| |
| |
| |
De regeeringstaak in de naaste toekomst Door I.P. De Vooys
(Vervolg en slot van Afl. 2, blz. 92.)
Wanneer de staat binnendringt in het gebied van de productie, het verkeer en de distributie kan hij trachten den koopman, die daar van oudsher heerschte, onder curateele te stellen.
Hij kan echter ook, vrijwillig of gedwongen, omdat het niet anders gaat, den koopman opzij schuiven of uitschakelen. Hoe het ook zij, in elk geval heeft de staat voor dat werk de hulp noodig van den ingenieur.
Dat is de grondslag van het verschijnsel dat, naast jurist en soldaat, de ingenieur een element der regeering gaat vormen. Of scherper uitgedrukt, daar de regeeringstaak toch al reeds zoo uitgebreid geworden is, dat de ingenieur thans al voor een deel, doch nog in ongeregelde verhouding, een element der regeering is. Deze geleidelijke maar steeds verdergaande verschuiving is voor den ingenieur buitengewoon belangrijk.
De vroegere verhouding, waarbij de ingenieur onder leiding van den koopman werkte, en slechts door bemiddeling van dezen in vriendschappelijke verbinding kwam met de juristsoldaat-regeering, verdwijnt volstrekt niet op eens. Er naast staat echter de nieuwe verhouding, waarin de koopman dikwijls niet zonder strijd en protest achteruit is gedrongen en waarin de ingenieur reeds ingedeeld is bij de jurist-soldaat-regeering en zich tusschen hen een plaats en een taak heeft te veroveren.
| |
| |
Deze omstandigheden moeten veroorzaken dat de ingenieur in 't algemeen genomen zich onzeker gevoelt.
Des te meer reden heeft hij om zich scherp en zelfstandig rekenschap te geven van wat er om hem heen gebeurt en van de taak, die hem zal ten deel vallen. Dit betreft allereerst het zoo dikwijls genoemde, maar zoo zelden zuiver gepraeciseerde, staatssocialisme. Koopman en jurist gaan samen in hun voorliefde voor dezen naam, de éen omdat hij het aldus gemakkelijker kan bestrijden, de ander omdat hij den door hem opgebouwden rechtsstaat daardoor intact kan behouden. Formeel behoeft hij dien slechts uittebreiden. Het is echter nuttig in het oog te houden, dat de wegbereiders van de gemeenschap volstrekt niet altijd deze voorliefde deelen, en dat zij ook andere middelen en wegen zich hebben gedacht en gedroomd dan de ambtenaren en de staatsorganisatie, om aan de winzucht van den koopman te ontkomen. Ofschoon ook deze gedachten en droomen, waarin zij een grootere bewegingsvrijheid der individuen aannemen dan deze thans genieten, uiterst vaag zijn, zoo is er toch in de cooperatie en in de vakorganisatie minstens even veel levenskracht in de richting van een cooporatief socialisme aanwezig, als die zich in sociale wetgeving en staatsexploitatie toont naar het staatssocialisme toe. Vooral ook om die reden moet de ingenieur zich hoeden voor de eenzijdigheid die de leuze van het staatssocialisme eigen is. Hij kan dat gemakkelijk door zich te beperken tot de directe verschijnselen der gewijzigde opvatting van de taak van staat en regeering, dat wil zeggen tot de verschijnselen der vèr-doorgevoerde sociale wetgeving en der staatsbedrijven. Het is vooral ten opzichte van deze onderwerpen, die de regeeringstaak bij uitnemendheid in de naaste toekomst vormen, dat de demokratie moet toonen dat zij ook kan regeeren. Want laat ik nog eens duidelijk zeggen waarom het gaat. De demokratie moet niet alleen wenschen en willen dat productie, verkeer en distributie zoo geleid worden dat alle burgers rechtmatig verzorgd worden. Zij moet toonen dat zij het
beter kan dan de koopman, die het tot heden deed. Evengoed is nog niet voldoende, daar de welstand van 9/10 der bevolking verhoogd moet worden. Kan de demokratie het niet beter dan de koopman, dan heeft zij het spel verloren. En niet
| |
| |
alleen dat spel, maar ook het andere waarvan de eeuwige vrede en het internationale recht in een wereldverbond van staten de inzet is, daar de winstverlangens van den koopman volken en staten verdeeld houden. Niemand kan verwachten dat de demokratie reeds onmiddellijk tot een dergelijke reuzentaak in staat zal zijn. Het aanvaarden ervan gaat geleidelijk. Maar bij dat geleidelijk opnemen van het werk moet de demokratie zelf vertrouwen hebben en ook om haar heen het vertrouwen wekken dat zij durft wat zij wenscht, en dat zij kan wat zij begint.
Daaraan ontbreekt veel. Ofschoon ik tot nu toe gesproken heb van een demokratische regeering in 't algemeen, wil ik als een duidelijk voorbeeld van wat ik bedoel, mij thans wenden tot onze directe omgeving. Sedert een kwart eeuw ruim heeft Nederland gestaan onder den invloed eener demokratische strooming. De koopman verloor er geregeld aan politieke beteekenis, terwijl de arbeider eerst indirect, en later ook direct, zich kon doen gelden. Er was dan ook een voortdurend sterker wordende neiging naar wat demokratie heet, zich uitende in het streven naar eene sociale wetgeving en nog wel niet naar staatsbedrijven maar zich toch uitende in de afkeer om aan den koopman overtelaten groote, algemeene belangen rakende bedrijven te exploiteeren.
Diezelfde kwart eeuw toonde een krachtige en heuchelijke ontwikkeling van ons ekonomisch leven. Techniek en wetenschap gaven aan industrie en landbouw nieuw bloed, terwijl geslacht na geslacht zich geestelijk en physiek sterker toonde. Ondanks dit alles gaf onze staatsregeering blijk van een gebrek aan durf en aan uitvoeringsvermogen. Niet alleen is pas nu het oogenblik gekomen dat de kiesrecht-kwestie is opgelost, nadat er jaren lang getwist is over den vorm, waarin tot stand zou komen wat ieder als noodzakelijk voelde. Om de nieuwe taak der sociale wetgeving te kunnen uitvoeren bleef veel ander urgent werk ongedaan. Ik wil daarvan slechts drie uiterst belangrijke punten noemen, en wel de verbetering van ons verkeerswezen, die zich met een slakkengang voltrok en nergens durf en aldoor slechts het aangrijpen van het, niet langer uittestellen, noodzakelijke betrof. Dit geldt zoowel onze rivieren b.v. de Maas, als onze spoorwegen en de straat- en grind- | |
| |
wegen. In de tweede plaats de regeling van ons vakonderwijs. Ten slotte de vernieuwing van ons rechtswezen. Het zou te ver voeren om nog meer op te sommen van een lange lijst, maar hier in Delft wil ik toch op enkele punten wijzen, waaraan ieder gewoon is geraakt, doch die onmiddellijk wijzen op een lokaal gebrek aan voortvarendheid, n.l. de veel te smalle verkeersweg die Rotterdam en Den Haag verbindt, de aldoor vervuilde vaart en het ontbreken van de eenheid in de broksgewijze afgebedelde gebouwen voor de Technische Hoogeschool. De zwakte van regeeringsbeleid blijkt echter nog beter uit de wijze, waarop de nieuwe taak der sociale wetgeving is uitgevoerd.
Ook daarover wil ik hier geen uitvoerig betoog houden. Ik noem alleen slechts drie feiten als voorbeelden.
Allereerst dan het aldoor mislukken om de door ieder gewenschte arbeidersverzekering gedurende een periode van 25 jaar tot stand te brengen. Verder het feit dat de mislukte Kamers van Arbeid gedurende diezelfde periode aan hun droevig lot werden overgelaten. En in de derde plaats dat reeds in 1909, door de motie Aalberse, een groote meerderheid uit alle partijen zich voor een tienurigen arbeidsdag uitsprak, zonder dat er verder iets is tot stand gekomen.
Eindelijk zij nog vermeld de onmacht om ten opzichte van het beginsel der staatsexploitatie voor ondernemingen van algemeen belang krachtig voor den dag te komen. Ik wil nog niet eens spreken van het droogmaken van de Zuiderzee, of van de staatsexploitatie onzer spoorwegen, die helaas lijden onder de praecedenten. Ik wil liever wijzen op de steenkolen, de petroleum, het zout en de electriciteit. Het volledig benutten daarvan wordt jaar op jaar belemmerd, omdat onze regeering in gebreke blijft daaromtrent het beleid, zooals een meerderheid des volks dit zal wenschen, vast te stellen en daarnaar te handelen.
Wanneer gij nu vraagt of het anders gekund had, en of het niet een uiting is van de onvolprezen vaderlandsche voorzichtigheid, dan kan ik direct verwijzen naar de groote Nederlandsche gemeenten. Ook daar deden zich dezelfde vertragende invloeden gelden, die voor de staatsregeering tot zoo'n onrustbarende slapte voerden, maar toch is het verschil enorm groot.
| |
| |
Het zijn vooral de gemeentelijke diensten en de gemeentebedrijven geweest, die kenmerk en kracht zijn geworden van de ontwikkeling onzer samenleving in diezelfde kwart eeuw.
En nu vraag ik uwe aandacht voor de groote werkzaamheid die daarbij ontplooid is geworden door den ingenieur. Hij is het geweest, die het werk had te doen, en het zoo deed, dat hem meer en meer de leiding moest toevallen. Meer nog dan dat. Op vooraanstaande plaatsen wordt de ingenieur geroepen om niet alleen aan een aanvaarde politiek uitvoering te geven, doch die politiek zelve tot een verdere ontwikkeling te brengen. Als symbool van velerlei andere teekenen des tijds, wijs ik er slechts op dat het stuur van de grootste, de moeilijkste en de in demokratie meest vooraanstaande gemeente van ons land in de hand van een ervaren ingenieur is gelegd. Voor dat ik op de consekwentie van dit betoog den nadruk leg, een consekwentie die naar mijne overtuiging en ervaring onafwijsbaar vergt, dat ook in de staatsregeering aan den ingenieur de taak gegeven wordt, die hij voor de gemeente vervult, wil ik eerst trachten aan te wijzen wat de diepere gronden zijn voor de onmacht onzer eigen, in de kern zoo volledig demokratische, regeering.
* * *
Wanneer ik zeg diepere gronden, dan bedoel ik daarmee dat ik de oppervlakkige oorzaken der regeeringszwakte niet wil bespreken. Ik zal niets zeggen van antithese, anti-clericalisme, schoolstrijd, sectarisme enz. Dat zijn de uiterlijke vormen die de politiek aanneemt. Diepere gronden meen ik te zien in het wezen der politiek en in het karakter van het parlement. De diepere gronden zijn ook elders dan in ons land aanwezig en zijn kenmerkend voor de worsteling der demokratie naar organisatie-vormen, die de vrijheid en een goede regeering in evenwichtig verband zullen brengen.
Het parlement was in oorsprong het orgaan, waardoor de koopman zijn controle en invloed uitoefende op de regeering van den jurist en soldaat. Dat die regeering in het parlement steeds een tegenwicht had, en wel in de overblijfselen van den feodalen grondbezitter, of wanneer deze al verdween in zijn
| |
| |
agrarische opvolgers, behoeft geen verderen invloed te hebben op mijn betoog, dat in tweeërlei opzicht het parlement van karakter moest veranderen.
Allereerst ontnam de uitbreiding van het kiesrecht aan den koopman zijn overwicht in het parlement. De samenstelling ervan werd veel meer complex. Het twee-partijen-stelsel, dat de werking van het constitutionalisme zoo eenvoudig maakte, ging meer en meer verloren. ‘Coalitie's’ en ‘blocs’ waren slechts een surrogaat. Veelsoortige belangen eischten belangstelling en vertegenwoordiging. Onweerlegbaar moest daardoor de eenheid en dientengevolge de kracht van het parlement, als de uiting van éen wil en éen wensch, sterk verminderen. En daar toch die verandering in het parlement samenging, en samen moest gaan, met een steeds verder terugdringen der macht van een centraal en hoog gezag, dat vroeger nog tegenover het parlement durfde te staan, ging de innerlijke zwakte onvermijdelijk als een besmetting over op eene regeering die slechts door mandaat der volksvertegenwoordiging macht kon uitoefenen.
De tweede groote verandering betreft de houding van het parlement tegenover de begrooting. Oorspronkelijk was de verhouding tusschen regeering en parlement erop gebaseerd, dat de volksvertegenwoordiging de staatsuitgaven remde, en op het finantieel beleid scherp toezicht hield, mede als middel om de regeering onder de macht van het parlement te houden. In deze verhouding schijnt wel een radikale omkeer te zijn gekomen. Wie nauwkeurig oplet wat er geschiedt bij de behandeling der staatsbegrooting, hoort slechts uiterst zelden de weerklank der groote finantieele redevoeringen van vroeger. Integendeel wordt er een stroom van wenschen geuit, die aandrang uitoefenen op de regeering om meer geld uit te geven voor allerlei urgente hervormingen. En het zijn de ministers die er aldoor voor moeten waken dat de schatkist niet te sterk wordt aangesproken. De oorzaak van dit merkwaardige verschijnsel is te zoeken in de principieele verandering en uitbreiding der regeeringstaak, doordat de staat beschouwd wordt als de uiting der gemeenschap, die voor alle burgers te zorgen heeft. Daaruit toch komen de vele wenschen voort, die de regeering jaar op jaar bestoken en die haar pogen voortte- | |
| |
drijven tot grootere activiteit. Wat is het dus dat wij zien? Verzwakte kracht voor een enorm veel grootere en zwaardere taak. En het is een taak die het parlement mede als de zijne moet beschouwen, en voor welks uitvoering hij toch aan de regeering geen grootere macht kan en wil verschaffen.
Hoe kan daarin verbetering komen? Dat is de vraag die de demokratie moet oplossen, en wel door het eenige middel dat zij bezit om alle staatkundige kwestie's te behandelen. Dat eenige middel is de politiek. Ofschoon dat woord politiek zoo gangbaar is als pasmunt, is het behept met twee onaangename eigenschappen. Allereerst dat het voor velen een slechte klank heeft gekregen, en daarnaast dat het begrip zulke uiterst vage voorstellingen dekt. De kwade naam dankt de politiek niet aan haar wezen maar aan haar practische toepassing, die aan velen tegenstaat. De vaagheid wordt veroorzaakt door de velerlei manieren waarop de politiek ‘gedreven’ wordt. Toch staat dit vast, dat de tegenwoordige demokratie onbestaanbaar is zonder politiek.
In den engsten zin begrepen, komt politiek voort uit een geestelijke buigzaamheid, die het klaar speelt om door handig praten en door 't geven van eenvoudige voorstellingen, uit velerlei vaag willen en oordeelen, éen enkele eenvoudige wil en éen duidelijk oordeel te maken. Dit is noodzakelijk om een groote groep vergaderde menschen zich gezamentlijk te doen uitspreken in eene ‘formule’, die samenvat wat zij gemeenschappelijk kunnen willen.
In den breedsten zin opgevat, is politiek eene poging om na uitvoerige studie van wat een volksgroep werkelijk behoeft, die groep zelve bewust te maken, zoowel van zijne redelijke wenschen, als van den vorm waarin die verwezenlijkt kunnen worden. In steeds breedere kringen de vervulling van die behoefte als noodzakelijk te bepleiten, teneinde er aldus de kracht aan te geven, die noodig is, opdat eene regeering de uitvoering ter hand neemt, vormt het wezen van de demokratische politiek.
Zoo min het een als het ander is uitvoerbaar zonder een organisatie. Deze moet een voortdurende werkzaamheid ontplooien, zoowel voor haar directe politieke taak, alsook voor de versterking van haar macht en invloed.
| |
| |
Dat zich hier om heen misbruiken kunnen en zullen vormen is onvermijdelijk. In hoofdzaak zijn het deze twee. Ten eerste dat de politiek misleidt door beloften die niet verwezenlijkt kunnen worden, of door leuzen die verouderd en hol zijn en wel met het doel om aanhang te winnen; in 't kort heet dit: demagogie. Ten tweede dat de machtsontwikkeling om daardoor de regeeringspositie's in handen te krijgen of te houden, den politieken strijd aanwakkert tot een hitte die de volksgemeenschap uiteen doet vallen. Zoowel het een als het ander moet zich op den duur wreken. Maar terwijl dat nog duurt, draagt de politiek ernstig ertoe bij de bezwaren der demokratie te vergrooten, inplaats van ze te verzachten.
Nooit mag echter vergeten worden dat de politiek onvermijdelijk is, en dat het niet veel helpt er op af te geven. Daardoor laat men die politiek over aan lieden, die de kwaal aldoor verergeren. Het is ieders taak meetehelpen om de politiek te verbeteren.
Wanneer de ingenieur ook daaraan zal meedoen, past voor hem zeker in 't bijzonder het beeld, dat de politieke organisatie voorstelt als een samengestelde machinerie. Loopt een machinale inrichting traag, gebrekkig of met een uiterst gering nuttig effect, dan moet de ingenieur eerst weten hoe de machinerie in elkaar zit, en daarna zal hij uit den aard van zijn denkwijze trachten nategaan of de overgebrachte arbeid wel passend over alle onderdeelen is verdeeld.
Uitgaande van dat beginsel, wil ik trachten een schets te geven van de politieke machinerie, zooals die behoort te zijn, ten einde de politieke taak, dat is dus een taak die per se verricht moet worden, op de juiste wijze over de verschillende samenstellende elementen te verdeelen.
Ik heb hiervoor al getracht de regeerings-krachten te verduidelijken, door die te personifieeren. Wanneer ik dat voor de politiek herhaal, dan noem ik u achtereenvolgens, de politicus, de partijleider, de regeerder en de staatsman, als waren dit de enkelvoudige personen, op wier goede samenwerking alles aankomt.
De politicus moet zoo veelzijdig ervaren zijn in de kunst van het begrijpen en het uitleggen, dat het onbillijk zou zijn van
| |
| |
hem ook veel diepte te vergen. Het is zijn taak om zoo volledig mogelijk meeteleven met de volksgroepen, wier belangen zijn partij vóor staat. Die belangen moet hij in alle schakeeringen volgen en begrijpen, zoowel door eigen studie als door zijn oor en zijn hart wijd geopend te houden. Doet hij dat, dan kan hij de permanente bemiddelaar zijn tusschen volksgroep en partij. Door hem, als door een trechter of recipient, moet aan de politiek stof toestroomen voor de vernieuwing die voor een staatkundige partij steeds noodzakelijk is. Die vernieuwing toont zich in het program. Daaronder verstaat men de lijst der eischen, die elke partij samenstelt om daarmee eenerzijds een uitdrukking te geven van een principieel systeem, anderszijds een volgorde te bepalen voor de uitvoering.
De politicus heeft nog een andere taak dan dit analyseeren of extraheeren der in het volk levende verlangens. Wanneer zijn partij door haar program heeft uitgemaakt, wat er van de regeering geëischt zal worden, en in welken vorm, moet hij daarvoor een ijverige propaganda voeren. Hij moet uitleggen, uiteenzetten, betoogen, en wel dat het program precies dat is, wat ieder uit de volksgroep die hij winnen wil, als het allerbeste moet oordeelen. De practijk van het politieke leven heeft verder geleerd, dat ook zelfs hiermee nog geen voldoende effect wordt bereikt. Behalve het analyseeren en het expliceeren der volkbelangen, moet er nog bijkomen het organiseeren en het agiteeren.
Wanneer iemand voor de politiek eener partij gewonnen is, moet hij vastgehouden worden. Er is een band noodig, een lidmaatschap. Daarvoor dient de partijorganisatie. Tevens kan daarvan gebruik gemaakt worden om ook de vele leden een gezamenlijk oordeel te doen uitspreken.
Het agiteeren beoogt nog verder te gaan dan het verbinden aan een organisatie. De instemming moet omgezet worden in geestdrift en desnoods in offervaardigheid.
Gij zult mij toestemmen dat ik niet ten onrechte begon te zeggen dat van den politicus een zoó groote veelzijdigheid gevergd wordt, dat men niet al te scherp de diepte van zijn bekwaamheid mag peilen.
Dit geldt echter niet voor den partijleider. Deze heeft goed
| |
| |
te maken, of liever het kwaad te voorkomen van - de oppervlakkigheid, het in eigen voorstellingen en leuzen blind worden voor de kern der dingen - van den politicus. Is deze in zekeren zin een volksleider, zoo moet er toch in de georganiseerde partij ten minste éen aanwezig zijn, die zich een hoogere taak stelt om n.l. de politici van éen partij samen te houden en stuur te geven. De kans dat deze redenaars, debaters en geestelijke vechtersbazen ook elkaar in 't haar vliegen is steeds zeer groot. Vandaar de taak om de partij samen te houden. Stuur geven eischt echter veel meer.
Natuurlijk komt dat tot uiting bij de samenstelling van het program, maar verder vooral door aan te geven hoe de partij zich moet verhouden tot andere partijen, hetzij door afstooten of door aantrekken, en niet het minst hoe van de macht der partij gebruik gemaakt moet worden om de beginselen en verlangens ook te verwerkelijken.
Dit verwerkelijken zelf is de taak van den regeerder. Aanleg en neigingen moeten er bij hem op gericht zijn om iets tot stand te brengen en in gang te zetten, om niet alleen in de partij maar ook in de volksgemeenschap te organiseeren, te beslissen en te drijven. De partij-leider zal dikwijls geneigd zijn om op te zien tegen het oogenblik, dat het program in vervulling kan en moet gaan; dan wordt de proef op de som gemaakt. Bij slechte uitkomst zal de onwaarachtigheid der lang gepropageerde leuzen kunnen blijken. En gelukt het, dan gaat voor de, gedurende lange jaren ijverig opgebouwde, partij het middel verloren dat de leden samenbond en aanvuurde. De regeerder zal daarentegen in zijn ijver om te hervormen eer het gevaar loopen van ongeduldig te zijn, en te vroeg, eer de publieke opinie gerijpt is, eene beslissing uitlokken. Bovendien is er nog een ander conflict dat hem steeds zal moeten bedreigen. De demokratie eischt niet alleen dat de regeerder van zijn geheele activiteit een glazen huis maakt te midden der politici, maar daarenboven ook dat de regeerder zelf politicus is en ervaren in alles wat de politiek meebrengt. Goed regeeren eischt echter dat voor elk deel van de regeeringstaak personen aangewezen zijn, die voor dat deel bij uitstek de geschiktheid bezitten.
De ambtenaren-organisatie's die de regeerder tot zijn be- | |
| |
schikking moet hebben, die hij formeert, oefent, drijft en bekwaam maakt voor de uitvoering zijner plannen, bestaan uit den aard der zaak niet uit politici. Wat deze aan hun veelzijdigheid hebben moeten opofferen, zal de ambtenaar aangekweekt hebben, n.l. het specialiseeren voor een bijzondere taak. Het conflict dat ik bedoelde, komt nu voort uit de plaats van den regeerder tusschen de politici-om-hem-heen en de....laat ik ze maar noemen, doch dan in een gunstigen zin van het woord....de specialiteiten-onder-hem, ambtenaren en vooraanstaande publieke personen.
Nog moeilijker wordt het geval indien de specialiteiten geen ambtenaren zijn, en tegelijk ook groote belangen vertegenwoordigen.
Dan zal weer de koopman voor den dag komen en om zijn ouden invloed werven, terwijl de demokratische politicus des te meer zijn wantrouwen en zijn kritiek scherpt. De kunst van den regeerder is het met dit alles rekening te houden, en zich niet te laten verrassen door wat uit het wezen der politieke verhoudingen voorkomt.
Ten slotte teeken ik u de staatsman. In hem moet zich vereenigen wat politicus, partijleider en regeerder als hoogste talent bezitten. Boven de partijen te staan is in een demokratie onmogelijk. Midden in de politiek staat dan ook de staatsman, gevoelig voor al wat politicus, partijleider en regeerder beweegt. Dit is echter zijn kenmerk, dat hij geen oogenblik vergeet, dat politiek, partij, demokratie en regeering nimmer een doel op zich zelf zijn. Het een zoowel als het ander is slechts en blijft altijd een middel.
Doel op zich zelf is alleen de mensch, die vrij wil zijn, en de gemeenschap, die dat aan ieder harer leden in de grootste uitgebreidheid wil waarborgen.
De staatsman is daarom niet iemand, die voor een partij of een bepaalde regeeringsvorm alles over heeft, maar de breedziende en ervaren geest, die de middelen welke politiek, partij, demokratie en regeeringsmacht inderdaad zijn, tracht te gebruiken om de ontwikkeling der nationale samenleving te beschermen en te bevorderen.
Vier personificatie's stelde ik voor u op. Daarmee heb ik
| |
| |
niet willen zeggen, dat dit ook inderdaad lichamelijk gescheiden personen moeten zijn.
Integendeel: hoe meer de politici en de partijleiders deel hebben aan wat regeerders en staatslieden behooren te zijn, des te grooter kansen verkrijgt de demokratie om zich een goede regeering te waarborgen.
* * *
Ik nader nu het slot van mijne beschouwingen en kom terug tot de gevolgtrekking, die ik maakte uit het vergelijken der resultaten van 't regeeringsbeleid voor den Nederlandschen staat en die voor de groote gemeenten. De regeeringstaak in de naaste toekomst eischt gooter durf, grooter voortvarendheid en grooter kunnen. Om die te verschaffen moet de ingenieur in veel sterker mate dan tot nu toe medehelpen.
In 't belang der gemeenschap heeft hij het recht om een grootere plaats te vragen. Te veel is de jurist, die voor de rechtstaak van den staat de aangewezen persoon is, ook adviseerend en beslissend opgetreden voor 't uitbakenen der nieuwe opgaven, die door de demokratie aan de regeering gesteld zijn.
Let echter wel op. De ingenieur vraagt niet een plaatsje ‘in de zon.’ In mijn voordracht heb ik juist met geen enkel woord gesproken over de belooning, doch alleen over het werk. Wat aan eer, roem, welstand of machtsgenot zal worden verschaft, mag geen scheur brengen in de kracht van mijn oproep, dat de ingenieur niet in plaats van jurist of koopman, soldaat of arbeider, maar naast hen allen zal worden toegelaten tot de regeeringstaak.
Eigenlijk is hij reeds toegelaten, maar naar 't oordeel van publiek en politiek nog ondanks en niet omdat hij ingenieur is. De techniek heeft de samenleving een groote gave gebracht, n.l. een vermogen tot grootere productiviteit, dat wil zeggen een belofte van meer welstand.
Maar de samemleving heeft er nog geen goed gebruik van weten te maken. Integendeel. De rampen die door de eeuwen heen de menschheid vervolgd hebben, zijn er niet minder op geworden.
| |
| |
Zou de demokratie dan den vertegenwoordiger van die techniek geen macht en stem willen geven, nu het er om gaat aan het scheppend vermogen der menschheid een nuttig gebruik te verzekeren?
In de demokratie is het echter regel dat niemand wacht tot hem iets gevraagd of gegeven wordt. Wanneer de ingenieur inziet, dat hij ook voor de regeering in de naaste toekomst een taak te vervullen heeft, dan moet hij volledig er rekening mede houden, dat het ook van hem zelf d.w.z. van zijn eigen oordeel en optreden afhangt, of hij die taak zal ter hand nemen.
De machinerie, die politiek heet, kan nimmer opzij gezet worden, evenmin als de regeeringsvormen, die de demokratie tot grondslag hebben. Deze moeten echter verbeterd worden. Dat is de eerste taak. Daaruit zal van zelf voortkomen dat ook het regeeren zelf zal worden vernieuwd en versterkt.
En hoe kan de ingenieur daaraan mededoen? Bedoelde mijn opwekking niet meer dan dat de ingenieur aan het politieke leven moet deelnemen, dan had zij ook wel achterwege kunnen blijven. Dat toch is eigenlijk van zelfsprekend.
Mijn opwekking bedoelt echter dat de ingenieur ook eigen inzicht en eigen methoden in de politiek zal durven aanwenden.
Om tot het eigen inzicht een bijdrage te leveren, heb ik getracht voor u uiteen te zetten dat in de politiek der politici ten onrechte te licht heen gestapt wordt over het probleem van een goed, krachtig en toch demokratisch bestuur. Dat probleem moet opgelost worden. Regeerders zullen het doen, zoodra partijleiders door den staatsman overtuigd zijn, dat het niet anders gaat.
Maar eerst moet het in breedere kringen gewenscht en geeischt worden. Daaraan kan dc ingenieur meehelpen.
Verder komt het erop aan, ingenieurs-methoden in politiek en regeering te doen doordringen. En dan is het wel allereerst de methode der systematische en rationeele arbeidsverdeeling. Verder het beginsel der belasting in verband met de eigenschappen. Door het toepassen dier beginselen zal iets mogelijk worden van wat politici thans te licht onmogelijk noemen. Door analyse kan nagegaan worden waarom onze volksvertegenwoordiging, onze bestuurs- | |
| |
departementen en daardoor ons geheele staatsbestuur zoo langzaam werkt en zoo onproductief is. Mogelijk moet het ook zijn om te voorkomen, dat eenvoudige dingen in de politiek ingewikkeld worden. Zoo b.v. de nu in onze volksvertegenwoordiging aan de orde gestelde vraag: Of na den oorlog een politieke antithese zal worden ontwikkeld over demokratie en imperialisme, dan wel over bedrijfsvrijheid en staatssocialisme. Wat geeft dat, indien na den oorlog weer opnieuw zal blijken dat er uit de politieke partijen geen meerderheid is te vormen, die de regeering op zich wil nemen?
Toch zien onze politici dat vooruit aankomen, zonder dat zij hunne bespiegeling eventjes op zij zetten, en trachten, ten minste voorloopig, te voorkomen, dat er geen eigenlijke regeeringsmeerderheid is of te trachten de gevolgen van zoo'n ‘surséance van machtsuitoefening’ zoo goed mogelijk te regelen.
Wanneer de ingenieur een dijkdoorbraak of een breuk zijner machine ziet aankomen, zal hij geen oogenblik rust hebben. Maar wanneer het onder de politici en partijleiders ontbreekt aan den staatsman, die voor dit oogenblik elke regeeringsonmacht als een ramp moet beschouwen, behoeft men zich ook niet te verwonderen, dat er geen poging wordt aangewend om de demokratie regeeringsgeschikt te maken.
Want dat is zij op dit oogenblik niet. Er is een dringende behoefte aan wat de Duitschers noemen de neu-orientierung. Er moet nagegaan worden, zooals de ingenieur het doet voor elk technisch probleem, hoeveel en welke soort arbeid er geleverd moet worden, en in welken tijd en welke vormen. Dat daarvoor krachten noodig zijn, en dat die aangewend of opgewekt moeten worden, en dat er rationeele samenstelling en samenwerking uitgedacht moet worden, het zijn alle waarheden die voor veel van onze traditioneele regeeringsorganen en regeeringsmethoden nog onbekend zijn.
Wanneer de ingenieur met frisch inzicht en niet gegeneerd of geïntimideerd door wat jurist, koopman of arbeider hem als voorstelling willen opdringen, duidelijk aan politiek en parlement den eisch durft stellen, die ik op het fabriekskantoor van een jonge industrie aantrof: doe het nu! en wanneer de ingenieur durft te zeggen dat wanbeheer ook wanbeheer is, en blijft wanneer
| |
| |
het van de overheid uitgaat en gedekt is door welke politieke meerderheid dan ook, zal hij eraan medewerken dat ons volk gaat vragen aan de politici: wat kunt ge, inplaats van: wat praat ge, wilt ge of belooft gij.
* * *
Het zal u schijnen dat ik, aan 't slot van mijn voordracht kom tot een uiterst vage oproep, om mee te doen aan een politiek, die hopeloos verward dreigt te worden. Door 't groot aantal partijen, en door de nieuwheid der evenredige vertegenwoordiging èn door 't gebrek aan vernieuwing in de oude partijen is toch inderdaad die verwarring te duchten.
Gij zult mij vragen of ik niet bij 't begin van mijn voordracht uwe aandacht gevraagd heb voor denkbeelden van een veel wijder, en van een veel verrukkender perspectief?
Toch is er tusschen beide een nauw verband.
Meerdere malen heb ik in dit oorlogsjaar moeten denken aan het grootsche beeld dat de dichter Shelley ontwierp over de bevrijding der menschheid in zijn drama Prometheus ontboeid, dat voor eenige jaren door den vroeggestorven Alex Gutteling zoo fijngevoelig is vertaald en waarvan dezer dagen de uitnemende en kunstzinnige uitgevers van de Zilverdistel in het zelfde besef een prachtigen druk vervaardigden.
Prometheus, die den mensch wilde bevrijden uit de slavernij van de machtige natuurkrachten, van de rampen die hem bedreigden, maar ook van uit eigen verdwazing en van uit sterke onweerstaanbare stroomingen, ondergaat in de voorstelling van den dichter tallooze kwellingen terwijl hij door tyrannenmacht aan de rotsen in de Kaukasus is geboeid. De ergste gruwelen die hem aangedaan worden, zijn de visie van een menschheid, zooals ook wij die tegenwoordig zoo scherp en aangrijpend beleven, een menschheid snakkend naar vrede, maar roovend, moordend, vernielend tot de uitputting toe.
Er zijn echter al in het eerste tafreel van het drama verwachtingen, dat Prometheus ontboeid zal worden en de menschheid zal voeren naar een werkelijke en heerlijke vrijheid.
In dat zelfde geloof leven wij, ondanks al het duister dat
| |
| |
ons omringt. Er zal een tijd dagen dat de droomen der menschheid verwerklijkt zullen worden.
En wie zal de Prometheus zijn? Is de halfgod die aan de menschen het vuur bracht niet de verpersoonlijking van de techniek? Ook die is geboeid aan machtsdronkenschap van den soldaat en aan winstbejag van den koopman of in de veel gebruikelijke termen aan militairisme en aan imperialisme.
Toch weten wij dat wanneer die techniek eenmaal ontboeid zal worden, zij het ook door tallooze offers en door de geestdrift en de toewijding van millioenen, er een betere tijd zal dagen.
Wanneer Shelley de geesteskoren met een recitatief Prometheus doet toezingen
die in u begint en eindt,
durf ik u a.s. ingenieurs te profeteeren, dat gij niet zult ontbreken bij de bevrijding van den Prometheus, en dat gij het zult zijn, die het eerst, en door uwe medewerking, zijn boeien zult zien vallen. |
|