De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 410]
| |
SigmundGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 411]
| |
naam gegeven nl. Volsung; hij volgde z'n vader op als koning van HunalandGa naar voetnoot1); spoedig was hij groot en sterk en moedig in alles, waarbij hij proeve van manlike koenheid kon afleggen; hij wordt de grootste krijger en behaalt altijd de overwinning in de veldslagen, die hij leverde op z'n tochten. Toen hij nu volwassen was, zendt HrimniGa naar voetnoot2) hem Hljod, z'n dochter; nu trouwt hij haar en ze leven lang samen en hun huwelik is gelukkig. Ze hadden tien zoons en één dochter; hun oudste zoon heette Sigmund en Signy de dochter; het waren tweelingen, en ze waren de voortreffelikste en de mooiste in alle opzichten van de kinderen van koning Volsung, en toch waren álle flink; immers lang is in herinnering gebleven en luide geprezen, hoe vreselik vermetel de Volsungen geweest zijn en hoe zij de meeste mannen hebben overtroffen, waarvan de oude sagen gewagen, zowel in wijsheid als in vaardigheden en energie. Dit wordt verteld, dat koning Volsung een merkwaardig huis liet bouwen en wel op deze wijze, dat een hoge boom midden in de zaal stond, en de takken met mooi loof boven het dak uitstaken; maar de stam stond in de zaal; ze noemden 't de ‘kinderboom’Ga naar voetnoot3). III. Siggeir heeft een koning geheten; hij regeerde over Gautland; 't was een machtig koning met veel onderdanen; hij kwam koning Volsung opzoeken en vroeg hem Signy ten huwelijk; dit voorstel beviel de koning goed, evenals haar broers, maar zij zelf was er niet toe genegen, laat echter haar vader de beslissing, zoals in alles, dat haar betrof, en de koning vond 't het beste haar uit te huweliken; ze werd dus de verloofde van Siggeir; en als het huweliksfeest plaats zal hebben, zal koning Siggeir dat komen vieren bij koning Volsung. Deze maakte toebereidselen tot 't gastmaal zonder iets te sparen, en toen alles klaar was, kwamen de genodigden van | |
[pagina 412]
| |
Volsung en die van Siggeir op de afgesproken dag. De laatstgenoemde had vele aanzienlike mannen bij zich. 't Wordt verteld, dat er grote vuren aangelegd waren van 't ene einde van de zaal tot 't andere; en nu staat die grote vruchtboom, waarvan boven verteld is, in het midden. 't Verhaal luidt verder, dat toen de mannen bij de vuren zaten 's avonds, een manGa naar voetnoot1) de hal binnen kwam; niemand kent hem van uiterlik; z'n kleding is als volgt: hij draagt een morsige cape, ging barrevoets, had een linnen broek aan z'n lendenen geknoopt, en een laagneerhangende kap op het hoofd; hij was helemaal grijs, oudachtig en eenogig; deze man had een zwaard in de hand en gaat naar de kinderboom; hij trekt het zwaard uit de schede en steekt het in de stam, zo, dat 't tot het gevest erin dringt; niemand dorst hem aan te spreken; dan neemt hij 't woord en zei: ‘Hij, die dit zwaard uit de boom trekt, zal 't van mij als een gift ontvangen en zelf zal hij moeten toegeven, dat hij nooit een beter zwaard in z'n hand droeg, als dit is’. Daarop gaat de oude man uit de zaal en niemand weet, wie hij is, of waarheen hij gaat. Nu staan ze op en gunnen 't niet aan elkaar het zwaard te grijpen; die meent het 't zekerst te hebben, die 't het eerst mag aanvatten; daarop gingen de aanzienlikste mannen vóór, en wel één voor één; geen, die er bij komt, krijgt het, want 't beweegt in 't geheel niet, als ze 't aangrijpen. Nu kwam Sigmund erbij, de zoon van koning Volsung; hij vatte het zwaard aan en trok 't uit de stam, zo gemakkelijk, of 't los voor hem lag. Het wapen scheen allen zo goed, dat niemand meende een even goed ooit gezien te hebben, en Siggeir biedt hem aan het voor driemaal z'n gewicht in goud te kopen. Sigmund zegt: ‘je had even grote kans het zwaard te krijgen als ik, toen 't nog in de boom stak, als 't je gepast had het te dragen, maar nu krijg je 't nooit, nu ik 't eenmaal in m'n bezit heb gekregen, al bood je er al het goud voor, dat je hebt’. Koning Siggeir werd boos om die woorden en vond 't een smadelik antwoord; maar omdat 't zo met hem stond, dat hij een grote valsaard was, hield hij zich alsof hij | |
[pagina 413]
| |
zich niets van die woorden aantrok; diezelfde avond echter bedacht hij een wraakneming, die later werd uitgevoerd. IV. Nu moet dit verteld worden, dat Siggeir die avond te bed ging naast Signy; de daaropvolgende dag was het weêr goed; dan zegt koning Siggeir, dat hij naar huis wil en liever niet zolang wil wachten, dat de wind zou opsteken en 't op zee onveilig wordt. 't Wordt niet vermeld, dat koning Volsung of z'n zonen hem trachtten terug te houden, vooral omdat hij wel zag, dat het hem te doen was om weg te komen van het feest. Nu zei Signy tot haar vader: ‘Liever ga ik niet weg met Siggeir en m'n hart wil hem niet toelachen; ook weet ik door m'n zienersgave en omdat wij vrouwen daar altijd een voorgevoel van hebben, dat op dit besluit voor ons veel leed zal volgen, als niet heel gauw dit huwelik ongedaan wordt gemaakt’. ‘Dat moet je niet zeggen, dochter’, zei hij, ‘want 't is een grote schande voor hem zowel als voor ons, als we hierin met hem breken zonder geldige reden; we kunnen van hem dan ook generlei trouw of vriendschap verwachten, en hij zal 't ons zo lelik betaald zetten, als hij maar kan; 't enige wat pas geeft is van onze kant woord te houden’. Nu maakt Siggeir zich gereed tot de thuisreis; maar voordat ze van het bezoek opbraken, nodigde hij koning Volsung, nu z'n verwant, uit over drie maanden hem in Gautland te komen bezoeken met al z'n zoons en al het gevolg, dat hij mee wilde brengen om z'n aanzien te verhogen. Koning Siggeir wilGa naar voetnoot1) nu daarmee dat weer goed maken, wat aan de viering van de bruiloft heeft ontbroken doordat hij niet langer dan één nacht wou blijven; 't is nl. niet de gewoonte onder mannen zo te doen. Nu belooft koning Volsung op de genoemde dag te komen. Daarop scheiden de verwanten en gaat koning Siggeir naar huis met z'n vrouw. V. Nu moet van koning Volsung en z'n zonen verteld worden, dat ze op de afgesproken tijd zich naar Gautland begeven, op de uitnodiging van koning Siggeir, hun verwant; ze zeilen van land met drie schepen, alle goed bemand; ze hebben een | |
[pagina 414]
| |
goede reis en landen in Gautland. Dit gebeurde 's avonds laat. Maar diezelfde avond nog kwam Signy, de dochter van koning Volsung, en heeft met haar vader en broers een gesprek zonder dat iemand anders er iets van kon afluisteren. Ze zegt nu haar plan en dat van koning Siggeir: dat hij een onoverwinnelik leger heeft samengebracht, ‘en hij wil jullie verraden; nu vraag ik je,’ zegt ze, ‘dat jelui dadelik teruggaat naar je land, een zo groot mogelik leger verzamelt, en dan hierheen komt om jelui zelf te wreken; begeef je niet in gevaar, want hij zal jelui zeker verraderlik doen omkomen, als je deze list niet aangrijpt en naar mijn verzoek luistert’. Toen zei koning Volsung: ‘In de gesprekken der mensen zal een gezegde dat ik, nog ongeborenGa naar voetnoot1), sprak, voortleven: ik legde hiervan gelofte af, dat ik “noch voor vuur noch voor ijzerGa naar voetnoot2) zou vluchten uit vrees.” Zo heb ik ook gedaan tot nu toe, en waarom zou ik daar nu niet naar handelen op de leeftijd van een oud man? Ook mogen de meisjes mijn zonen niet in spot kunnen verwijten, dat ze de dood vrezen, want eenmaal moet ieder sterven, niemand kan daaraan ontkomen. Dit is mijn raad: dat we volstrekt niet vluchten en van onze kant zo moedig mogelik handelen; ik heb honderdmaal gevochten en daarbij nu eens groter, dan weer kleiner aantal helpers gehad, maar ik heb altijd de overwinning behaald; en dit zal niet verteld worden: dat ik gevlucht zou zijn of om vrede hebben gevraagd’. Nu weent Signy bitter en verzocht, dat ze niet zou hoeven terugkeren naar koning Siggeir. Koning Volsung antwoordt: ‘Je moet zeker naar huis, naar je man gaan, en met hem samen blijven, hoe 't met ons ook afloopt.’ Nu gaat Signy naar huis, maar zij blijven op de schepen gedurende de nacht. De volgende morgen, zodra 't daagt, beveelt Volsung al zijn mensen op te staan, aan land te gaan en toebereidselen te maken voor 't gevecht. Nu gaan ze aan land, allen volledig gewapend; ze hoeven niet lang te wachten, of Siggeir komt met z'n hele leger; 't wordt een zeer harde strijd met hem, en de koning spoort z'n leger aan om zo dapper mogelik aan | |
[pagina 415]
| |
te vallen; men vertelt, dat koning Volsung en z'n zoons die dag acht maal door de gelederen van koning Siggeir drongen; zij houwen naar beide zijden; maar als ze nogmaals er door willen komen, valt koning Volsung te midden van z'n schare en met hem sneuvelt heel z'n troep - behalve z'n tien zoons - doordat ze een veel grotere overmacht tegenover zich hadden, dan ze hadden kunnen weerstaan. Nu worden z'n zonen allen gevangen en geboeid weggeleid. Signy vernam, dat haar vader was gesneuveld en haar broers gepakt en ter dood bestemd; nu roept ze koning Siggeir ter zijde en zegt: ‘dat wil ik je vragen, dat je niet zo direkt m'n broers laat ombrengen; laat ze liever met de voeten in 't blok sluitenGa naar voetnoot1); 't gaat me zoals het spreekwoord zegt: dat het oog tevreden is als het maar de aanblik heeft, en ik vraag voor hen niet lánger uitstel, omdat ik geloof dat 't me niet zou helpen. Dan antwoordt Siggeir: ‘Je bent gek en zonder verstand, dat je voor je broers om een grotere ellende vraagt dan een gewelddadige dood zou zijn, maar je verzoek zal ingewilligd worden, omdat 't mij des te beter dunkt als zij erger lijden en een langdurige marteling ter dood ondergaan.’ Nu laat hij zo doen als ze verzocht; men nam een groot blok en legde het de tien broers aan de voeten, ergens in het bos. Daar zitten ze nu zo de hele dag tot de nacht; maar te middernacht kwam daar een oude wolvin uit het bos bij hen waar ze in het blok zaten; ze was groot en afschuwelik. 't Gebeurde dat zij een van hen doodbijt; daarna at ze hem helemaal op; vervolgens ging ze weg. De volgende morgen zond Signy iemand naar haar broers die ze 't best vertrouwde, om te weten hoe 't ermee staat; als hij terugkomt, zegt hij haar, dat een van hen dood is; ze vond 't verschrikkelik, als 't hun allen zo zou gaan, maar ze kon ze niet helpen. In 't kort kan 't verteld worden: negen nachten aaneen kwam diezelfde wolvin te middernacht en eet telkens één van hun op, totdat ze allen dood zijn, behalve Sigmund alleen. En nu, voor de tiende nacht komt, zendt Signy de man waarop ze kan vertrouwen naar Sigmund, haar broer; ze stelde | |
[pagina 416]
| |
hem honing ter hand en zei, dat hij die Sigmund in 't gezicht moest smeren, en er een beetje van in z'n mond leggen. Nu gaat hij naar Sigmund, doet, zoals hem gezegd was en ging vervolgens naar huis. De daarop volgende nacht komt de wolvin zoals ze gewoon is, en was van plan hem dood te bijten gelijk z'n broers; maar nu krijgt ze de reuk van de honing in de neus, waarmee hij was ingewreven, likt z'n hele gezicht met haar tong af en strekt die vervolgens uit in z'n mond; hij raapt al z'n moed te zamen en beet in de tong van de wolvin; zij spartelt heftig tegen, en trekt hard naar zich toe; ze zette de voeten schrap op 't blok, zó, dat 't helemaal stuk spleet; maar hij hield zó vast, dat de tong met wortel en al de wolvin werd uitgetrokken en daarvan stierf ze. En dit is 't zeggen van sommige mensen, dat die bovengenoemde wolvin Siggeir's moeder zou geweest zijn en dat zij deze gestalte zou hebben aangenomen omdat ze een heks wasGa naar voetnoot1). VI. Nu is Sigmund vrij gekomen en 't blok gebroken; hij houdt zich daar nu op in 't bos. Wederom zendt Signy mannen om te weten te komen hoe de zaken staan, en of Sigmund nog leeft; als ze bij hem komen, vertelt hij hun alles wat er gebeurd is, hoe 't gegaan is met hen en de wolvin. Nu gaan zij naar huis en vertellen Signy, wat er gebeurd is; ze ging nu haar broer opzoeken en ze spreken af, dat hij daar in 't bos een holGa naar voetnoot2) zal maken; nu gaat 't een tijdlang op deze wijze voort, dat Signy hem daar verborgen houdt en verschaft, wat hij moest hebben; maar koning Siggeir denkt, dat ze allen dood zijn, de Volsungen. Siggeir had twee zoons bij z'n vrouw en van hen wordt verteld, dat Signy, als hun oudste jongen tien jaar oud is, hem naar Sigmund zendt, om deze hulp te verlenen, indien hij soms wilde pogen z'n vader te wreken. Nu gaat de jongen naar het bos en komt laat in de avond bij Sigmunds hol. Deze ontvangt hem koeltjes en zei, dat hij hun brood moest toebereiden ‘en ik zal brandhout gaan zoeken’; hij geeft hem een meelzak in de hand en gaat zelf op hout uit; maar als | |
[pagina 417]
| |
hij terugkomt, heeft de jongen niets aan het brood bereiden gedaan. Nu vraagt Sigmund, of het brood klaar is; hij zegt ‘ik dorst de meelzak niet aan te pakken, omdat er iets levends in het meel lag.’ Nu meent Sigmund te weten, dat deze jongen wel niet zo dapper is, dat hij hem bij zich zou willen hebben. Als nu broer en zuster elkaar spreken, zegt Sigmund dat hij niet te dichter bij een man scheen te zijn, al was de jongen vlak naast hemGa naar voetnoot1); Signy zei ‘neem hem dan en dood hem; hij hoeft dan niet langer te leven’; en zo deed ie. Nu gaat dat jaar voorbij; 't volgende jaar zendt Signy haar jongste zoon naar Sigmund; maar 't is niet nodig daar veel over uit te weiden: het ging evenals de eerste keer zó, dat hij de jongen doodde op aansporen van Signy. VII. 't Wordt verteld, dat eens, toen Signy in haar vrouwenhuis zat, daar bij haar kwam een zeer ervaren tovenares; dan zegt Signy tot haar: ‘ik zou graag willen, dat we omruilen van uiterlike gedaante’; de tovenares zegt: ‘zoals u wilt’; en nu bewerkt ze met haar kunsten, dat ze van uiterlik ruilen; de tovenares gaat op Signy's aansporen op háar plaats zitten en 's avonds legt ze zich ter ruste naast de koning en hij bemerkt niet, dat niet Signy naast hem ligt. Nu moet van laatstgenoemde verteld worden, dat ze naar het hol van haar broer gaat en hem verzoekt haar onderkomen te verlenen voor de nacht ‘want ik ben verdwaald in het bos en weet niet waar ik loop.’ Hij zei, dat ze kon blijven en wilde haar het verblijf niet weigeren, omdat 't een vrouw was; hij meende er op te kunnen vertrouwen, dat ze hem niet voor z'n gastvrijheid zou belonen door hem te verraden. Nu gaat ze z'n woning binnen; ze zetten zich aan de maaltijd; hij kan z'n blikken niet van haar afhouden, en vond de vrouw mooi en bekoorlik. Als ze verzadigd zijn, zegt hij haar, dat hij wil, dat ze samen 's nachts één bed hebben; zij maakt daar geen bezwaar tegen en hij legt haar drie nachten aaneen naast zich. Daarna gaat ze naar huis, zoekt de tovenares op en verzocht wederom van uiterlik te mogen ruilen en zo doet deze. Als de tijd voorbij gegaan is, baart Signy een jongen; hij kreeg de naam van | |
[pagina 418]
| |
Sinfjotli; als hij opgroeit, is hij groot, sterk, mooi van uiterlik, en helemaal naar de aard der Volsungen, en hij is nog geen volle tien jaar oud, of ze stuurt hem naar 't hol van Sigmund. Ze had deze proef genomen op haar gestorven zoontjes, voor zij ze naar Sigmund stuurde, dat ze hun hemd vastnaaide bij de polsenGa naar voetnoot1) aan hun vlees en huid; ze doorstonden de proef slecht en klaagden er over; en zo deed ze nu ook met Sinfjotli; hij verzette zich niet; ze trok z'n hemd uit, zó, dat de huid meeging met de mouwen; ze zei, dat hem dat wel pijn zou doen; hij zegt: ‘om zo'n beetje pijn zou Volsung weinig gegeven hebben’. Nu komt de jongen bij Sigmund; toen verzocht deze hem brood te kneden uit hun meel, terwijl hij brandhout voor hun zal zoeken; hij geeft hem een zak in de hand, gaat daarop naar 't bos, en toen hij terugkwam, was Sinfjotli klaar met bakken. Toen vroeg Sigmund, of hij iets in het meel heeft gevonden. ‘Ik heb enig vermoeden’, zei hij, ‘dat er eerst iets levends in geweest is, toen ik 't begon te kneden, en hier heb ik meegekneed, wat er in was’. Toen zei Sigmund, en lachte erbij: ‘Ik denk niet, dat je van avond met dat brood je maal zult doen, want daarin heb je een hele grote giftslang meegekneed’. Sigmund was zo sterk, dat hij vergift kon eten, zonder dat 't hem schaadde, maar Sinfjotli kon er wel tegen, dat hij er uitwendig mee in aanraking kwam, maar het te eten of te drinken zou dodelik voor hem geweest zijn. VIII. Dit moet nu verteld worden, dat Sigmund Sinfjotli nog te jong vindt om hem bij z'n wraaknemingen te helpen, en hem eerst wil trainen met enige moed en energie eisende bezigheid. 's Zomers gaan ze nu verre tochten in de bossen maken en ze doden mannen, om hun te beroven. Sinfjotli schijnt Sigmund zeer naar de Volsungen te aarden, en toch weet deze niet beter of hij is koning Siggeirs zoon; hij gelooft, dat hij wel de dapperheid der Volsungen heeft, maar ook de valsheid van z'n vader: hij vindt hem nl. niet erg trouw aan z'n verwanten, want hij herinnert Sigmund dikwels aan z'n verdriet | |
[pagina 419]
| |
en spoort hem zeer aan koning Siggeir te doden. Nu gebeurt 't eens, dat ze weer het bos ingaan om zich buit te verschaffen; ze vinden een huis en daarin twee slapende mannen met dikke goude ringen; die zijn in ongelukkige toestand gekomen, want wolfshuiden hingen boven hun bedGa naar voetnoot1); telkens de vijfde dag nl. konden ze de huiden afleggen; 't waren koningszonen. Sigmund en Sinfjotli trokken de huiden aan, en konden ze niet meer afleggen; de vroegere natuurGa naar voetnoot2) kwam mee met de huiden; ze lieten een wolfsgehuil horen en verstonden beiden die taal. Nu begeven ze zich in de bossen en ieder van hun gaat zijns weegs; ze spreken dit met elkaar af, dat ze zich er aan zouden wagen, al staan er zeven mannen tegenover hun, maar niet als er nog meer zijn: degene, die op een overmacht stuitte, zal z'n gehuil laten horen. ‘Laten we daar niet van af wijken’, zegt Sigmund, ‘want je bent jong en fel, de mensschen zullen graag op je jagen’. Nu gaat ieder z'n weg; en toen ze van elkaar gescheiden waren, treft Sigmund zevenGa naar voetnoot3) mannen; hij liet z'n gehuil horen; en als Sinfjotli dat hoort, komt hij er dadelik op af en doodt ze allen; dan gaan ze weer uit elkaar. Sinfjotli heeft nog niet lang in 't bos rondgezworven, of hij stuit op elf mannen; hij vecht er mee, en 't loopt zo af, dat hij ze allen doodt. Hij wordt echter ook erg toegetakeld en gaat onder een eik om daar uit te rusten; als Sigmund bij hem komt spot hij: ‘jij hebt hulp gehad om zeven man te doden, maar ik, die een kind ben bij jou vergeleken, riep je niet te hulp om elf man te verslaan’; Sigmund valt zo woedend op hem aan, dat hij wankelt en komt te vallen. Sigmund bijt hem van voren in de keel. Die dag konden ze de wolfshuiden niet afleggen. Sigmund neemt hem nu op z'n rug en brengt hem in 't huisGa naar voetnoot4); daar | |
[pagina 420]
| |
past hij hem op; hij wenste de wolfshuiden naar de duivels. Sigmund ziet op een dag, hoe van twee wezels de een de ander in de keel bijt; en de eerste liep het bos in, haalt een blad, en legt dat op de wond; en de wezel springt, genezen, op........Ga naar voetnoot1). Sigmund legt dat blad op de wond van Sinfjotli en deze springt terstond gezond en wel op of hij nooit gewond was geweest. Daarop gaan zij naar het hol; ze zijn daar tot ze de wolfshuiden af zouden leggen; ze nemen ze en verbranden ze in het vuur onder het uitspreken van de wens, dat ze niemand meer tot schade zouden zijn; terwijl ze onder die betovering waren, hadden ze menige heldedaad in 't land van koning Siggeir verricht. Als Sinfjotli in de eerste manlike leeftijd is, meent Sigmund hem meer dan voldoende op de proef gesteld te hebben. Nu duurt het niet lang, of Sigmund wil proberen wraak te nemen over de moord van z'n vader, als 't geluk hem daartoe diende; nu gaan ze op een keer weg van het hol en komen bij de woning van koning Siggeir, laat in de avond; ze gaan het voorhuis binnen, dat vóór de grote zaal was; daar waren biervaten in, en ze verbergen zich daar. De koningin weet nu, dat ze daar zijn en wil ze opzoeken; als ze elkaar spreken, maken ze het plan, dat ze zouden proberen hun vader te wreken, als 't nacht werd. Signy en de koning hebben twee kinderenGa naar voetnoot2), nog jong van jaren; die spelen op de grond met goude ringen, laten die over de vloer van de zaal rollen, en lopen ze achterna; een ring komt in het voorhuis terecht, waar Sigmund en z'n makker zijn, en de jongen holt hem achterna om hem te zoeken. Nu ziet hij, dat daar twee grote mannen zitten om bang van te worden, met laag neerhangende helmen en schitterende harnassen. Nu vliegt hij de zaal binnen naar z'n vader en vertelt hem, wat hij gezien heeft. | |
[pagina 421]
| |
Dadelik vermoedt de koning, dat ze een aanslag tegen hem voor hebben. Signy hoort nu, wat ze tegen elkaar zeggen; ze staat op, neemt de beide kinderen bij de hand en gaat de zaal uit, naar de mannen in het voorhuis; ze zei, dat ze wél moesten weten, dat die jongens hen verraden hadden, ‘en ik raad jelui, dat je ze doodslaat’; Sigmund zegt: ik wil je kinderen niet doden, al hebben ze me verraden’; maar Sinfjotli schrok er niet voor terug, trekt z'n zwaard, doodt beide jongens, en werpt ze naar binnen in de zaal voor de voeten van koning Siggeir. Deze staat nu op, roept z'n dienaren en beveelt ze de mannen te grijpen, die zich 's avonds laat verborgen hadden in het voorhuis. Nu snellen de knechten de zaal uit daarheen en willen de hand aan hun leggen, maar zij weren zich goed en dapper en geruime tijd meent die er 't slechtst aan toe te zijn, die 't dichtst bij is; maar eindelik worden ze door de overmacht overmeesterd, gegrepen, geboeid en gevangen gezet. Ze zitten daar zo de hele nacht. Nu overlegt de koning bij zich zelf, welke zo langdurig mogelike doodstraf hij op hen zal toepassen; de volgende morgen laat de koning een grote grafheuvel maken van stenen en plaggen; toen die heuvel klaar was, liet hij een grote vlakke steen midden in de heuvel plaatsen, zó, dat de ene rand ervan naar boven gekeerd was, de andere rand naar beneden; hij was zo groot, dat hij aan beide kanten de heuvelwand aanraakte, zodat men er niet langs kon. Nu laat hij Sigmund en Sinfjotli in de heuvel brengen, de ene aan de ene en de andere aan de andere kant van de steen, want het leek hem aller akeligst voor hun beiden, niet bij elkaar te zijn en toch elkaar te kunnen horen. Toen ze bezig waren de heuvel met zoden dicht te dekken, komt Signy daarbij; ze heeft stro in haar armen en werpt 't in de heuvel bij Sinfjotli; ze verzoekt de knechten 't niet aan de koning te zeggen; dezen beloven dat en dan wordt de heuvel dicht gemaakt. Als 't begint nacht te worden, zei Sinfjotli tot Sigmund: ‘Ik denk, dat 't ons vooreerst niet aan voedsel zal ontbreken; hier heeft de koningin spek in de heuvel geworpen met stro er buitenom gewikkeld’; hij betast 't vlees nog eens en bemerkt, dat het zwaard van Sigmund erin was gestoken; hij herkende 't aan het gevest, daar 't in de heuvel donker was; | |
[pagina 422]
| |
hij zegt 't aan Sigmund; ze zijn er beiden erg blij mee. Nu stoot Sinfjotli de zwaardpunt boven over de steen en trekt 't dan met kracht terug; het zwaard snijdt er door. Sigmund pakt de punt, en ze zaagden nu de steen tussen hun door en houden niet op, voordat ze er geheel mee klaar zijn, zooals ook in het lied gezegd wordt: Ze sneden krachtig de grote steen,
Sigmund en Sinfjotli, met het zwaard.
Nu kunnen ze vrij bij elkaar zijn in de heuvel; ze zagen stenen en ijzer door en verschaffen zich zo een uitgang. Ze gaan nu naar het huis, naar de zaal; op dat ogenblik zijn alle mensen in slaap. Ze brengen hout naar het huis en steken het in brandGa naar voetnoot1); die binnen zijn worden wakker van de rook, doordat boven hun de zaal afbrandt. De koning vraagt, wie het vuur hebben aangestoken. ‘Hier ben ik met Sinfjotli, m'n zusterszoon’, zei Sigmund, ‘we willen nu dat je te weten komt, dat niet alle Volsungen dood zijn.’ Hij vraagt z'n zuster het huis te verlaten, en van hem rijkdom en andere bewijzen van eerbied aan te nemen; zo wil hij haar haar smarten vergoeden. Zij antwoordt: ‘Nu zul je weten hoe ik koning Siggeir gehaat heb om z'n moord op koning Volsung: ik liet onze kinderen doden, die mij te laf schenen om mijn vader te wreken; ik ging je in het bos opzoeken in de gedaante van een tovenares; Sinfjotli is onze zoon: hij heeft zo'n grote dapperheid omdat hij een kind is zowel van een zoon als van een dochter van koning Volsung; ik heb er alles toe in 't werk gesteld dat Siggeir zou gedood worden; ik heb zoveel gedaan om de wraakneming uitgevoerd te krijgen, dat 't mij onmogelik is verder te leven; ik wil nu sterven met koning Siggeir, vrijwillig, al had ik hem tegen mijn zin als man.’ Daarop kuste ze Sigmund, haar broer en Sinfjotli; ze ging in het vuur en zei hun vaarwel; zo stierf ze daar met koning Siggeir en al z'n dienaren. Vader en zoon verschaffen zich manschap en | |
[pagina 423]
| |
schepen; Sigmund koerst naar z'n voorvaderlik land; hij verdrijft de koning, die daar na koning Volsung's dood zich meester heeft gemaakt van de regering. Sigmund wordt nu een machtig en beroemd koning, verstandig en steeds met grote plannen bezig; hij had die vrouw, die Borghild heette; ze hadden twee zoons, de ene heette HelgiGa naar voetnoot1), de andere Hamund. X. Sinfjotli begeeft zich opnieuw op rooftocht; hij ziet een mooie vrouw en begeert haar heftig; naar die vrouw dong ook de broer van Borghild, Sigmunds echtgenote. Ze leveren om deze zaak elkaar een gevecht en Sinfjotli doodt die koning; hij maakt verre plundertochten en strijdt nog menigmaal, waarbij hij steeds overwint; hij wordt de meest beroemde onder de mannen en komt in de herfst thuis met veel schepen en grote buit. Hij vertelt z'n vader, wat er gebeurd is en deze zegt 't de koningin; zij eist, dat Sinfjotli het land zal verlaten en zegt hem niet te willen zien. Sigmund weigert hem weg te laten gaan, maar biedt aan: haar met goud en veel geld het verlies van haar broer te vergoeden, ofschoon hij aan niemand ooit weergeld betaald had; hij zei, dat er geen eer bij in te leggen viel, met vrouwen te twisten. Ze kan haar zin nu niet krijgen en zei ‘u moet hierin beslissen, heer; dat past.’ Ze houdt nu een dodemaal voor haar broer met medeweten van de koning; bij haar toebereidselen daarvoor spaart ze geen middelen en ze nodigde veel voorname mannen uit. Borghild bood de mannen de drank; ze komt bij Sinfjotli met een grote beker; ze zei: ‘Drink nu, stiefzoon!’ Hij nam de beker aan, keek er in en zei: ‘Troebel is de drank.’ Sigmund zei: ‘geef hem mij dan’; hij dronk 't op; de koningin zei: ‘waarom moeten andere mannen bier voor jou drinken?’ Ze kwam voor de tweede keer met een beker: ‘Drink nu’ en ze verweet hem met vele woorden lafheid: hij neemt de horen en zei: ‘vals is de drank.’ Sigmund zei ‘Geef hem mij dan.’ Voor de derde keer kwam zij hem vragen de beker leeg te drinken, als hij de moed der Volsungen had. Sinfjotli nam de beker aan en zei: ‘Vergift is in de drank.’ | |
[pagina 424]
| |
Sigmund antwoordt: ‘laat je snor 't zevenGa naar voetnoot1), zoon’; op dat ogenblik was de koning erg dronken en daardoor kwam 't, dat hij zo sprak. Sinfjotli drinkt en valt terstond neer. Sigmund staat op en bijna stierf hij van verdriet; hij nam het lijk in z'n armen, gaat het bos in en kwam eindelik bij een fjord. Daar zag hij een manGa naar voetnoot2) in een kleine boot; die man vraagt, of hij door hem overgezet wou worden over de fjord; hij stemt toe; het schip was zo klein, dat 't hun niet kon dragen; het lijk werd 't eerst overgevaren, Sigmund gaat langs het water. Eensklaps verdwenen schip en man voor Sigmunds ogen; deze keert daarop naar huis; hij jaagt nu de koningin weg, die kort daarop stierf. Koning Sigmund bestuurt nog verder z'n rijk en schijnt de grootste held en koning geweest te zijn in de heidense tijd. XI. Er was een machtig en beroemd koning, met name Eylimi; z'n dochter heette Hjordis; ze was de mooiste en wijste aller vrouwen; en koning Sigmund begrijpt uit wat hij van haar hoort, dat zij als geen ander bij zijn aard paste. Sigmund begeeft zich op weg naar koning Eylimi; deze maakt toebereidselen voor een groot feest te zijner eer, voor het geval, dat hij niet met vijandige bedoeling daarheen kwam; boodschappen gaan tussen hen over en weer en 't blijkt, dat nu met vriendschappelike bedoeling de tocht ondernomen was, en zonder toerusting tot oorlog; 't feest was op touw gezet met de beste middelen en met een groot gezelschap. Aan Sigmund werd overal gelegenheid om te kopen bereid en andere hulp voor de reis verleend; hij komt met de zijnen op het feest en beide koningen betrekken één huis. Daar was ook gekomen koning Lyngvi, de zoon van koning Hunding; ook hij hoopt de schoonzoon te worden van koning Eylimi; hij meent te begrijpen, dat ze niet beiden evengoed zullen slagen, en dat strijd te verwachten is van de kant van degene, die Hjordis niet krijgt. Nu zei de koning tot z'n dochter: ‘je bent een verstandige vrouw, en daarom heb ik gezegd, dat je zelf een man moet kiezen; kies nu uit de twee koningen, en jou beslissing hierin | |
[pagina 425]
| |
is de mijne.’ Zij antwoordt: ‘moeilik schijnt mij deze zaak, maar toch, ik kies de koning, die 't beroemdst is - en dat is koning Sigmund - al is hij heel oud’; zij werd hem gegeven en Lyngvi ging weg. Sigmund huwde Hjordis; iedere volgende dag was 't onthaal daar nog royaler dan de vorige en de gulheid van de gastheer groter. Daarop ging koning Sigmund terug naar Hunaland en koning Eylimi, nu z'n verwant, met hem; hij houdt zich bezig met het besturen van z'n land. Maar koning Lyngvi en z'n broeders verzamelen nu een leger om zich en rukken tegen koning Sigmund op, want zij hadden altijd aan 't kortste eind getrokken in hun twisten, ofschoon de geschiedenis met Hjordis de doorslag gaf; ze willen nu de overmoed der Volsungen vernietigen; ze komen nu in Hunaland en zenden koning Sigmund een boodschap, want ze willen hem niet overvallen, maar menen te weten, dat hij niet zal vluchten. Sigmund zegt, dat hij voor de strijd zal komen; hij verzamelde een leger, maar Hjordis werd in een wagen naar 't bos gereden met een slavin en een grote schat hadden ze bij zich; ze was daar, terwijl de mannen vochten. De krijgers sprongen van de schepen met hun overtalrijk leger. Koning Sigmund en Eylimi zetten hun veldtekens op, en toen werd er op de trompetten geblazen. Koning Sigmund laat nu z'n horen weerklinken, die z'n vader reeds gehad had en vuurt z'n mannen aan; Sigmund had een veel kleinere troep; daar begint nu een harde strijd, en hoewel Sigmund oud was, toch vocht hij nu dapper en hij was aldoor de voorste van z'n mannen; tegen hem was schild noch panser bestand; hij dringt die dag telkens weer door het leger van z'n vijanden heen en niemand kon zien, hoe 't tussen hun zou aflopen; menige speer was daar in de lucht en menige pijl; maar zo beschutten hem z'n beschermgeesten, dat hij niet gewond werd; en niemand had het getal kunnen opgeven van de mannen die hij neer deed storten; hij had beide armen bebloed tot de schouders. Toen de slag enige tijd geduurd had, kwam daar een manGa naar voetnoot1) in de strijd met een laag neerhangende hoed en een blauwe cape; hij had één oog en een speer in de hand; die man trad koning Sigmund tegemoet en hief z'n | |
[pagina 426]
| |
speer tegen hem op; en toen Sigmund een harde slag deed, stootte 't zwaard op de speer en brak in twee stukken; daarop keerde de kans, van Sigmund was het geluk geweken en hij verloor veel mannen. De koning beschutte zich niet, en vuurt z'n leger krachtig aan. Nu gaat 't, zooals 't spreekwoord zegt: dat men niet tegen een overmacht opkan; in die strijd vielen koning Sigmund en koning Eylimi, z'n schoonvader, vóór in de slagorde, en 't grootste deel van hun leger. XII. Koning Lyngvi zocht de koningswoning nu op en denkt daar de koningsdochter te nemen, maar de uitslag beantwoordde niet aan de verwachting; hij vond daar vrouw noch schat; hij trekt nu het land door en verdeelt het rijk onder zijn mannen; hij meent nu het gehele geslacht der Volsungen gedood te hebben, en gelooft, dat hij hen van nu af niet meer zal behoeven te vrezen. Hjordis ging 's nachts, toen de strijd afgelopen was, op het slagveld en kwam daar, waar koning Sigmund lag; ze vraagt of hij te genezen zou zijn, maar hij antwoordt ‘Menigeen wordt weer gezond, al was er eerst weinig hoop; maar het geluk heeft me de rug toegekeerd, zodat ik me niet wil laten genezen; Odinn wil niet, dat ik het zwaard noch weer trek, nadat het door hem gebroken is; ik heb de strijd gezocht, zolang hij 't goed vond.’ Ze zei: ‘ik zou niets meer te wensen over hebben, als jij weer beter werd en wraak nam over m'n vader.’ De koning antwoordt: ‘voor een ander is dat weggelegd; je gaat zwanger van een jongen; voed dit kind goed en zorgvuldig op; die jongen zal beroemd worden, ja de beroemdste van ons geslacht; bewaar ook de stukken van het zwaard goed; daarvan kan men een best zwaard maken, dat Gram zal heten; onze zoon zal 't dragen en er veel heldedaden mee verrichten, die nooit vergeten zullen worden; z'n naam zal in de herinnering voortleven, zolang de wereld bestaat. Wees daar nu mee getroost; mij maken de wonden zo moe en ik zal nu onze gestorven verwanten opzoeken’. Hjordis past hem nu op, tot hij sterft; dan wordt 't licht van de komende dag. |
|