De Beweging. Jaargang 14(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 360] [p. 360] Overgave Door Maurits Uyldert Het meisje zingt: Na zo droevig wachten Vond ik zijn handen Vond ik zijn hart: Ik voelde het branden Dicht bij het mijne, Ik wist mijn gedachten Doorbloeid met de zijne, Gelijk een jasmijnstruik met winde doorward. Zult gij mij altijd houden Hoog in uw zin? Mijn adem waar uw hart klopt, Mijn tranen waar uw smart dropt O, held van mijn min? Hoe zou ik kunnen leven Wanneer gij mij verlaat! Ach, al mijn liefde en lust heb ik aan U gegeven - 'k Moest dolen in de wouden Van smart en haat. Al mijn bloed blijft verlangen, Heel mijn hart dringt hoog [pagina 361] [p. 361] Tot uw armen mij omvangen, Tot mijn ogen needrig hangen Aan uw vorstlik oog. Gij moogt mij alles roven Hoe het mijn vrede ook krenk', De kracht van mijn geloof en Mijn teerste droom en doven In smart vreugds zoetst beloven: Uw roof blijft een geschenk. In 't hart mijn tranen branden - O mijn ridder, mijn held! - De vlammen van uw handen Houden mij heet omkneld. De bloem die zonder zon spruit, Smarts kleurloos, bitter onkruid, Heeft nu uw lach geveld. Laat mij maar altijd hijgen Als een gevangen ree, Mijn liefde kan niet zwijgen, Zingt eeuwig als de zee. Zij blijft U immer eigen, Zo ver kunt gij niet stijgen, Mijn hart rijst met U mee. Als ik door U moet sterven Sterf ik den zoetsten dood. Nog dan zal liefde verven Mijn mond en wangen rood. Glimlachend blijf ik wachten, Roerloos in dood, tot gij Me ontvoert in uw gedachten, Blozend en schoon en blij. Vorige Volgende