De Beweging. Jaargang 14(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 433] [p. 433] Op den bloemendag van het Joodsch Nationaal Fonds Door Jacob Israël de Haan Vijf jaren bracht, voller dan 't blij verwachten, Mij schatten van vreugd ieder Bloemenfeest. Vijf jaar is voor mijn hart, bloedend van klachten, Het Bloemenlied een lied van troost geweest. En bleef het gansche jaar in doem zóó duister Als diepten van het bar wintergetij, Maar hield het dezen dag van hoop en luister, Ik klaagde niet en hield het leven blij. Al zoude ook gansch het jaar geen lied mij geven, Dat vreugd verheugt en leed troost diep-bezield, Nog achtte ik mijn leven het rijkste leven Als ik 't Lied op den Bloemendag behield. En weet: al waren maandenlang de dagen Schooner dan ooit één zaalge zomer zag, Nog viel het schoon van den zomer geslagen Door de schittering van dien eenen dag. En weet: al zoude ik dagelijks gewinnen Schat van zangen als van geen Dichter heugt, Nog zou mijn hart het meest van al beminnen Het Lied, dat looft van dezen Dag de deugd. [pagina 434] [p. 434] Want al de vreugd van de geschaarde dagen Schijnt schooner voor de vreugd van dezen Dag En al het onheil, dat mijn hart doet klagen, Slaat de Dag dood met éénen harteslag. Vijf jaren bracht, voller dan 't blij verwachten, Die Dag lied en vreugde in vretend verdriet, Verbaas u niet, dat van één Dag de prachten Strekken tot spanning van zoo menig lied. Herbloeit niet alle jaren weder de Aarde, Die dor en dood lag in het bar getij? Dragen niet alle jaren veld en gaarden Oogst en bloemen van den winterban vrij? Zoo zeker als de lentevogels keeren Met de zuivere zoetheid van hun zangen, Zoo zeker keert het Lied ter uwer eere Dezen Dag vervuld van hoop en verlangen. Elk jaar hetzelfde lied? Ja: gelijk zingen De vogels altijd eender. Gaat voorbij, Drijver naar weelde en winst, maar 't hart doordringen Voelt zich, die 't Lied liefheeft, van mijmerij. Elk jaar hebben wij weer een deel gewonnen Van den weg, die van 't Vaderland ons scheidt. Elk jaar wordt met machtiger hoop begonnen, Elk jaar maakt vaster onze zekerheid. Wij weten wat ons nog valt te overwinnen, Wij weten ieders haat en ieders macht. Maar ook: die zóó strijdbaar hun land beminnen, Weert van geen vijand de geschaarde kracht. Nog zijn wij machtloos: wreede volken breken Ons lot lachend. Elk ander drijft ons voort. Wij kunnen niet het eigen onrecht wreken, Wij klagen, maar wij blijven onverhoord. [pagina 435] [p. 435] Machtloos zijn wij. Machtloos zullen wij blijven Zoolang wij niet keeren naar de eigen landen. Verdrevenen van twintig eeuw: u drijven Als gij niet keert, haters tot doem en schanden. Nooit voelt mijn hart wreeder, dat wij maar vreemden Tusschen vreemden zijn, dof onder hun macht, Dan als elk volk van eigen gaard en beemden De volle weelden van zijn oogst verwacht. Lichter valt de last des winters te dragen Als elke nacht elken dag wreed berooft, Dan de lust van de luwe lentedagen Wanneer elk land zijn volk schatten belooft. Elk land elk volk? Onze Stad ligt verslagen, Ons Land ligt als een stervende uitgeput. En wat zijn velden nog aan oogsten dragen Is niet mijn Volk, maar vreemde volken nut. Ga langs de wegen, waar de weelde rijpt Van hun oogsten. Mijn volk bouwt een oogst niet. En weet, hoe wreed de nood mijn hart vernijpt, Als mijn brandend oog hunne schatten ziet Ik zou den zomer haten. Maar tot vreugd, Tot hoop des harten bloeit de Bloemendag: ‘Toekomst, schooner dan het Verleden heugt Zal de toekomst zijn, vrij van wreed bejag’. Nog binden wij bloemen van vreemde gaarden. Maar als een wachtende Bloem bloeit ons Land. Een Volk, dat zóó heugnis en hoop bewaarde Houdt tegen overmacht van volken stand. Vorige Volgende