De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
SigurdGa naar voetnoot1) Uit het Oud-Noors vertaald
| |
[pagina 115]
| |
wie 't gedaan hebben. De koning vroeg, of ze ook wisten waar 't geld van de koning verborgen was; de vrouw antwoordt: ‘er is grote kans op, dat we 't weten’; ze wijst naar de schat; ze vinden een zo grote rijkdom, dat de mannen meenden nooit evenveel aan waarde of meerdere kostbaarheden bij elkaar te hebben gezien: ze brengen alles naar de schepen van koning Alf. Hjordis en haar slavin gingen mee. Hij gaat nu naar huis, naar z'n land, en laat zich aldus uit, dat daar de meest beroemde koningen gevallen zijn. De koning gaat bij 't roer zitten, en zij bevonden zich in 't middelste gedeelte van 't schip; hij knoopt een gesprek met ze aan en was een en al belangstelling voor hetgeen ze zeiden. De koning kwam thuis met z'n grote buit; Alf was de flinkste onder de mannen. Als ze een poos thuis geweest zijn, vraagt de koningin aan haar zoon Alf: ‘waarom heeft de mooiste van de twee vrouwen de minste ringen en de eenvoudigste kleren? Ik geloof, dat zij de voornaamste zal blijken, die jij, in je uitlatingen, de minste noemde’. Hij antwoordt: ‘'t Idee is ook bij mij opgekomen, dat ze niet de indruk van een slavin maakt; als we elkaar ontmoetten, ging 't haar zeer goed af, aanzienlike mannen te ontvangen; deze zaak moet men onderzoeken’. 't Gebeurt nu eens onder 't drinken, dat de koning bij ze gaat zitten om wat te praten; hij zei: ‘wat voor kenteken hebt u om te weten, dat 't tegen de ochtend loopt, als u geen sterren ziet?’ Zij antwoordt: ‘Als kenteken heb ik daarvoor, dat ik in m'n jeugd de gewoonte had 's ochtends veel te drinken; ook sinds ik dat naliet, word ik tegen die tijd wakker’. De koning glimlachte en zei: ‘dat was een slechte gewoonte voor een koningsdochter’. Hij wendt zich dan tot Hjordis en vraagt haar hetzelfde; ze antwoordt hem: ‘m'n vader gaf me een kleine gouden ring met deze bijzondere eigenschap, dat ie in de ochtend koud wordt aan m'n vinger; dat is mijn kenteken daarvoor’. De koning antwoordt: ‘een grote voorraad van goud was daar, waar de slavinnen het droegen! nu heb je wel lang genoeg voor mij verborgen gehouden, wie je bent; ik zou tegenover je zo gehandeld hebben, alsof we beiden kinderen van één koning waren, al had je je afkomst eerlik verteld; toch zal men tegenover jou beter handelen, dan je verdiend hebt, want je zult mijn vrouw zijn en ik zal een bruidschat | |
[pagina 116]
| |
voor je betalenGa naar voetnoot1), als je het kind hebt gekregen.’ Ze geeft antwoord, en zegt de hele waarheid over haar omstandigheden; ze is nu in grote eer en ieder behandelt haar als de voornaamste vrouw. XIII. Dit wordt nu verteld, dat Hjordis een jongen ter wereld brengt; men brengt hem bij koning Hjalprek. De koning werd blij, toen hij de doordringende ogen zag, die hij in 't hoofd had; hij zei, dat ie niemands gelijke zou worden; hij werd met water begotenGa naar voetnoot2) en kreeg de naam SigurdGa naar voetnoot3); van hem zeggen allen eenstemmig, dat in moed en in groei niemand zijn gelijke was. Hij werd daar opgevoed bij koning Hjalprek met grote liefde; wanneer genoemd worden al de beroemdste mannen en koningen uit de oude sagen, dan zal Sigurd de eerste zijn wegens z'n kracht, z'n vaardigheid, z'n strijdlust en moed, die hij meer dan iemand anders op de noordelike helft van de wereld gehad heeft. Sigurd groeide daar op bij Hjalprek en ieder kind hield van hem; Hjalprek gaf Hjordis aan koning Alf tot vrouw en stelde haar bruidschat vast. ReginGa naar voetnoot4) heette de opvoeder van Sigurd; 't was de zoon van Hreidmar; hij leerde hem allerlei vaardigheden, het schaakspel, de lettertekens, en vele talen te spreken, in één woord alles wat toen voor koningszonen gebruikelik was en nog veel andere dingen. Eens vroeg Regin Sigurd, toen ze samen alleen waren, of hij wist hoe grote schat z'n vader bezeten had en wie dat bewaarden. Sigurd antwoordt en zegt, dat de koningen dat deden. Regin hernam: ‘vertrouw je ze volkomen?’ Sigurd antwoordt: ‘'t is behoorlik, dat zij erop passen tot 't mij van nut zal zijn, want zij | |
[pagina 117]
| |
kunnen er beter op letten dan ik.’ Een andere keer raakt Regin met Sigurd aan de praat en zei: ‘'t Is verwonderlik, dat je de staljongen van de koningen wil zijn of te voet gaan als de landlopersGa naar voetnoot1).’ Sigurd antwoordt: ‘Dat is niet zo, want ik heb samen met hun de beschikking over alles en ik kan gebruiken, wat ik maar hebben wil.’ Regin zei: ‘Vraag hem je 'n paard te geven’ Sigurd antwoordt: ‘Hij zal 't dadelik doen, als ik wil.’ Sigurd zoekt nu de koningen op; toen zei de koning tegen Sigurd; ‘Wat wil je van ons hebben?’ Sigurd antwoordt: ‘'n Paard wil ik hebben voor m'n genoegen.’ De koning antwoordde: ‘Kies je zelf 'n paard en zo een als je wil hebben, uit die we bezitten.’ De daaropvolgende dag ging Sigurd naar 't bos, en ontmoet 'n oude manGa naar voetnoot2) met lange baard; 't was voor hem 'n onbekende; hij vraagt, waar Sigurd heen moest. Die antwoordt: ‘'n Paard moet ik kiezen; geef me hierin raad.’ Hij zei: ‘Laat ons gaan en de paarden naar de rivier drijven, die de Busiltjorn heet.’ Ze drijven de paarden de rivier in, waar die diep is: ze zwemmen naar de oever behalve één; dat nam Sigurd; 't was grijs van kleur en jong van jaren, groot en mooi; nog nooit had iemand 't bereden. De man met de baard zei: ‘dat paard stamt van SleipniGa naar voetnoot3) en men moet 't met veel zorg groot brengen, want het wordt beter dan enig ander;’ dan verdwijnt de man. Sigurd noemt 't paard Grani en het is 't allerbeste geweest; Odin had 't uitgezocht. Nogmaals zei Regin tot Sigurd: ‘heel weinig geld heb je; 't spijt me dat je even berooid bent als de boerenjongensGa naar voetnoot4), maar ik weet je te zeggen hoe je een grote rijkdom kunt verwerven, en er is veel kans, dat je er eer mee zult inleggen, als je 't probeert, en tot hoog aanzien zult komen, als je de schat krijgt.’ Sigurd vraagt, waar 't was en wie de schat bewaakte. Regin antwoordt: ‘FáfniGa naar voetnoot5) heet hij, die hier dichtbij ligt als je van hier de hoog- | |
[pagina 118]
| |
vlakte opgaat; die heet de Gnita-heide; als je daar komt, zul je wel toegeven: nooit zag je groter schat in goud bij elkaar, en je hebt niet meer nodig, al word je van alle koningen de oudste en meest bekende.’ Sigurd antwoordt: ‘Ik ken de aard van die slang, al ben ik nog jong: ik heb gehoord, dat niemand bij hem durft te komen wegens z'n grootte en z'n boosaardigheid.’ Regin antwoordt: ‘dat is niet zo; hij heeft de gewone grootte van de slangen; er is veel meer van gemaakt dan 't werkelik is, en zoo zou 't ook toegeschenen hebben aan je gestorven bloedverwanten; ofschoon je de enige nog levende Volsung bent, zul je de moedige aard wel niet hebben van hun, die altijd 't eerst worden genoemd omdat ze in alles zo flink waren. Sigurd antwoordt: ‘'t Kan zijn, dat ik niet veel van hun strijdlust en flinkheid heb, maar je hoeft me daar geen verwijt van te maken, want ik ben nog maar weinig boven de leeftijd van een kind; enne....waarom spoor je me zo erg daartoe aan?’ Regin antwoordt: ‘Dat is een hele geschiedenis; dat zal ik je es vertellen.’ Sigurd zei: ‘Laat me horen.’ XIV. ‘Ik moet beginnen met te vertellen, dat mijn vader Hreidmar heette; hij was grootGa naar voetnoot1) en rijk; z'n oudste zoon heette Fáfni, z'n tweede Otr, en ik was de derde; ik was de minste in kracht en vaardigheid en weinig in tel; ik kon voorwerpen van ijzer, zilver en goud maken en alles knapte ik weer op. M'n broer Otr had een andere bezigheid en aard; hij was een groot jager en stak daarin boven andere mannen uit; hij nam dan overdag de gestalte aan van een otter, was steeds in het | |
[pagina 119]
| |
water en ving vissen met z'n bek; de vangst bracht hij naar z'n vader en dat was voor deze een grote ondersteuning; 't gebeurde dikwels dat hij in de gedaante van een otter was; hij kwam dan laat thuis en at met de ogen dichtgeknepen en alleen, omdat hij 't niet kon velen te zien dat 't verminderde. Fáfni was verreweg de grootsteGa naar voetnoot1) en meest grimmige van ons; hij wilde dat alles wat we hadden, uitsluitend van hem zou heten. Een dwerg heet Andvari - vervolgde Regin -; hij was altijd in de waterval die Andvara-fors heet, in de gedaante van een snoek; hij verschafte zich daar voedsel, want er was een menigte vissen in dat water. Otr, m'n broer, ging daar ook altijd vissen vangen en legde ze een voor een op het land. Odin, Loki en Höni maakten een tocht en kwamen bij Advarafors. Otr had toen een zalm gepakt en at die, met de ogen dicht, op de oever. Loki nam een steen en gooide de otter dood. De goden meenden, dat ze een gelukkige vangst hadden gedaan en vilden de huid van de otter. 's Avonds kwamen ze bij Hreidmar en toonden hem de buit; toen namen we ze gevangen en legden hun als boete en losgeld op, dat ze 't vel met goud zouden opvullen en 't van buiten bedekken met róód goud. Toen zonden ze Loki om 't goud te halen; hij kwam bij RanGa naar voetnoot2) en nam haar net; hij ging daarop naar de Andvara-fors en wierp 't net voor de snoek; die sprong in 't net; toen zei Loki: ‘Wat is dat voor een vis, die in 't water zwemt,
en zich niet tegen gevaar kan hoeden?
Koop je leven los van de dood
en verschaf mij de waterbrandGa naar voetnoot3)’
| |
[pagina 120]
| |
‘Andvari heet ik; Oin heette m'n vader;
menige waterval heb ik doorzwommen.
Een ongeluksnornGa naar voetnoot1) beschikte mij in de aanvang der dagen,
dat ik in water zou moeten leven.’
Loki ziet 't goud, dat Andvari had; toen deze 't hem overgegeven had, had hij nog een ring achtergehouden; Loki nam hem die ook af. De dwerg ging in z'n hol in de rots en zei, dat zowel de ring als 't goud voor de bezitter ervan, wie 't ook was, noodlottig zouden wordenGa naar voetnoot2). De goden gaven de schat over aan Hreidmar: ze stopten de otterhuid vol, en zette hem rechtop; toen moesten ze 't goud ernaast opstapelen en hem van buiten bedekken; toen dat gebeurd was, kwam Hreidmar naderbij; hij zag één baardhaar en eiste, dat ze ook die zouden bedekken. Toen trok Odin de ring Andvara-naut van z'n hand, en bedekte daarmee het haar. Daarop sprak Loki: ‘'t Goud is je nu gegeven;
een groot losgeld heb je voor mijn hoofd;
maar voor je zoon is geen geluk weggelegd:
't Is jullie beider dood.’
Later sluipmoordde Fáfni z'n vader - vervolgde Regin - en ik kreeg niets van 't vermogen. Hij werd zo argwanend, dat hij zich in de wildernis terugtrok en hij gunde niemand van die rijkdom te genieten als zichzelf; eindelik werd hij veranderd in de allerkwaadaardigste slang; hij ligt nu op die schat. Na 't gebeurde ging ik naar de koning en ik werd z'n smid, en hier komt 't verhaal van mijn levensgeschiedenis op neer: dat ik 't vaderlik erfdeel noch 't boetegeld voor m'n broer heb gekregen; hiervan is de dichterlike omschrijvingGa naar voetnoot3) gekomen, dat goud ‘de boete voor de otter’ wordt genoemd. Signrd antwoordt: ‘Veel heb je verloren en erg slecht zijn je bloedverwanten geweest. Maak nu een zwaard met je bekwaamheid in 't vak, zó goed, als geen ooit gemaakt is, en waarmee ik heldenwerk zal kunnen doen, als m'n moed wat betekent; doe dat, als je wil | |
[pagina 121]
| |
dat ik die grote draak zal doden.’ Regin zegt: ‘dat doe ik zeker en je zult Fafni met dat zwaard kunnen doden.’ XV. Regin maakt nu een zwaard en overhandigt 't aan Sigurd. Hij nam 't aan en zei: ‘Dat is slecht smidswerk, Regin!’ Hij slaat er mee op 't aanbeeld en het zwaard brak; hij gooit het weg en verzoekt hem een beter te maken. Regin maakt een tweede zwaard en geeft het Sigurd; hij keek hem aan: ‘Dat zal je bevallen, al is 't wel moeilik voor jou te smeden.’ Sigurd beproeft dat zwaard en breekt het als 't vorige. Toen zei Sigurd tot Regin: ‘Jij zult wel net zo zijn als je gestorven bloedverwanten, even onbetrouwbaar’; hij ging nu naar z'n moeder; zij begroet hem hartelik; ze praten met elkaar en drinken. Toen zei Sigurd: ‘Is 't waar, wat ik vernomen heb: dat koning Sigmund u het zwaard Gram in twee stukken heeft overgegeven?’ Zij antwoordt: ‘Zo is 't.’ Sigurd weer: ‘Geef 't mij! ik wil 't hebben.’ Ze zei, dat hij, naar ze stellig geloofde, een koen man zou worden, en geeft hem het zwaard. Sigurd zocht nu Regin op en vroeg hem daarvan naar z'n beste kunnen een zwaard te maken. Regin werd boos; hij ging naar z'n werkplaats met de stukken en vindt Sigurd zeer veeleisend op 't punt van smidswerk. Regin maakt nu een zwaard; toen hij 't uit 't vuur haalde, leek 't de smidsjongens, dat er vlammen uit de snede brandden. Hij biedt het nu Sigurd aan en zegt, dat hij 't opgeeft een zwaard te maken als dat bezwijkt. Sigurd sloeg ermee op 't aanbeeld en kloofde 't tot op de grond: 't zwaard kreeg scheur noch breuk; hij prees 't zeer; hij ging naar de rivier met 'n wolvlok, werpt die meer stroomopwaarts in 't water en de vlok ging in tweeën toen ie 'm gauw met 't zwaard opving; daarop ging Sigurd verheugd naar huis. Regin zei: ‘Vervullen moet je nu je belofte, nu ik het zwaard heb gemaakt; en Fafni aanvallen.’ Sigurd antwoordt: ‘Doen zal ik 't, maar toch eerst wat anders: m'n vader wreken.’ Sigurd werd des te meer door allen bemind, naarmate ie ouder werd, zo, dat ieder kind hem van ganser harte liefhad. XVII. Nu zoekt Sigurd de koningen op en zei tot hun: ‘Ik ben hier nu 'n tijdlang geweest en ben dankbaar voor uw liefde en al 't genotene; maar nu wil ik uit dit land weggaan en tegen | |
[pagina 122]
| |
de zonen van HundingGa naar voetnoot1) optrekken; ik zou wel willen, dat die te weten komen, dat de Volsungen niet állen dood zijn; ik hoop daarbij op uw hulp’. De koningen zeiden, dat ze alles voor dit doel wilden geven, waar ie maar om vroeg. Nu wordt een groot leger uitgerust en alles zo goed mogelik verzorgd, de schepen evenzeer als de gehele uitrusting van het leger, zó, dat z'n tocht veel luisterrijker zou zijn dan anders het geval had kunnen wezen. Sigurd stuurt 't drakeschipGa naar voetnoot2), dat 't grootst en prachtigst was; hun zeilen waren met de meeste zorg bewerkt en biezonder mooi. Ze zeilen nu weg met goede wind; na enkele dagen overviel hun een erg noodweer met storm, en de zee was zo, alsof men in bloed keek. Sigurd gaf niet 't bevel om de zeilen te reven, ofschoon ze scheurden, integendeel, hij liet nog hoger zeil zetten dan eerst. Toen ze voorbij 'n voorgebergte zeilden, riep een man naar 't schip toe en vraagt, wie over die troep te bevelen heeft. Hem werd geantwoord, dat de aanvoerder daar Sigurd, de zoon van Sigmund, was, ‘die nu de beroemdste onder de jonge mannen is’. De man antwoordt: ‘Allen zijn hierin eenstemmig, dat geen koningszonen zich met hem zouden kunnen vergelijken; ik wou graag, dat jelui op een van de schepen de zeilen neerlieten en mij opnamen’. Ze vroegen hoe hij heette. Hij antwoordt ‘HnikarGa naar voetnoot3) noemden ze me, toen ik de raafGa naar voetnoot4) blij maakte,
jonge Volsung, en gestreden had;
Nù mag je de oude op de berg noemen:
Feng of Fjolni; neem me op in je schip.’
Ze hielden aan op 't land en namen de man op hun schip; ogenblikkelik bedaarde de storm; ze zetten de tocht voort, tot ze aan land gaan in het rijk van de zonen van Hunding; daar verdween Fjolni. Ze laten dadelik vuur en ijzer woeden, doden mannen, verbranden het bebouwde land en richten overal waar | |
[pagina 123]
| |
ze komen verwoestingen aan; het volk vlucht weg in grote getale, naar koning Lyngvi, en ze melden hem, dat een leger aan land is gekomen en met een voorbeeldeloze onstuimigheid voorwaarts trekt; ze zeiden dat Hundings zonen erg voorbarig waren geweest met hun verzekering dat ze niet meer hoefden te vrezen voor de Volsungen, ‘want nu voert Sigurd, Sigmunds zoon, dit leger aan’. Koning Lyngvi laat nu door z'n hele land de krijgslieden oproepen; hij wil niet op de vlucht gaan; hij verzoekt al de mannen bij hem te komen die hem hulp willen verlenen; nu trekt hij met een heel groot leger tegen Sigurd op en z'n broers met hem; er begint daar een hevig gevecht tussen hen; men kon daar zien menige speer, en vele pijlen in de lucht, menige strijdbijl, flink gezwaaid, schilden gebroken, pansers gescheurd, helmen gespleten, schedels gekloofd, en menig man ter aarde storten. Als de slag zo heel lange tijd heeft geduurd, dringt Sigurd vooruit, de veldtekens voorbij; hij heeft 't zwaard Gram in de hand; hij houwt op mannen zowel als paarden in; hij vecht zich door de slagorde heen en heeft beide armen bebloed tot aan de oksel; 't krijgsvolk vluchtte waar hij naderde, en helm noch harnas was tegen zijn slagen bestand; niemand meende ooit zo'n man gezien te hebben. Die slag duurde lang en kostte velen 't leven; geweldig was de strijd; 't gaat daar, zoals betrekkelik zelden kan gebeuren wanneer het landsleger aanvaltGa naar voetnoot1): dat 't niets hielp; zo velen vielen daar aan de kant van de Hundingen, dat niemand er het getal van zou kunnen opgeven. Toen Sigurd ver vooruit was in de slagorde van de vijand, kwamen de zonen van koning Hunding op hem af. Sigurd houwt naar koning Lyngvi, klooft hem de helm, 't hoofd en de gepanserde romp. Vervolgens houwt ie diens broer Hjorvard in tweeën, eindelik doodde hij al de zonen van Hunding die nog leefden, en 't grootste deel van hun leger. Sigurd gaat nu naar huis na z'n mooie overwinning, met een grote buit en met de roem beladen, die hij verworven had op die tocht; nu werden in het land waar hij thuis hoorde gast- | |
[pagina 124]
| |
malen aangerecht, om hem op z'n weg overal te ontvangen. Als Sigurd een korte tijd thuis geweest is, raakt Regin met hem in gesprek en zegt: ‘Nu zul je Fáfni de helmGa naar voetnoot1) wel willen wel willen afstoten, zoals je beloofde, want nu heb je je vader gewroken en je andere bloedverwanten.’ Sigurd antwoordt: ‘Doen zal ik dat, zoals ik met plechtige gelofte er me toe heb verbonden: ik zal 't heus niet vergeten.’ XVIII. Nu rijden Sigurd en Regin de hoogvlakte op, naar de weg, die Fafni gewoon was te kruipen, als hij naar het water ging; er wordt verteld, dat de rots dertig voet hoog was, daar waar hij bij 't water lag, als ie dronk. Toen zei Sigurd: ‘dit heb je gezegd, Regin, dat die draak niet groter was dan een gewone slang, maar mij schijnen de sporen, die hij achterlaat, erg groot’. Regin antwoordde: ‘graaf een kuil en ga daar in zitten; wanneer nu de slang naar 't water kruipt, tref hem dan 't hart en bewerk zo z'n dood; daar mee zul je veel roem inleggen.’ Sigurd hernam: ‘hoe zal 't gaan, als ik blootgesteld word aan het bloed van de draak?Ga naar voetnoot2) Regin antwoordt: ‘men kan je geen raad geven, als je overal bang voor bent; je slacht je bloedverwanten niet wat moed betreft.’ Nu rijdt Sigurd verder de hoogvlakte op, maar Regin loopt weg, doodsbenauwd. Sigurd maakte een kuil; als hij aan dat werk bezig is, komt een oude manGa naar voetnoot3) met een lange baard bij hem en vraagt, wat hij daar uitvoert; hij vertelt het; dan herneemt de oude: ‘dat is 'n valse raad: maak méér kuilen; laat daar het bloed inlopen; maar ga zelf er in een zitten om van daar uit de draak je zwaard in 't hart te stoten.’ Na deze woorden ging de man weg; en Sigurd maakt kuilen, zoals hem was aangeraden. Toen de slang naar het water kroop, beefde de grond in de hele omtrek; hij blies aldoor op z'n weg vergif voor zich uit; maar Sigurd werd niet bang, ook niet voor het lawaai. Toen de draak over de kuil schoof, trof Sigurd hem met z'n zwaard in de linker zijde, zo dat het tot 't gevest indrong. Dan springt Sigurd op uit de kuil en rukt z'n wapen uit de wond; hij | |
[pagina 125]
| |
heeft z'n hele armen bebloed tot de oksel. Toen de grote draak z'n doodwond voelde, sloeg hij met hoofd en staart, zó, dat alles stuk brak wat er mee in aanraking kwam. Toen Fafni dan dodelik getroffen was, vroeg hij ‘Wie ben je en wie is je vader en tot welk geslacht behoor je, dat je zo koen was mij te durven aanvallen?’ Sigurd antwoordtGa naar voetnoot1): ‘Mijn afkomst is de mensen onbekend; ik heet “'t sterke dier” en heb vader noch moeder; geheel alleen ben ik altijd geweest.’ Fafni antwoordt ‘Indien je geen vader of moeder hebt, door welk wonder ben je dan ter wereld gekomen? Al zeg je me niet je naam op de dag van mijn dood, je weet heel goed, dat je nu liegt.’ Dan antwoordt hij: ‘ik heet Sigurd, en m'n vader Sigmund.’ Fafni herneemt: ‘Wie spoorde je aan tot dit werk, en waarom liet je je er toe brengen? Had je niet vernomen, hoe alle mensen bang voor me zijn en voor m'n schrikhelm? o jongeman met je schitterende ogen! je had een dappere vader!’ Sigurd antwoordt: ‘Hiertoe spoorde me aan m'n dapper hart, en dat 't uitgevoerd werd, daartoe hielp deze m'n sterke hand en dit scherpe zwaard, waar je nu kennis mee hebt gemaakt; weinigen zijn, oud geworden, dapper, als ze in hun jeugd zonder fut zijn’Ga naar voetnoot2). Fáfni zegt: ‘ik begrijp, dat iemand, die opgroeit bij z'n verwanten, in woede geraakt, me zou kunnen aanvallen, maar dit is 'n groter wonder, dat, ik moet 't toegeven, 'n krijgsgevangene de strijd tegen mij aangedurfd heeft, want meestal is zo eenGa naar voetnoot3) niet dapper genoeg om te vechten.’ Sigurd zei: ‘Je verwijt me dat ik ver van m'n bloedverwanten was; maar al was ik in zekere zin 'n krijgsgevangeneGa naar voetnoot4), toch was ik vrij man en jij hebt ondervonden, dat ik geen boeien droeg.’ Fafni antwoordt: ‘In alles wat ik zeg, zie je hatelikheden, maar het | |
[pagina 126]
| |
goud, dat ik gehad heb, zal de oorzaak worden van je dood’Ga naar voetnoot1). Sigurd antwoordt: ‘Zolang 'n mens leeft, wil ie geld hebben, maar eenmaal moet ieder sterven.’ Fáfni zei: ‘Je zult er wel niet naar handelen, maar ik wil nog 'n voorbeeld geven: verdrinken zul je, als je onvoorzichtig over zee gaat: wacht liever aan het land, tot de wind bedaartGa naar voetnoot2). M'n broer Regin bewerkt m'n dood; dit doet me lachen, dat hij ook jou dood zal bewerken: dan gaat 't, zoals hij wilde.’ Nog zei Fáfni: ‘Ik droeg de schrikhelm, ieder was bang voor mij, sedert ik op mijn vaders erfenis lag; zó blies ik gif naar alle kanten van me af, dat niemand durfde in mijn nabijheid komen; geen wapen vreesde ik en nooit vond ik zooveel man tegenover me, dat ik niet meende veel sterker dan zij te zijn; allen waren bang voor mij.’ Sigurd zei: ‘Die schrikhelm, waar je van sprak, waarborgt niemand de overwinning, want ieder, die met velen in aanraking komt, zal dit eenmaal ondervinden, dat niemand zo dapper is of hij heeft z'n meerdere in moed.’ Fáfni antwoordt: dit raad ik je nogmaals, dat je je paard neemt en zo spoedig mogelik wegrijdt’Ga naar voetnoot3). Sigurd zegt: ‘dat raad je mij, maar iets anders zal ik doen; ik zal naar je woning rijden en daar dat vele goud nemen, dat je bloedverwanten gehad hebbenGa naar voetnoot4), maar jij, Fáfni, blijf daar liggen tot de dood je moge halen;’ en zo sterft Fáfni. XIX. Daarna kwam Regin bij Sigurd en zei: ‘Geluk, heer! een grote overwinning heb je behaald nu je Fáfni gedood hebt, want vóór jou was niemand zo moedig, dat ie hem in de weg dorst te treden; die flinke daad zal niet vergeten worden, zolang de wereld bestaat.’ Nu staat Regin een tijdlang naar de grond te staren; plotseling zei hij in grote verontwaardiging: ‘Mijn broer heb je gedood! en nauweliks kan ik mij aan deze zaak onschuldig achten.’ Nu neemt Sigurd z'n zwaard Gram en veegt 't af aan 't gras; hij zei tegen Regin: ‘Ver | |
[pagina 127]
| |
weg ging je, toen ik dat werk uitvoerde; ik beproefde dit scherpe zwaard en mijn kracht gebruikte ik tegen die van de draak, terwijl jij op de heide in 'n bosje lag en nergens van wist.’ Regin antwoordt: ‘Die slang had lang nog kunnen liggen in z'n woning, als jij geen gebruik gemaakt had van dit zwaard, dat ik voor je maakte met mijn hand; jij zo min als een ander had 't nog gedaan.’ Sigurd antwoordt: ‘Als mannen in de strijd gaan, hebben ze meer aan moed dan aan een scherp zwaard’Ga naar voetnoot1). Daarop sneed Regin het hart uit de draak met het zwaard, dat Ridil heette. Toen dronk hij het bloedGa naar voetnoot2) van Fáfni en zei: ‘Willig mij 'n verzoek in, dat voor jou weinig te betekenen heeft: ga naar 't vuur met het hart, braad 't, en geef 't mij te eten.’ Sigurd ging en braadde 't aan 't spit en toen het sap eruit schuimde, raakte hij eraan met z'n vinger om te onderzoeken of 't gaar was; hij brandde zich en stak de vinger in z'n mond; toen 't hartebloed van de draak aan z'n tong kwam, verstond hij de taal van de vogelsGa naar voetnoot3); hij hoorde, dat de mezen in de struiken naast hem snapten: ‘Daar zit Sigurd en braadt Fafni's hart; dat moest ie zelf eten; dan zou hij wijzerGa naar voetnoot4) worden dan ieder ander man.’ Een tweede zegt: ‘daar ligt Regin en wil hem bedriegen, die hem vertrouwt.’ Daarop zei een derde: ‘Laat hij hem dan 't hoofd afhouwen; dan kan hij 't vele goud voor zich alleen houden.’ Toen zei een vierde: ‘'t Verstandigste dat ie doen kan is wat jelui hem geraden hebt; en laat ie vervolgens naar de woning van Fáfni rijden en de grote schat nemen, die daar is, en dan naar de Hin- | |
[pagina 128]
| |
dar-fjall, daar, waar BrynhildGa naar voetnoot1) slaapt. Toen zei Sigurd: ‘Niet zal gebeuren deze ramp, dat Regin mijn moordenaar wordt; eerder zullen beide broeders dezelfde weg gaan;’ hij trekt nu 't zwaard Gram en slaat Regin 't hoofd af; daarop eet ie 'n gedeelte van 't hart van de draak, maar de rest bewaart ieGa naar voetnoot2); dan springt ie op z'n paard en volgt 't spoor van Fáfni en wel tot z'n woning; hij bevond, dat deze open was; van ijzer waren alle deuren en eveneens 't hele deurraam; van ijzer alle balken in 't huis; 't was onder de grond ingebouwd. Sigurd vond daar zeer veel goud en het zwaard Hrotti; ook nam hij daar de schrikhelm in bezit, 'n gouden panser en zeer veel kostbaarheden. Hij vond daar zoveel goud, dat 't hem waarschijnlik scheen, dat twee of drie paarden niet meer zouden kunnen dragen; dat goud neemt ie allemaal en doet het in twee kisten; nu neemt ie 't paard Grani bij de teugels; 't paard wil nu niet gaan; 't helpt niet of ie 't aanspoort. Sigurd begrijpt nu, wat het paard wil; hij springt op z'n rug, laat 't de sporen voelen: en het paard loopt alsof het zonder last was. XX. Sigurd rijdt nu hele enden tot hij eindelik bij Hindarfjall komt; hij had z'n richting zuidwaarts genomen naar Frankenland; op de berg zag hij voor zich een grote schittering, alsof er vuur brandde; 't lichtte hemelhoog op; maar toen hij erbij kwam, stond daar voor hem een rij van met elkaar verbonden schilden en daaruit stak een banier. Sigurd ging de schilddekking binnen en zag, dat daar een man lag te slapen in volle wapenrusting; hij nam hem eerst de helm van het hoofd en zag, dat het een vrouw was; ze was in een harnas, en dit zat zo vast, alsof 't in 't vlees was gegroeid; toen sneed hij 't door, van boven van de opening voor het hoofd af naar beneden en ook zijwaarts langs beide mouwen; het zwaard ging erdoor of 't van doek was. Sigurd zei, dat ze lang genoeg had geslapen. Ze vroeg, wat zo machtig was, dat het haar harnas kon doorsnijden ‘en m'n slaap verbrak?: is hier soms gekomen | |
[pagina 129]
| |
Sigurd, de zoon van Sigmund, die Fáfnis helm heeft en het zwaard, dat de draak doodde, in de hand?’ Daarop antwoordt Sigurd: ‘hij is van 't geslacht der Volsungen, die dit werk verricht heeft, en dit heb ik vernomen, dat gij de dochter zijt van een machtig koning en eveneens heeft men ons verteld van uw schoonheid en kennis, en deze wijsheid zullen we op de proef stellen. BrynhildGa naar voetnoot1) vertelt, dat twee koningen met elkaar streden; de een heette Hjalmgunnar; hij was oud en de grootste krijger; Odin had voor hem de overwinning bestemd; de andere heette Agnar en was de broeder van Audi: ‘ik velde Hjalmgunnar in de slag, maar Odin stak me met 'n slaapdoorn tot straf daarvoor en zei, dat ik nooit meer de overwinning zou behalen, maar zou worden uitgehuwelikt; maar ik deed van mijn kant de gelofte, dat ik niet iemand zou trouwen, die kon vrezen’Ga naar voetnoot2). Sigurd zei: ‘geen wijzer dan jij bent is er te vinden; dit zweer ik, dat ik je hebben zal en dat je bij mijn aard past.’ Zij antwoordt: ‘Jou wil ik 't liefste hebben, al kon ik uit alle mannen kiezen,’ en dit bekrachtigden ze voor elkaar met edenGa naar voetnoot3). |
|