| |
| |
| |
Lezing en herdenking Door P.N. Van Eyck
X
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen, door Felix Timmermans. (Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon). Felix Timmermans is een begaafd schrijver die zijn persoonlijkheid heel verdienstelijk in zijn kunst verwerkelijkt, maar niet kan verhelpen dat hij, ‘op de kentering der tijden’ geboren, met zijn tot heden verschenen boeken eerder tot de laatsten der vorigen dan tot de eersten der komenden behoort. Laatsten en eersten, zij leven nu naast elkander en het publiek zal ze gemakkelijk verwisselen. Wie echter een nieuwe levensinhoud, een nieuwe levensvorm, en dus een nieuwe verbeeldingsvorm der kunst zien, zijn niet meer in staat hun volle lof te geven aan hen die, ook als laatsten hun eigenaardige bestemming vervullend, ongetwijfeld hun tijdgenooten willen schenken wat zij noodig hebben, maar aan hen, als aan zich zelf, in alle onschuld opium voor medicijn toedienen. Opium is Pallieters Vlaamsche Arcadia, opium Jozef en Maria's Kerstidylle aan de Nethe, en wij kunnen van Timmermans laatste, nog ongepubliceerde werk ‘De zeer schoone uren van juffrouw Symprosa, Begijntjen’, naar zijn titel te oordeelen, niets anders verwachten als dat het opium zal zijn gelijk zijn voorgangers. Opium verwekt schoone droomen, en geeft geluk voor een wijl, maar het toont werelden van damp wier schijnbevrediging vergaat als de rookwolk waaruit zij ontstonden. Ontwaakt, staat de droomer in zijn armzalige onwetendheid over het hoe of wat
| |
| |
van zijn leven zoo weerloos als te voren, en met eenige wrok allicht tegen de goochelvreugde van daareven. Terecht, want enkel de waarachtige schoonheid, souverein in zich zelve, bevredigt en vervult, - hààr droom, als een sterke adem, doordringt de ganscheziel en voedt de inwendige krachten die het léven voeden. Zal ook Timmermans, die zoo vele menschen in deze jaren verblijd heeft met de reeds leuze geworden natuurlijkheid van zijn Pallieter, binnen eenige tijd zijn gemis....aan werkelijkheid moeten boeten door de spoedige onverschilligheid van zijn teleurgestelde bewonderaars? Ik vrees het. Na het verschijnen van zijn Kindeken Jezus staat Pallieter al niet meer alleen, en het karakter van dit nieuwe boekje dat niettegenstaande uiterlijke verschillen, en schoon in verschillende opzichten voortreffelijker belichaamd, hetzelfde is als van Pallieter, verzwakt de beteekenis van het laatste, dat nu ál te duidelijk niet de schepping blijkt van een vrije, vermogende geest die uit zijn overvloed de stof neemt voor een forsche, jonge levensvisie, maar het streng beperkt product van een streng aan eigen beperktheid gebonden persoonlijkheid. Het is, in substantie, feitelijk een herhaling, en herhalingen laat zich een publiek, dat bovenal, en in deze tijd misschien in het bijzonder, naar prikkels verlangt, niet welgevallen. Niet alleen blijft het herhalende geschrift zonder werking, maar het verstompt bovendien de prikkel die van het oorspronkelijke, thans herhaalde, aanvankelijk uitging. Gelukkig misschien. Het kan voor de literatuur weinig belang hebben of Timmermans' fantaisie voortgaat met van de Begijnhof naar Arcadia, van Arcadia naar Bethlehem, van Bethlehem weer naar de Begijnhof, en van deze wie weet naar welk ander wereldsch lustoord voor gevoelige gemoederen te dwalen. Het is voor eenmaal genoeg. Een sterke reactie der publieke opinie kan in den schrijver een krisis veroorzaken die op haar beurt weer een heugelijke
vernieuwing tot resultaat heeft.
Timmermans durft de werkelijkheid die hij om zich heeft en in zich vinden kan niet aan en daarom bouwt hij zich zijn eigen wereldjes die hem beter bevredigen en in rijker mate de aandoeningen geven waaraan hij behoefte heeft. Hij is niet de man die, pijnlijk beseffend hoe ver de natuurlijkheid uit het leven van
| |
| |
enkeling en gemeenschap geweken is, door overwinning van zijn heden de grondslagen tracht te leggen voor een nieuwe, weer in diepste zin natuurlijke toekomst. Hij vlucht terug uit die schrille verscheurde wereld, terug naar Arcadia, naar naieve primitieviteit, naar begijnen en boerenbruiloften. Ook Pallieter was een vlucht, en een vlucht naar een natuurlijkheid die Timmermans zelf zich niet geheel kon verbeelden. Hij chargeert haar, forceert haar, en in zijn onnatuurlijke, ondernatuurlijke natuurlijkheid voelen wij de bekommering der verliefden die uit verlegenheid brutaal worden. Timmermans gebruikt voor zijn nieuw wereldje ditmaal bij voorkeur onderling tegenstrijdige bouwstoffen van allerlei tijdvak of herkomst, hij vertoont daarbij zelfs die typische epigoneneigenschap, dat hij in de soms gewelddadige saamvoeging van het tweesoortige als in een zeer bijzonder middel zijn kennelijk behagen schept, en dan met een kostelijke grap of een lieve gevoeligheid zijn kleurig gewrocht overpleistert, waar scheuren en gaten konden doen twijfelen aan de hechtheid van het bouwsel en de architectonische bekwaamheid van zijn maker. Eenmaal aangenomen dat het kerstverhaal in Vlaanderen handelt, aanvaard dus de noodzakelijke, misschien zelfs berekende moeilijkheden die op enkele punten de fusie van het Joodsche en het Vlaamsche onaannemelijk dreigen te maken - ik noem vooral de aanwezigheid der katholieke godsdienst vóór de geboorte van den God om wien zij ontstaan is, tot op de paradoxale noodwendigheid die aan een Roomsch priester de Joodsche besnijdenis oplegt van het kindeke Jezus, welks vleesch en bloed hij te voren aan de mis gegeten en gedronken heeft - zijn er nog plaatsen waarop Timmermans, hetzij door achteloosheid, hetzij door gebrek aan doordringingsvermogen de verbinding niet in die mate tot stand bracht als mogelijk geweest ware, onnoodige inconsequenties niet vermeden heeft of door zijn eigen pleizier over een sappige zet niet het gunstig
moment wist af te wachten waarop hij haar zonder dwang aan het overige kon plaatsen. Ik geloof dat ook een fusie als Timmermans hier op het oog had den kunstenaar stellige wetten oplegt en dat hij zich vóór alles te hoeden heeft de vrijmachtigheid die in een genre als dit ligt opgesloten niet over de geheele uitwerking uittebreiden, niet in de eigenaar- | |
| |
dige willekeur van het kader een aanleiding te zien om dezelfde willekeur te laten heerschen over de stof die het kader vullen moet.
Gelijk Pallieter is Het Kindeken Jezus een boek van (in hun inhoud en opeenvolging onmiddellijk aan het evangelie ontleende) tafreelen. Ook in het fragmentarische van Timmermans' werk zie ik een kenmerkende eigenschap van zijn verschijning. Hij is vooralsnog geen ‘bouwer’. Hij is evenmin een groot ‘vinder’. Zooals voor de schijnbaar zoo autochthone Pallieter literaire voorbeelden aan te wijzen waren - Gérard Kinnie deed het in zijn Bewegingkritiek van 1917 - zoo zijn er ook voor Het Kindeken Jezus. Timmermans doet opzettelijk wat voor Breughel een noodzakelijkheid was, en hij is niet de éérste. Anderen, Maeterlinck in Le Massacre des Innocents (Vers et Prose, 1o J. No. 1) Vermeylen in De wandelende Jood, Van de Woestijne in Janus zijn hem voor geweest. Ik zeg dit om aan te toonen hoeveel ‘literatuur’ er is in Timmermans' natuur. Er is niet minder literatuur in zijn gansche wijze van zien en voelen. Talrijk zijn de bladzijden, waar de situatie de bepaalde sentimenten, de bepaalde visies met zich meebrengt, die ons uit veel lectuur reeds heugen en die wij bij Timmermans terugvinden. Er is in ons hart ten opzichte van vele dingen een bepaalde ontroerbaarheid die met het diepere gemoedsleven nog weinig heeft uittestaan en het lijkt mij dat Timmermans te veel de aandoeningen van die ontroerbaarheid als materiaal heeft toegelaten en het in zijn lezers te veel op haar alleen verzien heeft.
Het kan ten slotte niet anders, of hierin ligt een aan individueele willekeur onttrokken noodzaak, die hem in zijn persoonlijkheid en zijn kunstenaarschap bepaalt. Timmermans is een zacht, eenigszins weekhartig man, met een gemakkelijke en warme bewogenheid om land en luiden, en het licht op zijn land, en het leven in zijn luiden; een man met een zekere losheid van gedachte die hem vaak geestig maakt, met een groote gevoeligheid voor de humor en de grappigheid in het dagelijksch doen van zijn omgeving, of de omgeving die hij zich schept voor zijn boeken. Geen nerf, geen hartstocht, geen geest. Veel gemoedelijkheid, veel zenuw, veel zinnelijkheid. Maar deze nooit in de stralende, organische uitbundigheid die hij zijn Pallieter zoo gaarne
| |
| |
had ingeschapen. Een prozaschrijver van tafreelen, fragmenten, korte stemmingbeschrijvingen. In deze ligt Timmermans' talent. In zijn landschappen mist hij het visioenaire van van Looy's mooiste stukken, het indringende van een van Schendel, het is alles stemming, innig gevoeld, vaak met een treffende volkomenheid uitgedrukt in zijn donzige, nooit pezige, altijd vloeiende zinnen. Hij is nog zeer een kunstenaar van het beeldende, door moeilijk ontleedbare associaties werkende ‘woord’; ook zijn proza mist de structuur die gemeenlijk den minnaar van ‘het woord’, ontzegd blijft. Ik denk mij liever de kunst waarin de structuur van het werk reeds de symbolische uitdrukking van zijn wezen en dat van zijn schepper is. Juist een kunst die leeft in en door die hartstocht, die geest, die monumentaliteit. Juist de kunst die zingt door de stem van dat diepste gemoedsleven, waar Timmermans in zijn vlottende gevoeligheid niet aan toekomt. Waaraan hij nochtans toekomen moest om de nieuwe figuur te zijn die wij met blijdschap begroeten zouden. Nu geeft hij slechts de verzwakte werkingen van een sensibiliteit die, reeds lang tot de abdicatie van haar korte alleenheerschappij gedwongen, naar verbintenissen zoekt door wier steun zij de schijn van een schoon bestaansrecht kan blijven handhaven. Maar verbindingen worden zulke verbintenissen nimmer. De diepe of verheven ontroering, waarnaar wij als de teekenen van een edeler menschelijkheid verlangen, kan zij niet worden. Al wat zij vermag te bereiken is ondanks alles haar eigen omhulde, verzwakte eigenaardigheid en, als resultaat van haar onvoldane zoeken, die tweeslachtigheid, die de bron is van Timmermans humor, maar tot een hoogere humor dan in Pallieter of Het Kindeken Jezus geboden wordt, niet licht in staat zal blijken. |
|