eenstemming te brengen, door namelijk de eerste te zien als het wezen van de laatste. Dat zulk een poging noodig was bewees de gescheidenheid waarin beide geleefd hadden. Die zelfde gescheidenheid wordt, op andere wijs, door de algemeene titel van deze opstellen uitgedrukt, die ‘Opgang’ luidt. Want hoe dit woord ook verstaan moet worden: als verlossing uit de wereldvolte naar de klaarheid van de gedachte, als ontheffing uit de innerlijke gespletenheid naar de zaligheid van de aanschouwing, of alleen maar als gang van leed naar geluk, - het drukt altijd een richting uit: een lijn tusschen
twee eindpunten.
Van Eyck's proza is de dialektiek van die lijn, verzinnelijkt. Meer dan sterke stem is er sterke spanning in, de hartstochtelijke spanning van een geest die tot deze denkbeweging geboren is, - de weemoed tegelijk van een gemoed dat zich onderworpen voelt, dat terwille van die geest al zijn vondsten moet afgeven.
Dit proza is volstrekt niet onzinlijk. Integendeel. Maar het is, niet alleen getemde, doch van zijn oorsprong af geknechte en geofferde zinlijkheid. Het heeft daarom voor hen die deze wezensstaat niet verstaan, die het zinnelijk leven juist om een zekere onbedwingbare vrijheid liefhebben, zijn moeilijkheid. Gebonden gedachte begrijpen ze, maar niet zoo gemakkelijk gebonden natuur. Zooals wie heel goed een streng gebouwd huis genieten kan, vreemd staat voor een architectonische tuin-aanleg. Toch zoek ik juist daar waar Van Eyck's proza niet te hoog in de sfeer van het afgetrokkene blijft, maar de vormen van de gestyleerde natuurbeschrijving aanneemt, sommige van zijn voortreffelijkste bladzijden. Uit zulke bestaat het opstel De Fontein.
Het is een schoon opstel waarin aan de vrije natuur van de Campagna de kunstvolle bouw van de Villa Torlonia wordt tegenovergesteld, en haar bekroning en bekoring: de stijging en val van de fontein op de hoogte.
‘Er is een magnifieke gradinata van ingevreten steen, waar een schimmel van mos de verlatenheid verzichtbaart. Zij is een zeer breede en bijzonder schoone ineenwerking van lange lijnen die klimmen, verticaal omhoog; die glooien, als schuins tegen een berg; die nauw van de bodem wijken om zich na een loome boog weder met hem saam te voegen. De grens der villa ligt te