De Beweging. Jaargang 14
(1918)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Boeken, menschen en stroomingenR. Pannwitz: Die Krisis der Eurofäischenkultur‘Rang und art der französischen tragödie sind verkannt durch das sehr grobe missverstehen seit Lessing und durch die verdunkelung Corneilles mit Racine. Diese geschah schon frühzeitig in Frankreich: Racine erschien menschlicher, schildernder, weicher und psychologischer; jenes hat noch während der herrschaft der Schlegel und Tieck Grabbe in seinem revolutionären aufsatz “über die Shakespearomanie” bekämpft. Selbst der reife Goethe hat neben seiner Shakespeare-verehrung doch zwei tragödien von Voltaire für die deutsche bühne übertragen. Die besten französischen dramen reichen nicht an die besten griechischen, so wenig wie die französische kultur an die klassisch antike, oder auch der Franzose an den Renaissance Italiener, denn hier ist das Christentum die wurzel und das gewächs zu schlank. Aber Corneille ist einem Aeschylus nicht gar so ferne und Voltaire steht nicht unter einem Euripides. Wenn aber Goethe's vornehmliche dramen, Iphigenie, Torquato Tasso und Die Natürliche Tochter etwa Voltaire's Mahomet erreichten, so würde das nicht wenig bedeuten.’ Er is in deze verklaring waars en onwaars. De grootheid van Corneille is veel te lang miskend, vooral in Duitschland. Voltaire's talent als tooneelschrijver was onvergelijkelijk veel grooter dan dat van Goethe. Toch was Goethe's verbeelding, de gestalten-scheppende, meer aan de grieksche verwant dan de typeerende van Corneille; toch is Voltaire, omdat hij de kracht om een | |
[pagina 59]
| |
van de klassieken afgeleid theater te handhaven in de felheid van zijn ontkennende geest vindt en niet in de volheid van een vormend leven, de vijand en als dichter de mindere van de klassieken en van Goethe. Ik kan daarom Rudolf Pannwitz niet onvoorwaardelijk begroeten als een medestander, al heeft hij het zeldzame vermogen zich buiten Duitschland te plaatsen en europeesch te zijn. Hij is vol belezenheid, vol denkbeelden, vol drang, vol hoop en wanhoop. De oorlog heeft hem een schok gegeven. Hij vraagt zich af of er voor Europa nog een uitweg is. Van huis uit pedagoog, strijder voor verbetering van het onderwijsGa naar voetnoot1), heeft Nietzsche's droom van een waarlijk vrije die alle waarden van het oude Europa zou omwaarden, bij hem ingeslagen. Hoe zou het wezen, dacht hij, als de menschen eerst voelden dat ze slecht zijn, dan dat hun eenige doel moest zijn de voortbrenging van die waarlijk goede en vrije, terwille van wie zij bestaan of sterven, die zij dienen zouden, en die over hen zou heerschen? Dan, zooals de kosmos zich beweegt om zijn middelpunt, zou de menschheid zich bewegen rondom die Eene die uit haar was voortgebracht. Maar dat hij de wereld tot een eeredienst van Nietzsche dwingen kan, betwijfelt hij: de mode misbruikte die profeet al tot haar doeleinden. Beter de aandacht te richten op die Oostersche wereld, waaraan ook Nietzsche zijn geestdrift ontvlamde: die beschaving waar menschelijke belijdenis en rangorde gegrond waren in het besef van een kosmische ordening die op aarde maar behoefde te worden nagebootst. Wel niet Zarathustra, maar Gotama Boeddha en Koengfoetse moesten de meesters zijn die ons weer zede en wet leerden en ons ontredden aan richtingloosheid en ondergang. Van deze gedachten uit ziet hij Europa, en nu wordt ook zijn meening over Voltaire begrijpelijk. Want meer dan Voltaire heeft hij Rousseau gelezen. Als pedagoog kan hij niet anders dan hem bewonderen: - ‘sobald es sich um ein problem pädagogik handelt kommt kein pädagoge neben oder | |
[pagina 60]
| |
nach Rousseau in betracht und die empörung der spätern gegen ihn ist fast immer ein zeichen der angst vor seinem radikalismus; er ist der feinste und reifste kenner des kindes, eine kenntnis des kindes gibt es seit ihm, er ist in dessen beobachtung beurteilung behandlung voll klugheiten zartheiten vornehmheiten, ein meister der unterscheidungen und der nuance, er weiss wie keiner den weg zu vereinfachen und trifft unzählige male den einzig richtigen’. Maar dan noemt hij hem ‘das unendliche dreckgenie’ dat de mensch als goed zag, de beschaving haatte en boven haar de natuur stelde. Voltaire daarentegen kende de mensch als kwaad en vereerde de beschaving boven de natuur. ‘Der deutsche ist ein schüler Rousseaus’ zegt hij. Ook dat is waar en zijn grootste leerling was Goethe, die toon en motieven van de Nouvelle Héloïse nog rijkelijk in de Wahlverwandtschaften aanwendde. Nochtans zijn die beide werken, en het fransche, het genialere, niet minder dan het meer toepaste duitsche, ieder een beschavings-bouw en geenszins uitingen van een verstroomende natuurdrift, van de vormeloosheid, de ‘verpöbelung’ zegt Pannwitz, die in ‘het heroïsme en de hysterie van de oorlog’ eindigde. Voltaire, als de heksluiter van het verleden, de laatste van een groote welgevoegde beschaving, heeft zijn sympathie; Rousseau als de bron van de nieuwe tijd haat hij. Nietzsche en het Oosten zijn de lichtpunten van zijn beschaving-herstellende toekomst-droom. Een drie-ledige kern dus van sympathie, haat en verwachting, waaromheen hij zijn belezenheid, zijn invallen, zijn toorn, hoop en wanhoop bewegen laat. Door een overzicht is dit geheel van uitingen niet te verduidelijken. De ideeën van denker en droomer steken overal in de stof van de literatuur-kenner: de aperçus van al te algemeene juistheid wisselen af met de al te ongeklaarde opeenhooping van indrukken. De schrijver zelf heeft het gevoel dat, misschien na tientallen jaren, als de stof in hem bezonken is, hij van dat innerlijke weten uit en niet van een al te persoonlijk eenmalig voelen, zijn gedachte nog eens schrijven moest. Wat hem belette te wachten was de drang alles wat in hem was nu uit te storten, het geloof dat in dit tijdsgewricht de wereld behoefte | |
[pagina 61]
| |
had haar eigen geestelijke inhoud te zien zooals zij nu in hem, Pannwitz, woelde. Want dit is zijn overtuiging: hij gelooft dat de inhoud van het europeesche geestesleven in hem is overgegaan. Stel dat buiten u, denkt hij, en de wereld zal zien, hoe ze was, hoe ze werd, welk gevaar haar dreigt, hoe redding mogelijk is. Maar met dat de sluizen opengaan, kruisen en bliksemen de lijnen van liefde haat en verwachting door een volte die weinig minder dan een chaos is. Renaissance en fransch klassicisme, engelsch naturalisme, de germaansche literatuur van IJsland en daarin de fijnere lijn van de - immers oostersche - Kelten, aanstonds overslaand naar het Schotland van Ossian om in de duitsche romantiek te herrijzen. Hoogst belangwekkende karakteristieken, instantanés van lezing soms: Swift, Milton, Pascal, Bacon, Sterne, Poe, Emerson - ik noem maar door elkaar, en van alles en nog wat, want een uiteenzetting van de figuur waarin ze voorkomen, zou het boek zelf zijn. Overal een wriemeling van werkelijke hoewel onvolledige belezenheid, maar waarvan de beoordeelaar zich niet kon los maken, van oordeelen die treffen door hun bondigheid, dan weer door hun vaagheid verbazen, van grootsche uitzichten en van een tot obsessie geworden turen op het oogenblik. Het oogenblik: de oorlog met zijn verschrikkingen, moet op dit zwaarbeladen brein verbijsterend gewerkt hebben. En toch - hoe helder blijft het en hoe klaar stelt het sommige doelpunten. Er is de engelsche richting, dat wil zeggen: de stoffelijke wereldbeheersching door het bezit van de zeeën. Er is de noodzakelijkheid dat uit de chaos een heerscher opkomt: een gedroomde mensch, of wel een werkelijke die de gedroomde vertegenwoordigt. Napoleon was tenminste een imperator die een vrije beschaafde mensch in een fransch-europeesch rijk wou voortbrengen. Maar zijn mensch, de mensch van Rousseau en Kant, was de natuurlijke, de mensch die zijn eigen doel was, niet de geestelijke die bestaan zou terwille van een hoogersoortige. Toch een imperator, die gevierd zou zijn als hij geslaagd was, die gehoond wordt omdat hij gevallen is. De engelsche richting, ook al bewerkster van de Revolutie, had op hem de overhand. Daarna kwam Bismarck die het duitsche rijk maakte. | |
[pagina 62]
| |
Wat zou hij anders doen! Het was een noodzakelijkheid van saamvoeging, van vastlegging, - ‘darum sagt man in Deutschland für die Bismarcksche reaktion organische entwicklung’ - maar het was geen imperium en van het geestelijke imperium was het wel 't tegendeel. Zelfs de beschaving die Goethe dan toch begonnen had kon door het rijk niet voortgezet, zelfs niet behouden worden. Een duitsch-slavische macht, de pruisische, drong het rijk tot wedijver met Engeland. Zijn, van Duitschland gezien, de Engelschen slecht? Zij doen immers niets dan wat Duitschland zelf graag deed. ‘Man muss England lange unglücklich geliebt haben und dann von ihm dupiert worden sein um es so unvernünftig zu hassen wie Deutschland jezt tut.’ Pannwitz stelt aan het begin van zijn boek de besliste uitspraak: ‘Wenn die liebe zum vaterlande der oberste wert ist sind die liebe zum leben im ganzen und zur grösse des menschen zweite werte geworden’. Wat zou het uitmaken, vraagt hij verder, als Duitschland zijn vloot verbrandde, als het zich verbond met Rusland, als het zich een grens van invloed stelde in Azië, en koloniseerende landmacht werd en bleef. Is er dan geen ander ideaal dan dat van deze stoffelijke heerschappij over de wereld? Is het hoogste ideaal niet de volkomen menschelijke vrijheid, waartegenover alle stoffelijke bezit waardeloos wordt? Hoe dan als de hoogste verwachtingen van de mensch aan zijn tijdelijke machtsgrootheid worden vastgelegd? ‘Wenn zum beispiel für ihn ausgeschlossen ist dass der Russe einmal den neuen menschen gebäre oder die erde zu ihrem heile beherrsche? Oder dass der Deutsche seine weltmacht erst verlieren müsse ehe er sein letztes bestes hervorbringe und der welt schenke? Nicht dass derlei warscheinlich sei oder unwarscheinlich, aber solange es kurzhin nicht sein soll steht der mensch im Deutschen unter dem despotismus des Deutschen im menschen.’ Sterker kan zeker het a-nationalistische idealisme niet worden uitgesproken. Het is boven-volkelijk, wat niet zeggen wil dat het inter-nationaal is. Het inter-nationale behoort evengoed als het nationale tot de orde van werkelijkheden die deze schrijver niet wil. Hij wil de volkomen idealistische droom: de geboorte, uit Duitschers of anderen, van de nieuwe mensch die de wereld weer in overeenstemming met het heelal naar vaste wetten regeeren zal. | |
[pagina 63]
| |
Jaren geleden heeft Rudolf Pannwitz betrekkingen met de dichters van de Blätter für die Kunst onderhouden. Hij voelt zich nog altijd verwant aan hen, handhaaft nochtans een eigen houding, en ik geloof niet dat zij hem thans tot de hunnen rekenen. Albert Verwey. |
|