| |
| |
| |
Uit ‘stemmen tegen den oorlog’ Door W.L. Penning Jr.
Wat op zee voer
Welk gewas of welk gewrocht -
Werd er ruiling voor gezocht,
Elke zee bood weerzijds-baan,
Vrijen vloten reisweg aan.
Vast van koers op zeedans uit,
Al naar wind het deuntje fluit,
Praaiend wat zij varen zag,
Wat al vloot, van ruilwaar vol,
Streefde om heel den wereldbol -
Fier stroom-op! om ruil van buit
Ginds 't Vaarwel, hier 't Wellekoom!
- Los weêr 't zeil, stop weêr de stoom,
Weêr voor anker of aan band,
Schaak'lend alle volk en land,
Brachten, rappe bodems 't nut
Dat de wereld voedt en stut;
| |
| |
Op Gods waatren dreven zij -
Nergens thuis hoevelen thans?
Demons gaan er rond ten dans
In 't paleis van 't zwijgend Diep
Waar het kwaad zijn Troonzaal schiep,
Trouwen dienaars vreugd bereidt:
Roerloos, ord'loos wijd en zijd
Wild-wanstaltig uitgestrekt,
Schuilziek immerdoor ontdekt,
Chaos-grijns na schoon bestaan,
Staart een Vloot, stil aan 't vergaan,
Naar haar vracht van meer dan goud -
Meê verbrokkeld duizendvoud,
Meê, van fabelachtig grootsch,
Monster-oogopslag des Doods.
Over 't schouwspel waart zijn Geest,
Waart een droom van 't levensfeest,
Zeevaartkermis! zeevaartbal!
Feest - in plotselingen val,
Alverzwarend, alverzwaard,
Brijz'lend, plett'rend neêrgesmakt,
Deels in 't zand der zee verzakt,
Deels gebotst op klip gesteent...
Zóó, terwijl het menschdom weent,
Spookt in afgronds-ruimte en nacht
Wereldvoedsel, wereldkracht.
| |
| |
Op naar 't menschdom en zijn wee,
Op naar 't lichtoord boven zee
Waar de vloot alzeegnend zwierf,
Waar ze uit wegzonk en verdierf,
Op naar eertijds vrije baan
Staart uit scheepshol 't rottend graan,
Staart de mast, de man aan 't roer,
Staart wat om den aardbol voer,
Meêdanste op de blijde golf,
Staart - wat de Oorlog overdolf:
Vorsche vaarders van beroep;
Reizigers in bonte groep;
Oogst op oogst uit ieder land;
Arbeidsvrucht uit wereldhand;
Cijns uit elke voorraadschuur;
Winst van voortbouw aan haar duur;
Schat, gediept uit elke mijn;
Briefschat, gave uit hart en brein,
Die voor kroost en man en vrouw
Versten afstand slechten zou,
En weêr binden vrind met vrind,
Wat de Vrede kostbaars schiep,
Blind voor wat om Vrede riep,
Blind voor waardig menschbestaan
Argloos op vertrouwde baan,
Blind voor al behoefte en nood,
Loerde - uit ongeziene boot,
Macht'ger dan orkaan en klip -
Dóók en greep de Haat het schip
Dat daar rustig-fier verscheen,
| |
| |
Weggesmeten, klaagt uit zee
's Werelds weelde om 's werelds wee.
Onze visschers - visschen voort
Tot één schok één noodkreet smoort...
Wrakhout drijft, spoelt soms aan strand...
- Voort ter vangst, voort, kloek bemand,
Voor elke oude een nieuwe schuit,
Maar heeft de aanklacht daarmeê uit?
Vin- en schaaldier, zee-ontschaakt,
Worde ook zónder zucht gesmaakt -
Ziet in weeuw- en wees-gewaad
Zwaarste rouw om zwartst verraad.
Schreien vaak doe 't booze weêr,
Boos vernuft doet het veel meer;
Wélk vernuft ook hooger op,
Krijgsvernuft haalt hóógsten top.
Satan knikte, en kreeg zijn wensch:
Duikvaart bracht - ‘den nieuwen mensch’.
Wat op zee voer, nu ter rust,
Met zich sleepte van de kust
Niet maar stoffelijken bloei -
Achteruit ging alle groei:
| |
| |
't Menschdom, uit den koers geraakt,
Ziet het Ideaal - verzaakt?
Eeuw van liefde, eeuw van bezieling?...
Schuil-bende, uit op schatvernieling,
Dook - stiet ook úw werk teloor.
Houdt vast aan de gemeenschap!
Nood, gevoeld alnaderbij,
Maak in 't eind de tongen vrij -
Lucht geef zich 't getergd gemoed
Tegen al wat beestig doet -
Klinken ga 't gerechte woord
Schallen tot de doofste 't hoort -
Tot het snerpt door zijn gemoed,
Tot hem gruwt van wat hij doet,
Walgt van zich en zijns gelijk
In den ren door bloed en slijk?
Luistert razende oorlogskoorts
Naar 't onttroond gezag des Woords?
Waar geen tegengif bestaat,
Wachten we af, in stilte of luid,
Mits geen oog, geen hart zich sluit.
Ach, een menigte - eer verbaasd
Dan ontroerd, bewond'rend haast
Wat ze als schande-daad vergeet -
Went aan 't opgestapeld leed,
Verontwaardigt zich niet meer,
Legt bij eigen lot zich neêr!
| |
| |
Schoon ook 't hart van meêlij kromp,
Beter vast aan rouw - dan stomp
Van gemeenschap los te zijn:
Die haar roem zoekt, deelt haar pijn.
Wachtwoord der hoop
Wereldbroeders! lied van rouw
Steeg als zucht om Vrede-bouw?
Drijft naar allen kant uw stem,
Samenklank wordt samenklem.
Vrede, vrede! zegt het voort -
Vrede zij 't gestadig woord;
Mooglijk werd er op gewacht,
Maar op 't woord in volste kracht.
Hoort het rijzen uit het Diep
Waar zich aardsche ellende schiep;
Hoort het, opgegaan uit zee,
Bruisen langs de wereld-reê,
Als een bal die aanwas vond
Dreunen over 't wereldrond.
Vrede, vrede! zegt het voort -
Vrede dond're 't wereldwoord -
Tot het buigen mag voor daad
Waar èn macht èn wil bestaat.
Vrede, o God! de Dank, de Zang.
Januari 1918. |
|