De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Aan: Izak Vr....Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 43]
| |
Totdat ik keerde, op mijn droef lot bezonnen
En weet, dat ik u nooit verlaten zal,
O, Volk der volken, bedreigd overal,
Met breuk en brand en toch nooit overwonnen.
Bedreigd door geweld: bedreigt ons niet meerder
Los van ons eigen Land een sluw verval?
Geweld versterkt, maar vriendschap lokt ons teerder
Waar wij wonen tusschen der volken tal.
Mijn Vriend: als geen ken ik het zalig dwalen,
Maar ook: als geen ken ik de stugge keer,
Ik weet de weelde van zoovele talen,
Maar in geen taal vond ik de weelde weer,
Van wat mijn Moeder, op mijn hoofd heur handen,
Mijn vrome jeugd zegenend heeft gezegd.
Meet de macht van ons Volk niet aan zijn landen,
Maar aan de kracht van zijn wet en zijn recht.
Uw Vader heeft last van uw lot gedragen
Tot heden, maar een Joodsche Man draagt gij
Thans zelf den last van uw nachten en dagen:
Houd dan uw Lot van mijn verlangens vrij.
Ik weet zoo goed, wat mij lokkend verleidde,
Menig Jeugd gaf mij wat mijne jeugd vroeg.
En thans? Wanneer ik nacht en dagen schreide
Had mijn wroeging nog geen tranen genoeg.
Moge God uw wegen beter bewaren
Dat nooit uw hart smartlijk zijn lot beklaagt,
Dat gij niet op uw tochten door de jaren
Den hartlast van een wreede wroeging draagt.
| |
[pagina 44]
| |
Ik weet: ik dwaalde langs zingende wegen.
Met velen heb ik mijn loos lot gedeeld.
Ver van Moeders huis, ver van Moeders zegen
Heb ik in wilden moed Gods gift verspeeld.
Naar zooveel bekers hief ik luid mijn beker,
Ik ken het zoete en droeve van den wijn,
En thans: elke dag is de zeere wreker
Van elken dag met telkens nieuwe pijn.
Ik dwaalde als geen: God late u nimmer dwalen
De schoone wegen, die ik ben gegaan,
Een Knaap, een Man: uit alle vreemde talen
Heb ik nooit meer Moeders zegen verstaan.
En toen ik keerde was het niet gebroken
Onder de lasten van een hijgend leed.
Mijn lied belijdt: ‘Het is aan mij gewroken,
Maar nooit genoeg, wat ik drijvend misdeed.’
En 't hart gedenkt: toen ik gebroken keerde
Was uw Vader de trooster van mijn Lot,
Die mij bezinning en berusting leerde
In de donkere beschikking van God.
O, Knaap: wees als uw Vader mild en machtig,
Grootmoedig zóó bij kans en tegenkeer,
Houd uw Jeugd en uw volle Manschap krachtig,
Uw hart open voor ons Volk en zijn Leer.
Wat dagen drijven en wat nachten droomen,
Het loon van de Leer is uw duurste loon,
Het wordt uw hart door geen geweld ontnomen,
De Leer houdt dagen klaar en nachten schoon.
| |
[pagina 45]
| |
Wees haar dienaar, gelijk uw vrome Vader
En heersch, daar gij, haar wetten wetend, dient.
Haar wegen voeren u den Vrede nader,
Zij steunt de wankelen, maakt blinden ziend.
En zend ik u mijn Lied en mijnen Beker
En mijn Bede (mijn Lied siddert van pijn),
‘Moog' uw Lot meer dan mijn Lot mild en zeker,
Uw Manschap meer dan mijn gezegend zijn.’
|
|