| |
| |
| |
Nieuwe politiek Door I.P. de Vooys.
Het is geen gebrek aan politieke belangstelling geweest dat mij weerhield om mee te gaan met den ‘Ekonomischen Bond.’ Deze pas opgerichte, tijdelijke, staatspartij wil, wat ook mijn ernstige wensch is, dat ons land in de eerst komende jaren eene regeering zal verkrijgen, die paraat en bekwaam, maar vooral ook paraat is, voor een moeilijke en bij uitstek ekonomische taak. Dat ik daarnaar ook streef, wil ik bewijzen door de hervatting van de politieke besprekingen, die ik vroeger onder 't pseudoniem G(emeenschaps) Burger in dit maandschrift plaatste, en die ik thans onder eigen naam voort zal zetten. Met den Ekonomischen Bond kan ik niet meegaan, omdat deze zich beroept op de voorstanders van een zoo breed mogelijke bedrijfsvrijheid. Dat zijn toch uitteraard en allereerst de ‘mannen van zaken,’ niet in den engen zin van de hoogere geld- en handelswereld, maar ook alle neringdoenden en zelfs ook alle landbouwers. Daarnaast zijn het velen die in de staatsbemoeiing met het ekonomisch leven, dat staatssocialisme genoemd wordt, twee gevaren zien, n.l. hatelijk gevoelde dwang en wanbeheer.
De belangen van deze groepen der bevolking zullen in den eerstkomenden tijd stellig de aandacht der regeering moeten trekken. Daarom is het voor die groepen van zeer veel waarde dat er eene regeering komt die hunne belangen begrijpt, en de verdediging ervan niet verzuimt. Hoewel op die feiten de Ekonomische Bond staatkundig een gerechtvaardigden grondslag vindt,
| |
| |
kan ik persoonlijk in deze politiek geen bezieling en geen toekomst zien.
Ondanks mijn ernstige bezwaren tegen de politiek zooals die gedurende de oorlogsjaren door de arbeiderspartij is gevolgd, heb ik mijn vertrouwen niet verloren in het vernieuwend en herscheppend politieke vermogen der arbeidersklasse.
Had ik dat wel verloren, dan zou ik de toekomst en in 't bijzonder de politiek in de toekomst, zonder hoop op herleving moeten inzien. Want van de politiek die de Ekonomische Bond voorstaat, hoe onmisbaar die ook op dit oogenblik moge zijn, en welke aansporing voor de geheele politieke vernieuwing die bond kan geven, verwacht ik niet de kracht en vooral niet dat innerlijk vermogen, dat noodig is voor de oplossing van nog grootere problemen dan die de zorg voor de welvaart van het land in den eerstkomenden tijd zal veroorzaken.
De klassen die zich kunnen vereenzelvigen met de leiders van het maatschappelijke zakenleven, hebben ook voor den oorlog niet getoond dat zij in staat waren om een nieuw staatsbeleid te ontwerpen. En wat ik van hen gedurende de oorlogsjaren leerde kennen, heeft mij wel overtuigd van veel energie en van veel productieve scheppingslust, in 't kort van wat ondernemingsgeest heet, maar ik ben daardoor niet overtuigd dat zij als klassen een zóó sterke gemeenschapszin bezitten, als noodig is om de demokratie in nieuwe en goede banen te leiden. Dag op dag toont de ontwikkeling der feiten dat juist zij het zijn die de demokratie ten volle in de handen der arbeidersvertegenwoordigers moeten overgeven.
Het uitgangspunt van de beschouwingen, die ik in dit tijdschrift zal geven, is allereerst: dat wij een nieuwe politiek behoeven. Daarnaast zie ik dat de politieke kracht die de herschepping tot stand zal moeten brengen door geen andere groep kan geleverd worden dan door de arbeidersklasse.
Deze heeft in de oorlogsjaren verzuimd zich voor te bereiden op een taak, die zij zal moeten aanvaarden, en heeft zich beperkt tot een soort ‘sommatie’ politiek tegenover de burgerlijke regeering, om aldus de directe belangen der arbeiders met hardnekkige ijver voor te staan. Hare onthouding van eigen verantwoordelijkheid heeft er toe medegewerkt de politieke verwording
| |
| |
waaraan ons land reeds vóor den oorlog leed, te doen toenemen tot een peil dat verdere daling onmogelijk maakt.
Dat wij zoover gekomen zijn, is duidelijk voor ieder die slechts nauwkeurig en objectief oplet, en die zich bovendien rekenschap geeft van wat de politiek voor een demokratischen staat als de Nederlandsche kan en moet beteekenen. Die politiek was niet in staat om de schoolkwestie, de kiesrechtkwestie, noch ook velerlei andere dringende onderwerpen van staatsbeleid op te lossen. In de sociale verzekering had zij zich na 25 jaren tobben duchtig vast gewerkt. En er is eigenlijk geen enkele werkelijke hervorming te noemen, op geen der gebieden van 't recht, onderwijs of verkeerswezen, die onze volksvertegenwoordiging, verdeeld als zij was door een onwerkelijke beginselen politiek, tot stand kon brengen. In Augustus 1913 kwam het zoover met de onmacht der volksvertegenwoordiging, dat deze niet eens meer een regeering kon aanwijzen. Dat was het uiterste. Zij moest eene regeering dulden die buiten haar om was samengesteld. En die regeering moet zij nu bovendien nog huldigen, omdat minister Cort van der Linden er in geslaagd is, ten minste de neteligste politieke moeilijkheden door een compromis uit den weg te ruimen.
Met zoo'n politiek is Nederland den oorlogstoestand ingegaan, en niemand kan zich er achteraf over verwonderen dat ons volk blij geweest is te zien dat de regeering in den nood toch werkelijk kon handelen. Waar men zich wel over verwonderen moet, is het feit dat uit de volksvertegenwoordiging in de drie en een half jaar, die nu de oorlog duurt, geen enkele poging is gedaan om tot het inzicht te komen dat er een nieuwe politiek noodig was. Dat, en dat alleen, was het eenige wat er ontbrak. Dat heeft de regeering genoodzaakt in alle belangrijke dingen een eigen weg te gaan, een weg die werkelijk niet met durf en krachtsbewustzijn zelf gekozen werd, maar waarop zij door de omstandigheden is voortgeduwd. Was er van de kamer leiding uitgegaan, doordat de moeilijkheden van dezen tijd er ernstige studie en overleg hadden gevonden, dan zou de regeering niets liever hebben gedaan dan te volgen. Maar de parlementaire geschiedenis der jaren 1914-1918 zal later blijken buitengewoon arm te zijn aan gegevens, waaruit het gewichtige van dien
| |
| |
tijd zich ook maar eeniger mate zal kunnen weerspiegelen. Dat doorzien de individueele kamerleden natuurlijk uitstekend. Zij verwijten het aan de regeering, alsof de schuld dááraan lag, dat deze hen niet goed inlicht. De ervaringen opgedaan met een extra-parlementaire regeering, - zoo heet het - zijn niet gunstg geweest. Daarbij wordt dan echter vergeten dat die Kamer steeds, en wel bewust, heeft nagelaten gebruik te maken van haar recht van enquête. Ieder, die zijn ooren niet sluit voor de avondtuurlijke verhalen van de oorlogswinst, kan toch weten dat er om de departementen, bureau's, commissie's, vereenigingen enz. wonderlijke verhoudingen bestonden en misschien nog bestaan. Ieder wist dat de regeering veel van haar rechten en invloed had overgedragen, of vrijwillig toeliet dat er gezag namens of inplaats van haar werd uitgeoefend. Daarbij ontbraken de personen en combinatie's niet, die groote belangen hadden bij inof uitvoer.
De Kamer heeft als volksvertegenwoordiging hoogstens wat onschuldig gemopperd, maar van haar recht om te onderzoeken wat er gebeurde, en hoe het gebeurde, heeft zij geen gebruik gemaakt. Toch ging het om niet geringe belangen. Overeenkomsten werden afgesloten van de meest vérstrekkende beteekenis. Overeenkomsten, die voor enkelen zeer bijzondere voordeelen, voor de velen misschien gebrek konden beteekenen. Maar er is nog veel meer aan te geven van wat de Kamer verzuimde en toch niet had kunnen verzuimen, indien zij werkelijk de plicht gevoeld had om voor de tijdsproblemen met kracht, inzicht, beleid en welwillend overleg eene oplossing te bewerken. Zij had het alleen mogen nalaten indien zij de overtuiging had, en zich had laten inlichten over de juistheid ervan, dat de ministers, hunne departementen en alle tijdelijke instellingen werkten naar juiste beginselen en met evenveel inzicht en bekwaamheid als ijver. Dat was echter volstrekt niet het geval. Om slechts te spreken van den vorigen minister van oorlog, die van koloniën, en gedurende 1915 en een deel van 1916 van den minister van landbouw, kan men veilig zeggen dat de Tweede Kamer - terecht of ten onrechte - te hunnen opzichte meer dan ongerust was. Het volk mocht verwachten dat zijne vertegenwoordigers geen oogenblik zouden toelaten dat plaatsen van de grootste verant- | |
| |
woordelijkheid bezet bleven door personen, die niet aan de hoogste eischen van bekwaamheid en inzicht voldeden. Maar het moest zien, dat er maanden en zelfs jaren gespeeld werd met ministers en daardoor natuurlijk ook met de landsbelangen, die zij te behartigen hadden. Zoo er iets was, waaromtrent een volkomen helderheid en een bewuste kracht moest aanwezig zijn bij de volksvertegenwoordiging dan is het onze militaire defensie en onze ekonomische defensie tegen den nood. Dat zijn geen onderwerpen, die het afwachten toelaten. Ten opzichte daarvan moest blijken, of er in de politieke partijen
personen, en in de politieke beginselen levens kernen schuilden die voor deze levensvragen van Holland in oorlog een onmiddelijke richting gaven.
Wat de militaire defensie betreft staan daar dan toch als een werkelijkheid de honderd duizenden mannen van de militie, landweer en landstorm, en zijn daar als een tweede werkelijkheid de millioenen die door het leger besteed worden. De vraag is wat ermee gedaan wordt, met de mannen en het geld. En die vraag heeft onze volksvertegenwoordiging opgelost door de defensie-politiek tot na den vrede te verschuiven. En evenzoo is het met de ekonomische defensie. Hier staat een geheel arbeidzaam volk, hier zijn de landerijen, vee, de productiemiddelen; hier is onze handelsvloot. En zij zijn alle in hunne vrije actie belemmerd door maatregelen der oorlogvoerenden en die der eigen regeering. De vraag is nu niet welke handelspolitiek wij willen volgen, maar alleen deze, wat er gedaan wordt, en eigenlijk nog veel meer wat er nagelaten wordt, om te zorgen dat ons ekonomisch leven marcheert. Want dat is de primaire vraag, en niet die - uit de paniek geboren - vraag, hoe de voorraad het eerlijkst verdeeld zal worden. Is het niet van ernstige beteekenis of er schuldigen zijn, die wraakmaatregelen uitlokten; die paniek verwekten, waardoor eenerzijds de woeker begon, anderzijds de gebrekkige rantsoeneeringsmachine op lompe manier aan 't werk moest trekken? Op welke beginselen heeft het beleid berust dat onder den naam van minister Posthuma gevoerd wordt, maar waarin blijkbaar behalve de officieele en officieuse leiders van onze buitenlandsche ekonomische politiek ook heel wat anderen mee te vertellen hebben.
Wat deed en wat doet de Kamer ter verkrijging van klaar- | |
| |
heid en zuiverheid, van waarborg van degelijkheid, van kalm beleid en voortvarendheid, van volstrekte zekerheid dat in de hoogste beslissingen particuliere belangen buiten vóor-kennis en invloed blijven?
Natuurlijk kan een college van honderd personen daarover niet zóo maar los weg gaan praten. Natuurlijk is veel van het genoemde niet voor openbare behandeling geschikt. De Kamer behoefde daarom zich zelf niet te veroordeelen tot lijdzaam toezien. Zij had niet alleen gekund, zij was zelfs verplicht geweest om zich van deze groote belangen rekenschap te doen geven.
Dat was actueele politiek. Het was echter alleen mogelijk indien voor die actueele politiek in de Kamer zelve de hoofdlijnen werden getrokken. De onmacht om los te komen uit oude, versleten politieke beschouwingen en gebruiken, die zelfs een zoo bezadigd blad als de Nieuwe Rotterdammer Courant ertoe bracht om de Kamerleden met de eeretitel van de onverbeterlijken te vereeren, werd pijnlijker toen er ook in de regeering, die dan toch door den langen oorlogstijd heen het stuur in handen had gehouden, ernstige verdeeldheid zich naar buiten toonde.
Misschien was die verdeeldheid er vroeger ook wel geweest, maar 't was nooit gebleken. Een politiek die de xstralen door een naar buiten gezond lichaam zond, om de geheime breuken aan 't licht te brengen, was van de Kamer niet te verwachten. Doch nu kwamen er breede scheuren in een meeningsverschil Cort van der Linden-Lely over de sociale verzekering en in een blijkbaar vinnig dispuut over de levensmiddelenvoorziening tusschen Treub en Posthuma. Nu moet de Kamer wel door die scheuren heen naar binnen kijken en zich rekenschap geven over de vraag of zij de verantwoordelijkheid kan dragen voor ‘het regeeringshuis dat zóo erg in zich zelf verdeeld is.’
Maar om dat te kunnen doen, om eene bespreking te houden en eene beslissing te nemen over Posthuma's of Treub's beleid moet onze volksvertegenwoordiging kracht vinden, ten einde politieke beginselen te ontwikkelen op andere grondslagen en naar geheel andere regelen, dan tot nu toe de gewoonte was.
Daarom is het ook voor deze, in 's lands belang zoo diep
| |
| |
ernstige bespreking, van beteekenis dat er vooràf eene gelegenheid is geweest om voor een nieuwe politiek de richting aan te geven.
* * *
Het Nederlandsche volk heeft in de politiek geduld geleerd. Maar eindelijk brak nu het oogenblik aan dat de partijleiders zich moesten uitspreken. De grondwetsherziening was afgedaan; de verkiezingen op de nieuwe grondslagen staan zoo goed als voor de deur. De traditioneele gelegenheid voor een breed politiek debat, n.l. de laatste algemeene begrootingsbeschouwingen vóor de Kamerontbinding, moest dus benut worden om in breede trekken uiteentezetten, hoe het regeeringsbeleid behoorde te zijn, en op welke politieke grondslagen dat zou kunnen rusten. Dat debat is ook inderdaad gehouden en heeft den noodigen tijd in beslag genomen. De uitkomst is echter angstwekkend onbevredigend. Zoowel van wege de terughouding, het gebrek aan durf, als wegens de oppervlakkigheid die de verschillende redevoeringen kenmerkte, alsook en vooral van wege het donker waarin de politieke leiders ons volk ten slotte laten zitten. De onvruchtbare politiek van meer dan een kwart eeuw heeft bij de leiders vooral de taktische talenten tot ontwikkeling gebracht. Die hebben ook nu weer zich getoond als de verderfelijke krachten, die het staatkundig inzicht vertroebelen of belemmeren. Terwijl de geheele wereld foetert op de geheime diplomatie, hebben onze politici er de voorkeur aan gegeven partijdiplomaat te spelen, om vooral het kritiekste en moeilijkste van hun taak op den achtergrond te kunnen houden. De opening van het debat gaf er een zuivere symboliek van te zien. Alleen de vrije liberaal Dreisselhuys voerde het woord zonder zich te willen verschuilen. Alle andere partij-leiders gaven er de voorkeur aan af te wachten, te zien wat de tegenpartijen zouden zeggen, in 't kort de kat uit den boom te kijken.
Die houding is het geheele debat blijven kenmerken, al moest partij na partij ten slotte dan toch wel los komen. Is dat veroorzaakt door de alles verontschuldigende buitengewone tijdsomstandigheden? De hevige bewogenheid, de groote gevaren, de dreigende onrust kunnen genoemd worden als redenen waardoor het vooruit- | |
| |
zien bemoeilijkt wordt. De uitkijk in de mast wordt slag op slag door stormvlagen half blind. Maar juist dan is de uitkijk toch het meest noodig. Vooral omdat de toekomst zóo geheel anders zal zijn dan de prae-oorlog-periode, is het noodzakelijk dat de leiders, die het vertrouwen van het volk bezitten, zich beraden. Vóorbereiding niet op een of andere veronderstelling van de toekomst, maar zich gereed maken voor alle mogelijkheden, is de taak bij uitnemendheid. Die vóorbereiding raakt natuurlijk allereerst de regeering, en daarop te wijzen heeft de Ekonomische Bond zich ten doel gesteld. Maar in een demokratische staat is het niet voldoende dat de regeering, zich gereed houdt. Ook de politiek moet voorbereid zijn. Mannen als Mr. Marchant, die met onvermoeide waakzaamheid de zuiverheid van het parlementarisme bespiedt en behoedt, staan toch voor deze tweesprong. Of wel de volksvertegenwoordiging trekt de lijnen van het staatsbeleid scherp en voor practisch volgen onmiddellijk geschikt, zoodat de regeering slechts uiting te geven heeft aan wat de Kamer wenscht, dan wel, bij gebreke van dien, onthoudt het ministerie zich ervan naar eigen inzicht en plichtsgevoel te regeeren. Dat laatste wil zeggen dat er niets gebeurt.
Maar de Kamer kan geen lijnen van regeeringsbeleid aangeven met wisselend samengestelde en grillige meerderheidsbesluiten. Om het constitutioneele overwicht te bezitten en te handhaven moet de volksvertegenwoordiging in staat zijn in beide Kamers een meerderheid te vinden, die zooal niet homogeen in beginsel dan toch homogeen-in-'t program is.
Dat voor de naaste toekomst te bereiken is de eerste, de primaire taak der zich vernieuwende politiek. Voorbereiding zou onnoodig zijn indien de kans groot was om met éen partij of een coalitie of bloc of concentratie de meerderheid bij de verkiezingen te verkijgen. Dat is echter alleen mogelijk voor de oude rechtsche coalitie. Voor de andere partijen is het onbereikbaar, dan alleen door te zorgen dat er op eenig program eene samenwerking mogelijk wordt. Wat is er nu in het algemeene politieke debat in deze richting geschied?
De drie rechtsche partijen blijven zich onveranderd handhaven. De kracht van het Calvinistische volksdeel is niet te verwaarloozen, betoogde de heer Van der Voort van Zijp in volledige
| |
| |
overeenstemming met Dr. Kuyper's Deputatenrede, die ‘de kleine luyden’ opriep bijeen te blijven.
Er zijn nog altijd Christelijk-historischen, die de godsdienst als grondslag van alles, dus ook van de staatkunde erkend willen zien, zei de heer Savornin Lohman.
En Dr. Nolens voegde zich hierbij door te verstaan te geven, dat de geestelijke belangen, zooals de kerk die opvat, een band blijven vormen. Maar bij dit handhaven blijft het ook. Door 't evenredig kiesrecht kan elk der drie partijen haar krachten meten. Van een verbond, of een gezamentlijk program, is zoo weinig sprake, dat Dr. Nolens reeds vooruit den heer Cort van der Linden na de verkiezingen weer wilde ‘inhuren’. Dat toont geen ongeduld om te regeeren. En het maakt begrijpelijk dat er ook niet veel moeite besteed is aan een nieuw program. Zelfs bewijst de wensch van Dr. Nolens om de onderwijspacificatie door Cort van der Linden voltooid te zien vóor de verkiezingen, dat de machtigste rechtsche partij met de kans rekent van een haar minder goedgezinde regeering.
Van nieuwe rechtsche politiek is daarom geen spoor te vinden. Er is slechts vertrouwen op de hechtheid der partijorganisatie en op de trouw der kiezers.
Dat was voor de linksche partijleiders geen opwekkende achtergrond. Elke uitdaging tot strijd ontbrak. Maar ook op de uitnoodiging om over een program te overleggen kwam geen antwoord.
De heer Dresselhuys was ermede begonnen. Hij ontwikkelde denkbeelden, die in hunne algemeenheid de plannen van den Ekonomischen Bond naderden. Daarin was iets dat hem beviel. Herstel en waarborg voor de bedrijfs-vrijheid en bestrijding van het staatssocialisme van ambtenarij, bureaukratie en dwang. Dat was al lang de levende kern der vrije liberalen geweest. Nu kon er nieuw leven in komen door deze beginselen te bezielen met ekonomisch inzicht, knap en voortvarend regeeren, steunen van de ondernemingsgeest, frisch en lenig grijpen naar de ontplooiïng der maatschappelijke krachten, en dit alles met algemeene welvaart tot loon.
Daartoe riep hij ook de rechterzijde op. Hij wist hoevelen onder hen daarvoor gevoelden. Laat nu de oude tegenstelling
| |
| |
vervallen, de scheidingsmuren zijn omgehaald en geslecht.
De heeren Marchant en Troelstra hadden eigenlijk plan gehad, of liever zij zeiden dat ze het plan hadden overwogen, om de demokraten der rechterzijde op te roepen tot een nieuw verbond. Het zou wel aardig geweest zijn, maar hebben zij zelf er ooit aan geloofd? In elk geval, zij hebben al evenmin als de heer Dresselhuijs eenige halve of heele toezegging verworven. Met de rechterzijde samen was geen nieuwe politiek te maken, dus bleef er niets anders over dan het alleen te doen. In een zeer beperkten zin werd een zwakke, maar dan toch uitvoerbare, mogelijkheid voor eene regeering nà de verkiezingen geopend door minister Cort van der Linden. Zijn mededeeling dat een commissie benoemd zou worden, ter berading en ter adviseering van ekonomische maatregelen voor de toekomst, voldeed aan een wensch van den heer Dresselhuys. Zonder dat dit het karakter had van partij te kiezen voor diens beginselen, kon men er toch een verband in zoeken. De heeren Troelstra en Marchant hebben zich gehaast dit inderdaad te doen. Daarmede accentueerden zij eene verbinding van vrij-liberalen en Ekonomischen bond via minister Cort van der Linden en Dr. Nolens met de rechterzijde. Daarin zou een regeerings-meerderheid kunnen schuilen.
Wat is nu de nieuwe politiek die de heeren Troelstra en Marchant in een merkwaardige parallelliteit beproefden te ontwikkelen? De hoofdkenmerken ervan zijn taktische. Beide zochten zij allereerst een nieuwen tegenstander. Troelstra zeide het duidelijkst: de conservatief is niet meer de vijand. Evenmin is het de clericaal. De tegenstander is merkwaardigerwijze nog geen politieke partij van beteekenis, want de vrije liberalen die zij daarvoor aanwijzen, hadden tot nu toe een uiterst geringen invloed. Zij nemen echter aan dat die tegenstander zich onder invloed van den Ekonomischen Bond zal vernieuwen en daardoor versterken. Zij nemen verder aan dat een partij van de zakenmannen gebruik zal maken van de regeeringsonmacht die de politiek tot nu toe kenmerkte, om hetzij in extra-parlementairen vorm, hetzij door de macht van het parlement naar andere organen over te brengen, zich als bij uitstek regeerings geschikt en bekwaam aan te bieden. Vandaar het tweede taktische ken- | |
| |
merk hunner nieuwe politiek. De sociaal-demokraten verklaren zich bereid aan de regeering deel te nemen, en de vrijzinnig-demokraten moedigen het aan, en beloven de samenwerking te aanvaarden.
Het is duidelijk dat het zoeken van een nieuwen tegenstander nog geen nieuwe politiek doet ontstaan, tenzij die tegenstander deze zou maken. Het is slechts een houdingsverandering, geen positieve wijziging van het eigen willen en streven. Dat kan de bereidheid om te regeeren wel zijn, mits onder éene voorwaarde. Deze is, dat het berust op een duidelijk en helder program. Wat Mr. Troelstra en Mr. Marchant hierover gezegd hebben, is echter lang niet zoo sterk als hunne houding zou doen verwachten. Zij zeggen n.l. dat zij den strijd der demokratie aanbinden tegen de macht van de leiders van handel en industrie, die ons land zouden willen voeren op den weg van een agressief kapitalisme naar het militairisme en het imperialisme. Dat klinkt als leuze heel mooi. Maar de vernieuwing, die onze politiek behoeft, is juist de bevrijding van leuzen en het komen tot daden. Daarom kunnen de demokraten, wanneer zij werkelijk naar een vernieuwing streven, d.w.z. naar een regeering en een politiek, die de achterstand inhaalt en veel goed maakt van wat een kwart eeuw van onmacht bedierf, zich niet met groote woorden van hun taak afmaken. Wanneer zij de regeering aanvaarden zullen zij een maatschappij vinden, die in alle grondslagen en in alle levende deelen berust op bedrijfsvrijheid en de particuliere ondernemingsgeest. Die maatschappij zal echter onmiddellijk na den oorlog in uiterst moeilijke verhoudingen komen te staan. De koortsachtige pogingen der oorlogvoerenden om handel en industrie te bevrijden van de oorlogslasten en tot een nieuwe ontwikkeling te brengen, kunnen gepaard gaan met een handelspolitiek van veel grootere bedreiging dan ooit voor den oorlog heeft bestaan. Eene regeering kan de eigen industrie en handel, die op een zware proef wordt gesteld, niet afschepen met de mededeeling dat zij van hare kapitalistische en imperialistische neigingen niet gediend is. De groote bevolkingsgroepen die van onzen handel en industrie afhankelijk zijn, onze havenarbeiders,
onze zeelieden, de metaal- en textielarbeiders, zij allen en nog veel meer, die reeds thans in den oorlog zoo zwaar getroffen
| |
| |
worden door den stilstand der bedrijven, hebben er allereerst belang bij dat er werk is. Wat er aan te doen is om te zorgen dat dit aanwezig is, of komt, kan geen enkele regeering verwaarloozen. Hoe is nu daarbij de strijd tegen het groot-kapitaal te voeren, zonder het gezamentlijke belang van kapitaal en arbeid in uiterst moeilijke omstandigheden uit het oog te verliezen? Daarop moet een antwoord gegeven worden, en wel snel en raak. Het onbevredigende van het demokratisch program is nu voornamelijk dat de leiders voor dit probleem geen begrip toonen. En dit is niet toevallig. Dergelijke problemen hebben zich ook voortdurend tijdens den oorlog voorgedaan. Meer dan eens - en het scherpst op dit oogenblik - zijn groote bedrijven tot stilstand gebracht of zeer sterk belemmerd. Zoolang het gevaar slechts dreigde hebben de demokraten er geen belangstelling voor gehad. Het was een kapitalistische kwestie van reeders, kooplieden, fabrikanten of O.-W.ers.
Maar zoodra, ook door de winzucht der betrokkenen, en door gebrek aan een sterke en scherpziende leiding, het gevaar onafwendbaar werd en voor de deur stond, hebben de demokraten zich wel beijverd voor de slachtoffers op te komen. Dan kwamen - slechts zelden de verwijten - doch wel de eischen van een minimum bestaan. Het leidde tot de thans maar al te goed bekende politiek om eenerzijds met ruime hand uit de schatkist te putten en anderzijds volle aandacht te schenken aan belastingen op groote vermogens en inkomens.
Het demokratisch program heeft voor de moeilijkheden die uit eene bestrijding van het kapitalisme voortkomen, slechts éene al-omvattende oplossing. Die is merkwaardigerwijze voor de sociaal-demokraten niet een voorbereiding van een corporatief socialisme steunende op de vakorganisatie's en de verbruiks-cöoperatie's, maar die oplossing grijpt naar de schimmen van een ernstig staatssocialisme, n.l. de staatsmonopolie's en de staatsbedrijven.
Bovendien zit achter de vermelding van deze oplossing nòch inzicht, nòch kracht. Mr. Marchant wil er zich liever nog eens over bedenken en Mr. Troelstra begrijpt dat er allereerst eene commissie noodig is, om te onderzoeken en vóor te bereiden. Dat dit ook zeer noodig is, blijkt allereerst uit het voorbeeld
| |
| |
door hem genoemd. Hij heeft niet direct gedacht aan een staatsmonopolie voor graan, brood en melk, dat in dezen oorlogstijd gerijpt had kunnen zijn. Hij denkt het eerst aan de oceaan-vaart, die het diepst van alle particuliere ondernemingen afhankelijk is van vreemde regeeringspolitiek en buitenlandsche concurrentie.
Maar hoe weinig kracht er van de demokraten uitgaat in de richting der staatsinmenging in de particuliere onderneming, is wel juist in dezen oorlogstijd gebleken. Nu was die inmenging noodzakelijk, nu was er een gelegenheid van onderzoek, van aangrijpen en van voorbereiden. Nu kon er in de richting door de demokraten vóorgestaan een practische lijn getrokken worden. Het tegendeel is echter geschied.
Het beleid van minister Posthuma plaatst niet den particulieren ondernemer onder curateele van de regeering, die voor 't algemeen welzijn optreedt door hem te maken tot zetbaas en uitvoerder van den staat, opdat deze niet alleen het risico in ongunstigen zin draagt, doch ook de winst verkrijgt. Juist andersom maakte hij den staat tot den eenigen klant van den particulieren ondernemer, dien hij bovendien betaalde zoo goed of dikwijls beter als ooit eenige klant het had gedaan. Dat moest vlot werken en een direct succes meebrengen, alleen maar verstoord, omdat de winst-honger aldoende steeds grooter werd. Het moest echter ook meebrengen, dat alle omstandigheden waardoor het particulier bedrijf onnoodig duur voor den verbruiker werkte, zich stevig handhaafden en versterkten. Ten slotte liet het de woeker, die in 't eerste oorlogsjaar nauwelijks den kop durfde opsteken niet alleen vrij, maar gaf aan deze immoraliteit een soort brevet van knap koopmanschap.
De warmste hulp ondervond minister Posthuma steeds van de demokraten. Zij zorgden dat hij het geld kreeg en de vrijheid om het uit te geven, die de toepassing van zijn stelsel medebrachten. Zij sloten de oogen ervoor dat het bezit zich ging ophoopen in handen van enkelen, niet alleen door het beleid bij den uitvoer, doch ook door het beleid bij de distributie. Zij letten er niet op dat de geheele ontwikkeling onzer productieve krachten onbeheerscht langs wegen ging, die ten slotte toch moesten doodloopen. Alles werd goedgemaakt door het goochelspel der prijsverlaging betaald uit belastingverhoogingen,
| |
| |
die voor het allergrootste deel niet aan de verbruikers, maar in steeds grooter mate bij de ‘zich-lekker-gevoelende’ producenten, groot en kleinhandelaars, als werkelijke woeker terecht kwam.
De demokraten die daarvóor geen oog hebben gehad, en in elk geval nooit eenig teeken van verzet gaven, kunnen niet op eens na den oorlog de staatsinmenging rechtsomkeert doen maken. Dat de staatsmonopolie's ook een fiskaal karakter kunnen dragen, en dan elk demokratisch voordeel verliezen in het reeds zoo lang veroordeelde belastingstelsel der accijnzen, is verre van een denkbeeldig gevaar. De demokraten duchten het niet eens, zelfs trachten zij er een mooie schijn aantegeven.
In Het Volk werd verdedigd dat het staats- en gemeentebedrijf er niet alleen is vóor de verbruikers (laat staan voor de erin-werkzame arbeiders) maar ook voor de winst. Wanneer dit eenmaal is aanvaard dreigt nog meer gevaar, dat van bureaukratie en ambtenarij.
De leuze van het staatssocialisme is door de partijleiders in het kamerdebat niet omgezet tot een program van werkelijke en in hun uitvoerbaarheid al half zichtbare hervormingen.
Wat nu het demokratisch program verder bevat is niet veel meer dan wat al jaren lang als wenschelijk en nuttig door allerlei partijen is aangegeven. Het zou stellig veel goeds brengen, indien het werd uitgevoerd. Maar het is vaag en overladen. Het nieuwe zou er alleen in gebracht kunnen worden, indien de demokratie ook waarborgen kon geven, dat deze maatregelen sneller, en heel veel sneller ook, tot stand zouden komen dan tot nu toe ons parlementarisme klaar speelde.
Het sociaal-demokratisch program heeft behalve dit alles een punt, waaraan de leider buitengewoon veel waarde hecht, en dat hij met veel verheffing vooròp stelt. Het overschaduwt als 't ware al het andere. De internationale sociaal-demokratie heeft reeds voor den oorlog gehoopt dat zij een duurzamen vrede kon verzekeren. Toen de krijg toch uitbrak en de arbeidersklassen nergens een werkelijken weerstand boden, heeft zij verslagen gestaan. Maar toen de sociaal-demokratische partijen tijdens den oorlogstoestand geen invloed verspeelden doch juist wonnen, is het geloof aan de vredebewarende macht der arbeidersklassen herleefd. De internationale sociaal-democratie
| |
| |
zou den vrede stichten. Ook dat is mislukt, of liever onmogelijk gemaakt voor het zelfs kon mislukken.
Toch, en terecht zal de arbeidersklasse, in elk land en in elken staat, moeten volharden bij het rechtskundig ideaal van de inter-staatsche-rechtsspraak.
Is dit nu echter een reden om het vóoraan, en als domineerend punt, op het program te plaatsen dat in Nederland een nieuwe politiek moet inluiden?
De belofte dat de Nederlandsche regeering aan de absolute arbitrage zal medewerken, kan zonder eenig vóor behoud worden gegeven. Niemand in ons land is er tegen. Er behoeft niet voor gepropageerd of gevochten te worden. Wat doet het dan op een staatkundig program? Dit is geen geloofsbelijdenis maar een politieke daad van zuiver interne beteekenis, en verkrijgt onmiddellijk iets onwaarachtigs door er beschouwingen aan vast te knoopen, die er niets mede te maken hebben. Dat het demokratisch program, evenals de vroegere programs der partijen van kerkelijkheid of vrijzinnigheid begint met de lucht in te vliegen, inplaats van vooruit te kijken in het directe leven onzer vaderlandsche werkelijkheid, en aan te wijzen wat wij hollanders hier in ons land moeten aanpakken, is een afdoend bewijs dat de oude politieke geest vergeefs probeert zich de schijn van nieuwheid te geven.
* * *
De kans om de grondslagen voor een nieuwe politiek te leggen, hebben onze volksvertegenwoordigers voorbij laten gaan.
Zij krijgen nu binnen kort de kans om te toonen dat zij in staat zijn te oordeelen over een regeeringsbeleid in de moeilijke omstandigheden die de oorlog veroorzaakte, zoodra de voorstellen Treub en Posthuma aan de orde komen.
Die kans is ook van groote beteekenis. Want dan kan de Kamer toonen op welke wijze zij zich er voor verantwoordelijk gevoelt dat ons land goed en krachtig wordt geregeerd. Dat kan zij ongetwijfeld zoo doen, dat zij misschien ook nog wel in staat blijkt om de politieke toekomst niet zoo in 't donker te laten, als dit thans nog het geval is.
15 Dec. 1917. |
|