspartij altijd groot. De strijd tusschen de revolutionnaire en reformistische fractie's scheen in de laatste jaren een overwonnen kinderziekte. Thans echter is in Amsterdam, dat het vaste bolwerk was, van waaruit de sociaal-demokraten hunne overwinningstochten aanvaardden, een derde deel der kiezers naar de heftigste vijanden der S.D.A.P. overgegaan. Het revolutionnaire socialisme is niet meer een partijoppositie maar een gevaar erbuiten. En ook hier zal dat gevaar aanleiding geven tot een partij-taktiek die de eenhcid in gevaar kan brengen, omdat vooral de vakvereenigingsmannen streven naar een bezadigde en rustige ontwikkeling door hervorming, die de vakbeweging in de laatste jaren zeer ten goede kwam, terwijl het gevaar van afval der aanhangers aan revolutie-tonen een scherper geluid zal geven.
| |
| |
In 't algemeen overzien, blijken alle partijen zonder uitzondering een verzet te hebben gewekt, dat nog aanvankelijk klein is doch daarom niet onbeteekenend. Bij de katholieken werden nieuwe partij-formatie's onderdrukt, doch teekende het verzet zich in 't overloopen naar de sociaal-demokraten. De protestansch-christelijke partijen hadden vier nieuwe groepen; de liberalen ook minstens twee, en evenzoo de sociaal-demokraten twee partijen van gelijke beginselrichting naast zich gekregen.
De gevolgtrekking ligt voor de hand, dat er door 't geheele land iets gist, een ontevredenheid met de prestaties der politieke partijen en leiders. Er is dus alle reden, dat hiermede rekening gehouden wordt voor het politieke werk in de naaste toekomst.
* * *
Een frissche en heldere kijk op de constitutioneele gevolgen der verkiezing, voor wat betreft de samenstelling der regeering, wordt pas mogelijk indien het politieke verleden zoo veel mogelijk wordt uitgeschakeld.
Daarvoor is alle reden, afgezien nog van de zeer buitengewone tijdsomstandigheden. Niet alleen deze, maar ook de ontwikkeling van land en volk na den oorlog, eischen van de leidende staatslieden het inzicht dat thans een periode in onze staatkundige geschiedenis is afgesloten.
Scherp, vooral sociaal-ekonomisch, inzicht en voortvarend beleid moeten ons land behoeden voor de allerergste gevaren en het een nieuwe toekomst openen. De oude heerschende partijen zijn naar den achtergrond gedrongen, en twee andere groot geworden partijen moeten toonen wat zij kunnen. Nu doet zich het opvallend verschijnsel voor dat deze twee partijen in hunne programs tal van punten hebben met een groote gelijkenis. Samen zouden zij die gemakkelijk kunnen verwezenlijken.
Daartegenover staat dat elk dier groote partijen met een andere combinatie geen stevige meerderheid kan vormen.
Bovendien zijn er in de programs van katholieken, christelijkhistorischen en anti-revolutionnairen eenerzijds, en van sociaaldemokraten en liberalen anderzijds groote tegenstellingen, die
| |
| |
ondanks andere punten van overeenkomst een voortvarend sociaal-ekonomisch beleid onmogelijk maken.
Toch stuit een combinatie van katholieken en sociaal-demokraten, waarbij ook de vrijzinnig-demokraten zich konden aansluiten, op groote practische bezwaren, omdat een dergelijk samengaan zoo moeilijk voor de kiezers begrijpelijk en aannemelijk te maken is.
Niet alleen het politieke verleden dier partijen, maar ook hun onderlinge strijd tijdens de verkiezingen, en het gebrek aan voorbereiding eener nieuwe politiek, zouden voor de partijleiders groote bezwaren opleveren indien zij al tot een rood-zwart verbond bereid waren.
Het neemt echter niet weg, dat het gezamentlijke in beider sociaal-ekonomische program een krachtige basis is en blijft voor een regeeringsbeleid, waarbij ook een deel der antirevolutionnairen zich zou kunnen en moeten aansluiten.
Lang niet zoo sterk is het gezamentlijk program voor een vernieuwde coalitie. Weliswaar is deze aangewezen om het nieuwe onderwijs-artikel der grondwet naar de wenschen der kerkelijken uit te voeren, maar daarbuiten zou de herleefde coalitie op tal van belemmeringen stuiten. Dat zij de verzekeringswetten van Talma kan uitvoeren is geen steekhoudend pleidooi. Die uitvoering zal na deze verkiezing door elke regeering ter hand genomen moeten worden, en het zou stellig geen nadeel voor de nationale eenheid zijn, indien het al te sterk verpolitiekte geschil over een zoo bij uitstek practisch onderwerp door een verzoenend beleid werd opgelost.
Van overwegende beteekenis voor de keuze eener nieuwe regeering moet echter het crisisbeleid zijn. Wat voor wetten en hervormingen het komende kabinet ook voorbereidt, de crisis is er en zal zijn dagelijksche aandacht en zorg eischen. Bovendien in toenemende mate. Dit kan men wel zeggen, dat de regeering niet zoo taktvol en zoo bekwaam kan zijn als voor knappe en ijverige menschen mogelijk is, of toch zal het gevaar voor honger en voor onze onafhankelijkheid toenemen, inplaats van te verminderen. Elke regeering zal meer behoeven dan het vertrouwen van een kamermeerderheid en van enkele der partijen. Zij kan niet den winter en het jaar 1919 ingaan,
| |
| |
zonder het vertrouwen en de loyale hulp van het geheele volk en daarom van alle groote partijen. Wie het met minder probeert, waagt er het landsbelang aan, en stelt zich bloot aan gevaren die niet gauw overschat kunnen worden.
Dat is dan ook de grond waarop een nationaal kabinet bepleit moet worden. Wat verstaat men echter onder een nationaal kabinet? De uitdrukking is vaag, en laat meer dan eene opvatting toe. Het kan zijn een zaken-kabinet van mannen met bekende bekwaamheid en gekozen zonder te letten op hunne politieke gezindheid of hunnen politieken invloed, een kabinet dat bovendien alle onderwerpen van verder-strekkende beteekenis laat rusten, om zich geheel te wijden aan de crisismoeilijkheden. Daarin zien de politici, naijverig op de constitutioneele vrijheden al heel gauw een kabinet der kroon naar Pruisisch voorbeeld, omdat toch de keuze van dergelijke ministers door niemand anders als door de koningin zou kunnen geschieden.
Bovendien vreezen de politici dat zoo'n ministerie in nog meerdere mate dan het kabinet Cort van der Linden de kamerleden zou houden buiten de gewichtigste beslissingen.
Een dergelijke vrees is echter ingegeven door kleinmoedigheid en een besef van eigen onmacht. Wanneer de Kamer slechts met verantwoordelijkheidsgevoel voor de uitoefening harer rechten, deze ten volle en zaakkundig aanwendt, kan zij elke poging tot machtsoverschrijding van ministers voorkomen of den kop inknijpen.
Een nationaal kabinet kan echter ook ontstaan door samenwerking van alle groote partijen, doordat deze hunne beste mannen voor de ministerzetels aanwijzen. Dat kabinet kan bovendien trachten voor de onderwijs- en verzekeringskwestie een verzoenende oplossing te vinden, voor zoover blijkt dat er in 's lands belang tijd voor beschikbaar mag komen.
Ten slotte kan bij weigering der politici om in een dezer beide richtingen hulp toe te zeggen, een kleinere combinatie van partijen beproefd worden, die echter toch door program en houding zich geheel gedraagt als een nationaal kabinet, en juist door dit gedrag en deze houding de tot directe hulp niet bereid gebleken partijen moreel dwingt om indirecte hulp en steun te verleenen.
| |
| |
Dit is wel moeilijker, maar wat ervoor vereischt wordt, n.l. een nauwere en zakelijker samenwerking van regeering en volksvertegenwoordiging, is iets wat toch in 't algemeen belang van onze demokratische staatsinstelling tot stand moet komen.
* * *
Terwijl ik deze aanteekening schrijf, is nog niets officieels bekend over een kabinetsformatie, dan alleen dat Dr. Nolens een opdracht daartoe heeft verkregen. Hoe die opdracht luidt, en welke onderhandelingen gevoerd worden? Daarover loopen nog slechts geruchten, dier erop wijzen dat enkele rechtsche politici ijveren voor een vernieuwde coalitie onder antirevolutionnaire leiding. Ik geef echter op het oogenblik de hoop niet op, dat een kabinet van werkelijk nationaal karakter samengesteld wordt uit mannen, die door moed, inzicht en kracht het vertrouwen op onze regeering zullen weten te winnen.
20 Juli 1918.
Is. P. de Vooys. |
|