| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen
Anthonis de Roovere, Proefschrift door G.C. van 't Hoog. J. Emmering, Amsterdam.
Ik wensch ieder vergeten dichter een G.C. van 't Hoog toe. Dat wil zeggen: een ijverig, levendig man, met dichterlijke aanleg, en in staat om zijn woord te doen, die hem te voorschijn haalt uit het stof van de vergetelheid, hem afklopt, hem in het zonnetje zet van zijn bewondering, en niet rust voor hij andere bewonderaars om hem verzameld heeft.
Hier is De Roovere, vijftiende-eeuwsch rederijker: op zichzelf al geen titel die iemand aanbeveelt. 't Mocht wat: iedere tijd heeft zijn eigen kunst, zijn eigen dichters; de Rederijkkunst is er ook geweest en zij had haar verdienstelijke adepten, zoo goed als iedere andere. Zoudt ge willen ontkennen, dat De Roovere, de roem van zijn stad, wiens roep een eeuw later nog niet verstorven bleek en die sindsdien misprezen werd door wie hem niet lazen, zoo een geweest is? Metselaar was hij? Laten we zeggen bouwmeester en acht het met mij aannemelijk dat de man die met notabele poorters omging zelf ook zoo een geweest moet zijn. Ik zal u aanstonds bewijzen dat hij latijn kende, en wanneer hij op zeventienjarige leeftijd de eeretitel van Prince van Rethorycke kreeg, en iets later zijn gedicht op de Hostie in de kerken zag opgehangen en tot Vlaemsch doctoor benoemd werd, dan zijn dit redenen genoeg om niet op hem neer te zien. Zijn stadgenooten deden, byloo, ook wel anders: zij kenden hem een eeregeschenk toe en zij genoten zijn spelen....
Laat ik bekennen dat G.C. van 't Hoog, wat mij aangaat, zijn pleit gewonnen heeft. Van Twee Amoureuse Vrouwen een Argument is een aardig vers, en Sotte Amoureusheyt, beginnende Ik heete Pantken, mijn lief Pampoeseken, vroeger door Van Vloten gepre- | |
| |
zen, is een kostelijk genre-stuk. Ja meer, wij zijn er volstrekt niet rouwig om dat Van 't Hoog zooveel van De Roovere's werk: zijn Refereinen en andere gedichten, zijn spel van Quicumque vult salvus esse, zijn historisch proza, in zulk een helder licht gesteld heeft. Hij deed er een evenwichtig man door kennen en een vaak belangwekkend, soms boeiend schrijver. Het werk door Dr. Knuttel in de Gids van 1910 begonnen met zijn artikel Rederijkers Eerherstel heeft hij afdoend voortgezet.
Wie het bij dit eerherstel ontgelden moet, is prof. Kalff. Niet omdat hij minder of later dan anderen onze oude dichters gelezen heeft, lokt deze geleerde weerstand uit. Hij las ze integendeel vroeger dan anderen en in grooter getale. Maar dichters zijn ijverzuchtige goden. Hoe genadig zij ook worden behandeld, het helpt alles niets als zij niet erkend worden in hun dichterschap. Elk van hen verlangt overgave. En waar die onthouden blijft, dragen zij de wraak op aan hun bewonderaars. De Roovere heeft Van 't Hoog met de pijlen van zijn wraak geladen en de hoop op treffers bezielt deze gezondene.
Bedenkelijk is alleen dat dit strijdbaar betoog een proefschrift is. Het is te persoonlijk. Als morgen een promovendus de bezieling tot zijn proefschrift put uit het feit dat een amsterdamsch hooggeleerde de beteekenis van Van Ghistele verkeerd zou hebben ingezien, zal hij dan te Leiden, in volle wapenrusting optredend, voor zijn prouesses ten opzichte van de aangevallen collega gedokterd worden? Het zou een aangename verandering zijn in onze universitaire zeden; maar wie heeft ze vroeger mogelijk geacht? Vroeger, toen men Bolland te uitbundig vond; toen de helden van onze hoogescholen alleen in dichterlijke tijdschriften werden aangetast.
Waarlijk, de amsterdamsche aula moet gebloosd hebben, toen jeugdige overmoed, De Roovere's ridder promoveerend, deze omwenteling in gang zette.
| |
Oorkonden over Vondel en zijn kring met Portretten en Facsimiles verzameld en uitgegeven door I.F.M. Sterck. Paul Brand, Bussum 1918.
Sedert jaren behoorden de bladen, verslagen en tijdschrift- | |
| |
nummers, waarin de heer Sterck zijn vondsten en besprekingen had uitgegeven, tot de geschriften die geen vriend van Vondel verzuimde te raadplegen. Telkens weer een ander onderdeel van onze Vondel-legende werd erdoor gewijzigd. Omtrent zijn ouders, zijn broer Willem, zijn zuster Clementia, zijn winkelnering; omtrent zijn vrienden, zijn werk, zijn kinderen en de stad van zijn inwoning; omtrent zijn werkzaamheden aan de Bank van leening en omtrent de relieken die hij heeft nagelaten; over alles en nog wat vernamen wij nieuwe bizonderheden; en het kon niet anders of de verandering in onze voorstelling van zijn omstandigheden en betrekkingen moest nu en dan ook een verbeterd inzicht in zijn ontwikkeling als mensch en dichter teweegbrengen. Dit is inderdaad het geval geweest. Om maar twee punten te noemen: onze scherpere kijk op Vondels verhouding tot zijn moeder en zuster, die een onverwachte blik in zijn gemoedstoestand mogelijk maakt; en onze juistere kennis betreffende de religie van de Visschers, waaruit een helderder begrip van Vondels gevoelens ten opzichte van Tesselschade-Eusebia volgt.
Dit zijn, ook in het breedste overzicht van Vondels leven, punten van beteekenis; en zij zijn niet de eenige.
Verschillende van Sterck's vondsten zijn al in latere en omvattender geschriften overgegaan; maar terecht waren zijn vrienden van meening dat zij gezamenlijk moesten herdrukt worden. Het voortreffelijke werk, opstellen met portretten en fac-similes, gevolgd door Oorkonden en een Naamregister, heeft niet zoozeer aanspraak op onze beoordeeling als op onze erkentelijkheid.
| |
Fransche Kunst, onder Redactie van P. Valkhoff. - Jan van Nijlen: Francis Jammes; Leiden, A.W. Sijthoff.
Een aangename bespreking waarin de toon van het besproken werk doorklinkt, zijn aard door goede karakteristieken aangetoond, en zijn waarde zonder te groote ingenomenheid begrensd en voelbaar gemaakt wordt. Jammes hoort tot de dichters die hun geluk vinden in het voldoen aan sommige zedelijke eischen, die voor hen met natuurlijke samenvallen: zijn poëzie volgt uit zijn leven en niet uit de vorm-behoefte van de stoutmoedige
| |
| |
hartstocht. Vandaar dat hij niet als De Régnier, als Moréas, zal blijven heerschen op een top van de fransche dichtkunst, maar wel de bezoekers in een dal zal blijven verheugen met zijn bescheiden, en toch niet alledaagsche overwegingen.
| |
Verzonken Grenzen, door Henriette Roland Holst - Van der Schalk. Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1918.
Deze bundel bevat weer sommige van de beste gedichten die Henriette Roland Holst geschreven heeft. Niets dan gevoel, en hooge gedachten die het gevoel begeleiden, ertoe behooren en het uitdrukken. Dezelfde, nu afgetrokken, dan beelden-rijke, altijd werkelijke, hoewel verworden taal van omstreeks 1890, de taal waarin zij wakker werd uit haar meisjesdroom en begon zich uit te zingen, die hier als een beek, daar als een stroom, maar altijd als een levende golfslag voortspoedde door de jaren, spiegeling van haar lijden en strijden, van haar zoeken naar klaarte, van haar wieling en haar troebelheid. Het onderwerp dit keer de dood. De dood van eene die in haar leven de meest belangelooze liefde was, de dood van de moeder; dood als een tweede geboorte, die evenals de eerste het kind dat ze is losmaakte, nu niet tot een leven dat verwijdert, maar tot een dat inniger bindt: terug aan de gestorvene, vooruit aan het sterven dat met die doode vereenigt, en voor goed. En de weg, voor en na, is de liefde: de grens en de zekerheid.
Dit gevoel te hebben uitgesproken is het beste wat een vrouw en dichteres ons aan kon doen.
| |
De Revolutionaire Massa-staking, door Henriette Roland Holst-Van der Schalk. W.L. & J. Brusse, 1918, Rotterdam.
Van de twee grootste verbanden waarin we leven: volk en menschheid, schakelt deze schrijfster het eerste uit en verplaatst het tweede naar een toekomstige wereld, waarin de burgerlijk-maatschappelijke zede die we kennen door een kommunistische zal vervangen zijn. De innerlijke kracht die haar daartoe drijft is evenwel niet die droom - die een verbeelding van vastgegronde en sterkgevoegde voorstelling wezen kon - maar een
| |
| |
voor indruk en prikkel gevoelig en ze behoevend gemoed, tezamen met een geest die aan de van buiten komende aandrang gedeeltelijk weerstand biedt, gedeeltelijk erdoor wordt medegesleept. Uit dit willen en niet willen, waarmee voortdurend de schok van de buitenwereld wordt opgevangen, uit dit hunkeren naar en hunkeren van, ontstaat die onrust, als van een zeegolf binnen een havenmuur, dat woelen en opwoelen waarin haar diepste aard zich telkens te kennen geeft. Omwenteling is het ware woord ervoor. En het was vooruit te voorspellen dat, zoo ooit, in een tijd die we beleefden, omwenteling het wachtwoord zou worden voor de geen uitkomst meer vindende wereld, zij een boek zou schrijven over de ‘massa-staking’.
Geen vastgegronde voorstelling; maar een gevoelsindruk. Ook in dat werk zelf, en dan allereerst in zijn inhoud. Geen eigenlijke geschiedschrijving die rekening houdt met elkander opwegende willen en machten, maar een betoog waarin voortdurend iedere nadruk op één verschijnsel valt. Geen bronnenstudie, maar saamvatting, aaneenrijing, niet enkel van geschifte, maar ook van ongezifte gegevens. Geen voorzichtigheid, noch in de toon noch in de bewering, doch een verzekerdheid die wel bovenmenschelijk schijnen mag, maar die noodig is, omdat niemand immers, bij het volgen van een zoo breed overzicht, gelooven zal aan een schrijfster die niet aan zichzelf gelooft. Gevoelsindruk daarom ook in de vormgeving, in de taal, die omdat ze nooit anders dan als volks-schepping begrepen en verstaan kan worden, vanzelf al bijna buiten de gezichtskring van zulk een schrijfster vallen moet. In haar verzen miskent ze haar wetten en eigenaardigheden, schakelt ze indruk na indruk samen, drukt ze haar gevoelsgolt uit, zonder te vragen of zoo de taal zichzelf te zeggen komt, zonder te beseffen dat zij terwille van tijdelijke en persoonlijke gemoedsbeweging in haar eeuwig karakter wordt geschaad. In dit proza vervangt ze de nederlandsche woorden, die haar dwingen zouden gebonden te blijven aan het volkswezen, door uitheemsche: fransche, duitsche, engelsche. Nauwelijks een zin waarin er niet voorkomen. Bij honderden, bij duizenden volgen ze elkander op in dit geschrift van een nederlandsch dichter. Een taal van indruk en spraakvermenging: niet een boven-volkelijke - die
| |
| |
zuiver één taal en toch van alle tijden zijn kon - maar een tusschen-volkelijk middel van gemeenschap; schijnbaar toch maar, want geen enkel buitenlander leest het, tenzij vertaald. Niet eens dus in wezen tusschen-volkelijk; maar alleen als indruks-prikkel verwekt en als indruks-uiting geworden in het gemoed van een voor indrukken gevoelige, aan indrukken behoefte hebbende schrijfster, die zoo ook in de taal de schijn van de volken-ge-meenschap voor het wezen nam.
Gemis van vastgevoegd innerlijk leven, indruk-behoefte en onderworpenheid aan indrukken, verwording dientengevolge van taal en denken - want hoe die te scheiden - in wat ze eeuwigs en onvergankelijks kenmerkt, hunkeren eindelijk naar de hevigst mogelijke weerwerking, niet om de onweerstaanbaarheid van een roepend ideaal, maar uit persoonlijke honger naar verzet en omkeering: dit zijn de trekken die ondanks dichterlijke schoonheid en sterkte van verstandelijk vermogen mij beletten in Henriette Roland Holst een voorgangster te zien.
Zegt men dat zij juist daardoor, juist door dat meedrijven met indrukken en die miskenning van blijvende waarheden, overeenkomst met het volk vertoont, en dus zeer goed de voorgangster naar een omwenteling wezen kan? Ongelukkig de dichter, zeg ik dan, die zich zoozeer aan tijdelijke en wisselvallige gemeenschapsbewegingen gevangen geeft, dat zijn duurzamer gemeenschap met de beste eigenschappen van menschegeest en volkstaal, en daardoor met de wereld terwille waarvan we de omwenteling wenschen, schade lijdt.
| |
Abr. Mossel: Als Daglooner in het Heilige Land, geïllustreerd, 1918, in de reeks Van Reizen en Trekken, uitgegeven door de Mij. voor Goede en Goedk. Lektuur, Amsterdam.
Een boekje dat als verhaal van eigen ervaring in een land dat niet alleen herinneringen, maar ook verwachtingen opwekt en waarvan de werkelijke toestanden zulk een groot belang hebben voor hen die hopen dat de laatste zullen worden verwezenlijkt, een grootere waarde heeft dan als het enkel een relaas ware
| |
| |
van de lotgevallen van zijn schrijver. Hoewel ook als zoodanig niet onbelangrijk, omdat die schrijver door karakter en oordeel vertrouwen wekt en hij de kunst verstaat de treffende trekken van het voorgevallene vast te houden, boeit het ons toch dubbel nu die eigenschappen onze gids zijn door toestanden waarvan we graag meer wisten en ons voorlichten naar vraagstukken die we graag zagen opgelost.
A.V. |
|