De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
De taak der vredesbeweging in de hedendaagsche maatschappij
| |
[pagina 363]
| |
het verlangen naar vrede bij de menscheid aan het verminderen is - integendeel. Maar dit is juist het bedenkelijke voor de Vredesbeweging, dat het vredesverlangen in steeds sneller tempo aan het groeien is, terwijl de Vredesbeweging bezig is aan een uitteringsproces zoo niet ten onder te gaan, dan toch de plaats te verliezen, die zij zich vóór den oorlog van 1914 veroverd had. Hetgeen erop wijst, dat er iets niet in den haak is. Dit euvel te zoeken en wanneer wij het meenen gevonden te hebben, het onder de oogen durven te zien en de volle consequenties eruit te trekken, dat is het doel van de volgende bladzijden. Daarin zal vooral de nadruk gelegd moeten worden op het verband tusschen het wezen van Staat en Maatschappij aan den eenen kant en de methode en taak der Vredesbeweging aan den anderen. In 1815 en 1816 werden de eerste vredesvereenigingen in de Vereenigde Staten en Engeland opgericht en daarmee was de Vredesbeweging ontstaan, d.w.z. het georganiseerde streven naar meerderen vrede tusschen vrije staten. Voordien hadden enkelingen voor dit doel geijverd, thans trachtte men het door middel van organisaties te bereiken. De vredesvereenigingen ontstonden als een uiting van protest tegen het oorlogstijdperk, dat de kwarteeuw voor dien Europa en Amerika verscheurd had. Dit protest klonk thans luider en meer doelbewust, omdat de Amerikaansche en Fransche Revoluties beide verkondigd hadden de rechten van den mensch en van den staatsburger. Daarin lagen de rechten op geluk en zelfbeschikking besloten, waarvan oorlog wel de grootst denkbare antithese is. Dat dit protest tegen den oorlog in 1815 voor het eerst door middel van vereenigingen plaats grijpen kon, was alweder een uitvloeisel van de Revoluties. Deze hadden den Derden Stand geleerd, hoeveel hij vermocht, indien maar de handen ineengeslagen werden, terwijl het recht van vereeniging en vergadering en de vrijheid van drukpers er voor zorgden dat dergelijke organisaties niet illusoir gemaakt konden, althans moesten worden. De Vredesbeweging uit die dagen was een zuivere ‘antioorlog’ beweging, van negatieve strekking dus, nl. het be- | |
[pagina 364]
| |
strijden van den krijg. Wel warer er vóor en na 1815 plannen gemaakt voor Europeesche Parlementen, Congressen en Rechtbanken, na 1815 vooral voor staatsinrichtingen naar het voorbeeld der Amerikaansche constitutie, maar het anti-oorlog karakter hield toch het meest de gedachten bezig. Dit blijkt wel hieruit het beste, dat de animo voor de Vredesbeweging in de eerste vijf en zeventig jaren der negentiende eeuw in tijdperken van betrekkelijke oorlogloosheid verflauwde, terwijl in tijden van oorlog de Beweging in bloei en aanzien toenam (bijv. 1844-1848 en 1870). Men was van meening in de eerste helft der negentiende eeuw, en die meening is zelfs thans nog niet geheel en al verdwenen, dat men vrede tusschen beschaafde staten scheppen kon door eenvoudig de legers af te schaffen en een arbitragehof op te richten ter beslechting van internationale geschillen. In de tweede helft der negentiende eeuw vestigde zich langzamerhand het besef, dat een verschijnsel als oorlog niet door een paar maatregelen op internationaal gebied uit den weg geruimd kon worden. Dit besef groeide met de jaren, totdat aan het einde der negentiende eeuw Alfred Fried, eere-doctor der Leidsche Hoogeschool, een volkomen heldere uiteenzetting van dit reeds lang onderbewuste sentiment wist te geven. Fried heeft betoogd dat het PacifismeGa naar voetnoot1) niet een voornamelijk negatieve, maar een geheel positieve taak heeft. Men moet den oorlog in zich zelf niet willen bestrijden, zoo redeneert hij, aangezien oorlog een gevolg, geen oorzaak is. De oorzaak van den oorlog is gelegen in het ontbreken, althans in niet voldoende mate aanwezig zijn, van internationale organisatie. De Vredesbeweging heeft de positieve taak de internationale organisatie te bevorderen. Onder internationale organisatie verstaat men het organiseeren van een rechtsgemeenschap van vrije staten met doeltreffende vertegenwoordiging hunner gemeenschappelijke belangen. Hoe intenser nu de internationale organisatie wordt, des te minder zal zich het verschijnsel oorlog voordoen. In de laatste vijftien jaren vóor den tegenwoordigen oorlog groeide de Vredesbeweging gestadig, in het besef van haar positieve taak. | |
[pagina 365]
| |
De verschijning van een man als Fried is in nauwen samenhang met de maatschappelijke en staatkundige toestanden op het einde der negentiende eeuw. Vóór 1848 kon er geen sprake van internationale organisatie zijn; eerst na het tot stand komen van de Union télégraphique universelle van 1865, waarin een gemeenschappelijk belang van vrije staten: de telegrafie, een een doeltreffende en duurzame vertegenwoordiging op internationaal gebied verkreeg, heeft zich de internationale organisatie in steeds meer versneld tempo ontwikkeld. Vóór 1848 was een streven naar internationale organisatie vrijwel een utopie, na 1865 en vooral na 1899, het jaar der eerste Vredesconferentie, stond een dergelijk streven op den bodem van het bereikbare. Het inzicht omtrent de taak van het Pacifisme in de tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste decade der twintigste heeft vooral op den internationalen kant van het vraagstuk den nadruk doen vallen. Internationaal-rechtelijk bijv. door het ijveren voor een rechtsgemeenschap van vrije staten, internationaal-economisch door het eischen van vrijhandel. Alles wat het bijvoegelijk naamwoord ‘internationaal’ bezat, trok de meeste aandacht. Het ‘nationale’ was meer van den tweeden rang. Wel bestond de meening, dat bijv. de nationale volksvertegenwoordiging invloed op de diplomatie bezitten moest, maar daarmee was toch wel in hoofdzaak het nationale gedeelte van van het pacifistisch program voltooid. Een dergelijk inzicht omtrent de taak der Vredesbeweging in de negentiende eeuw, dat n.l. men zich zoo weinig mogelijk met de nationale aangelegenheden moest bezighouden en daarmee allen nadruk vallen liet op de internationale, komt geheel overeen met de geestesgesteldheid, welke het eerste driekwart dier eeuw op staatkundig-economisch gebied de overhand had. Dit was het stelsel der staatsonthouding, het liberale stelsel bij uitnemendheid, dat den Derden Stand, die zegevierend uit de Revolutie naar voren getreden was, typeert. De staatsonthouding baseert zich op de leer, dat van de vrije inwerking der verschillende krachten in Maatschappij en Staat op elkaar de beste resultaten én voor Staat en Maatschappij, én voor het individu te verwachten zijn. Dit systeem der staatsonthouding | |
[pagina 366]
| |
bracht als van zelf het stelsel van vrijhandel en dat van het onbelemmerde eigendomsrecht - het jus utendi atque abutendi -, om er twee te noemen, sterk naar voren. Met een dergelijken vrees voor staatsinmenging is het niet moeilijk te begrijpen, dat de Pacifisten uit die dagen, die tegelijkertijd veelal volbloed liberalen waren (Bright en Cobden bijv.) de taak van de Vredesbeweging voornamelijk buiten al wat nationaal was, wenschten te houden. Ook toen in het laatste kwart der negentiende eeuw en in het begin der twintigste de denkbeelden omtrent de staatstaak veranderden en het inzicht veld won, dat door het ontstaan van den Vierden Stand - dien der kapitaal-looze arbeiders - deze laatste beschermd moest worden tegen den economisch en staatkundig oneindig veel krachtigeren Derden Stand en deze bescherming van staatswege komen moest, ook toen bleven de nationale sociaal-economische vraagstukken buiten den kring van belangstelling der Vredesbeweging. Dat de Vredesbeweging aan deze allerbelangrijkste verandering in het wezen der Maatschappij vreemd gebleven is en haar taak niet daarmee overeenkomstig anders geformuleerd heeft, dat heeft volgens mijn meening geleid tot de malaise en moeilijke positie, waarin zich thans deze Beweging bevindt. Het bovenstaande doet de vraag oprijzen, hoe het mogelijk zijn zal uit deze impasse te geraken en daartoe is noodig een nadere omschrijving van de taak der Vredesbeweging in de Maatschappij van thans te zoeken, in het bijzonder met het oog op de groote veranderingen in haar, die wij bezig zijn te beleven.
De Vredesbeweging beoogt het bevorderen van een rechtsgemeenschap van vrije staten met doeltreffende vertegenwoordiging hunner gemeenschappelijke belangen. Maar tot deze ‘gemeenschappelijke belangen’ behooren thans niet alleen de regeling van hun onderlinge, van hun internationale verhoudingen, maar bovenal de regeling van hun nationale sociaal-economische en staatkundigen verhoudingen. Immers thans is het velen duidelijk geworden, dat, wil er een toestand van meerderen vrede tusschen de staten komen, de volkeren een rechtstreekschen invloed moeten uitoefenen op de uitvoering der staatsmacht en | |
[pagina 367]
| |
een dusdanige vrijheid, dat zij door geen oorlogzuchtige groepen gedwongen kunnen worden naar de wapenen te grijpen. Misschien is het woord ‘dwingen’ hier niet geheel terecht gebruikt en moeten wij zeggen, dat de volkeren in een staat van geestelijke ontwikkeling en economische welvaart behooren te verkeeren, dat zij zich door zekere leuzen niet meer laten meeslepen tot daden, waarvan zij de gevolgen niet kunnen overzien. Daartoe is het noodzakelijk, dat de tegenstelling ‘rijk’ en ‘arm’ minder schril zij dan in den tegenwoordigen tijd. Er zal ten minste gezorgd moeten worden, dat ieder oppassend mensch behoorlijke huisvesting en voldoende voedsel ontvangt en nimmer zooveel arbeid behoeft te verrichten, dan dat hem de lust tot geestelijke ontwikkeling vergaat. Om dit te bereiken zal de Staat nog dieper in het leven zijner burgers hebben in te grijpen, dan nu geschiedt. De oorlog heeft het proces van de socialisatie der maatschappij verhaast, d.w.z. het ingrijpen van den Staat in productie en distributie van een aantal voor den mensch noodige of nuttige goederen. In plaats van het oude liberale systeem van staatsonthouding is het nieuwe der staatsbemoeiing gekomen, waarvan wij nu reeds de blijken zien in het nationaliseeren en monopoliseeren van bedrijven, in het distribueeren en rantsoeneeren van alle mogelijke waren. Het privaat-bezit wijkt terug voor het staatsbelang in steeds sterker mate. Ook de vrijhandel, dat andere troetelkind van het Liberalisme raakt in gedrang, omdat de Staat tegenover andere Staten als uitwisselaar van producten, als groot-koopman, optreedt, en als zoodanig machtsmiddelen - in- en uitvoerrechten en dito verboden - moet bezitten om het loven en bieden kracht bij te zetten. Het aloude ‘my house is my castle’ wordt door huiszoekingen wegens ‘hamsteren’ ontheiligd en, wat de man van den ouden stempel nog erger vindt, de belastingen worden in die mate opgedreven, dat zijn met zorg bespaarde rente voor een groot deel in handen van den Fiscus komt, zelfs tot driekwart toe, gelijk op het oogenblik in Engeland het geval is. Vroeger heette het aldaar, dat de arbeider een ‘fair living’ hebben moest, thans stelt een over het algemeen gansch niet radicaal blad als The Economist voor om den rijke een zoodanig inkomen | |
[pagina 368]
| |
te laten, dat hij fatsoenlijk rondkomen kan, en de rest ten bate van den Staat aan te wenden, voor de helft in den vorm van belasting, voor de wederhelft in den vorm van renteloos voorschotGa naar voetnoot1). Door dit alles en hetgeen ons nog te wachten staat, is de Maatschappij tusschen de jaren 1913 en 1918 méér in wezen veranderd dan tusschen 1789 en 1815. Dat het na den huidigen oorlog weer tot de ‘normale’ toestanden van vóór Juli 1914 komen zal, daarover behoeft men zich geen illusies te maken: De Vierde Stand heeft vat gekregen op den Derden, en zal zich de thans afgedwongen concessies nimmer meer laten ontnemen, integendeel meer en meer eischen en ook verkrijgen. Slechts bij een tendens naar socialisatie der maatschappij zal het mogelijk worden, dat groepen van individuen nimmer meer een zoo grooten invloed op de haute finance en haute politique zullen uitoefenen, als tot heden het geval geweest is met de munitie-fabrikanten en groot-kooplieden die hetzij bij internationale onrust eenigerlei belang konden hebben, hetzij hun Staat konden doen opkomen voor hun private handelsinteressen in overzeesche gewesten (de Marokko-affaire en zoo vele andere). Een vrijwel onbeperkt privaat-bezit van het soort der negentiende eeuw is een gevaar gebleken voor de rust der wereld. Slechts bij een immer verder doorgevoerde socialisatie wordt het privaat-bezit dermate ingeperkt en besnoeid, dat het voor individuen niet meer zoo groote verlokkingen bezitten zal, om daaraan desnoods den vrede en het geluk van millioenen menschen op te offeren. Voor het heil der internationale rechtsgemeenschap is de socialisatie een noodzakelijkheid geworden en, aangezien de Vredesbeweging de internationale rechtsgemeenschap te bevorderen heeft, is het haar taak in de hedendaagsche samenleving deze socialisatie te helpen ontwikkelen, waar zij maar kan. Niet alleen op economisch gebied hebben zìch in het maat- | |
[pagina 369]
| |
schappelijk leven groote veranderingen in de laatste drie jaren afgespeeld, ook op staatkundig gebied is zich een nieuwe ordening aan het vormen. Vóor den oorlog konden - al was het met moeite - nog vrijwel de wetgevende en uitvoerende machten haar taak vervullen door middel van de in de Grondwet daartoe aangewezen organen. Het systeem der Grondwet is, dat de wetgeving - het afwegen van belangen - door een bepaald lichaam: Staten-Generaal, Provinciale Staten, Gemeenteraden, Waterschapsbesturen tot zekere hoogte voor een zekere hoeveelheid belangen plaatsvindt - als het ware dus een horizontale doorsnijding van het geheele belangen-complex waaruit de Maatschappij bestaat. Door het zich uitbreiden van de staatstaak kunnen de in de Grondwet genoemde organen hun werk niet meer af. Vandaar ontstaan uit den drang der omstandigheden de N.O.T.'s en de N.U.M.'s, de graancommissies en aardappelcommissies enz. Altemaal lichamen ter behartiging van bepaalde belangencomplexen: in- en uitvoer, aankoop en distributie van waren e.d.m. Deze Commissies bezitten uitgebreide bevoegdheden van wetgevenden en uitvoerenden aard en hebben zich aldus een plaats verworven naast de expresselijk in de Grondwet genoemde. Zij zijn geboren uit de noodzakelijkheid, wij kunnen ze hedentendage niet meer ontberen en zullen ze in de toekomst nog minder kunnen missen. Dit wijst er op dat de wetgevende en uitvoerende machten een neiging bezitten zich over verschillende corporaties te verdeelen ieder voor het afwegen en regelen van een speciaal belangen-complex, verticale doorsnijdingen dus van het geheele belangen-complex dat men Maatschappij noemt. Bovendien vertoonen de nieuwe organen de eigenaardigheid, dat zij ten deele bestaan uit regeeringspersonen, ten deele uit particulieren die van dat speciale complex zakenkennis bezitten en zelf erbij betrokken zijn. Dit alles wijst m.i. op een omvorming van de staatsinrichting naar het Syndicalisme, zooals de Fransche hoogleeraar Duguit dit formuleerde: ‘de organisatie van de vormelooze massa der enkelingen; het is het vormen in de maatschappij van krachtige aaneengesloten groepen, scherp omlijnd in juridischen bouw en samengesteld uit menschen, die reeds vereenigd zijn door de | |
[pagina 370]
| |
gemeenschappelijkheid van socialen werkkring en beroepsbelangen’Ga naar voetnoot1). Het kiesstelsel der Evenredige Vertegenwoordiging, dat weldra ook hier te lande ingevoerd zal worden, werkt de syndicalistische omvorming in de hand, omdat het kleine groepen van personen die een bepaald belang wenschen voor te staan, mogelijk maakt zetels in de voornaamste lichamen van wetgevenden aard te veroveren, waardoor deze lichamen nog minder dan thans een homogeen karakter zullen bezitten, maar eerder zullen zijn een samenstel van vertegenwoordigers van belangen-complexen. Bij een dergelijke politieke instellatie in de toekomst spreekt het van zelf dat er een complex van belangen bestaat dat tot het bijzonder domein van de Vredesbeweging behoort, nl. al wat leiden kan tot en in verband staat met de rechtgemeenschap van vrije staten met doeltreffende vertegenwoordiging hunner gemeenschappelijke belangen. Het behartigen van deze belangen is de taak der Vredesbeweging in de hedendaagsche samenleving. En zal zij deze taak naar behooren wenschen te vervullen, dan moet zij breken met haar oude adagium: geen politiek in de Vredesbeweging’. Want slechts door directen invloed op politiek gebied zal zij de belangen van hetgeen tot haar werkingsfeer behoort, op juiste wijze kunnen dienen en die toestanden in de samenleving helpen tot stand brengen, die heden ten dage een noodzakelijkheid gebleken zijn voor den internationalen vrede. De Vredesbeweging zal voorshands haar vertegenwoordigers in de Tweede Kamer moeten hebben, die vrij en onbelemmerd haar belangen kunnen behartigen, niet door andere politieke banden verstrikt, gelijk op het oogenblik nog het geval is. Later wellicht ook vertegenwoordigers in andere lichamen met wetgevende bevoegdheid als Provinciale Staten en Gemeenteraden, totdat bij een verdere ontwikkeling van het Sydicalisme aan de Vredesbeweging ten volle toevertrouwd wordt de behartiging van alle belangen tot haar competentie behoorend. Dat moet het ideaal zijn en het richtsnoer, waarnaar de Pacifisten zich thans reeds te gedragen hebben. | |
[pagina 371]
| |
Om dit alles te bereiken kan de Vredesbeweging de politiek niet ontberen. Dit zal een storm van verontwaardiging doen opgaan en sommigen die zich Pacifist noemen, zullen de gelederen verlatenGa naar voetnoot1). Het zal daarmee tot partieele afscheidingen komen. Maar wat nood. Zooals de Vredesbeweging thans er voor staat, is zij bezig in een impasse te geraken. Met al haar ‘moties’ en ‘wenschen’ wordt zij langzamerhand niet meer au sérieux genomen. Zij moet zich zelf herzien. En thans is het daarvoor de tijd, daarop wijzen de maatschappelijke en staatkundige veranderingen. Door doelbewust vooruit te streven in de richting der sociale evolutie zal zij frissche krachten winnen en voorkomen dat zij uit gebrek aan versche sappen uitdroogt. Moedig vooruit dus! Als wij menschen inzien, dat al het ondermaansche betrekkelijk en in voortdurende beweging is, zullen wij met minder vreesachtigheid veranderingen in de maatschappij zien plaatsgrijpen en wij zullen minder huiverig worden zelf daaraan deel te hebben tot heil van al wat goed en edel is.
Wapenvelde, Februari 1918. |
|