De Beweging. Jaargang 13
(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
Strafrechtelijke Significa
| |
[pagina 402]
| |
voerenGa naar voetnoot1). Maar wie is nu weer de vervoerder: hij, die het voertuig (wagen, schip enz.) bestuurt (koetsier, conducteur, schipper) of hij, die het voertuig exploiteert, maar feitelijk geene enkele vervoerdaad verricht? Moeilijkheid geven ook de gevallen, waarin iemand een vervoer op zich neemt, maar het geheel of gedeeltelijk door anderen doet uitvoeren. In het hierboven gestelde geval heeft de rechtbank te Arnhem een vonnis gegeven (4 Dec. 1916) dat als volgt is samengevat in het ‘kopje’ in W. 10015. ‘Om aan te nemen, dat iemand het feit van uitvoer heeft gepleegd in den zin van art. 47 Swb. moet vaststaan, dat hij persoonlijk dat feit heeft in het leven geroepenGa naar voetnoot2). Het voornemen om de goederen uit te voeren kan dus niet worden aangenomen, wanneer niet is vastgesteld, dat de beklaagde het voornemen had persoonlijk het over de grens brengen der goederen te bewerkstelligen.’ Een tweede strijdvraag: is ‘vervoeren’ van eenig goed eene opzettelijke handeling? Men zie hierover een vonnis in W. 10017 met eene belangrijke aanteekening van D.S. Het begrip ‘opzettelijk misdrijf’ wordt in dat vonnis als volgt omschreven: ‘Van een misdrijf opzettelijk gepleegd is er naar het eerste lid van art. 33 alleen dan sprake, wanneer opzet tot de wettelijke bestanddeelen van een misdrijf behoort.’ Een derde strijdvraag, die zeer nauw verband houdt met de doelgedachte en het verschuivingsverschijnsel is deze: in het algemeen worden goederen naar het buitenland uitgevoerd door een koopman, ten einde daar te worden verkocht. De Zin van ‘uitvoeren’ is daardoor ruimer geworden dan de BedoelingGa naar voetnoot3). Deze laatste is: ‘uitvoeren ten verkoop’. Wanneer iemand bijvoorbeeld verhuizen gaat naar Berlijn en daarheen zijne meubels | |
[pagina 403]
| |
zendt, zal men niet zeggen, dat hij zijne meubels heeft uitgevoerd. Een dergelijk geval vindt men beslist in W. 9937. Een schipper werd vervolgd wegens poging tot verboden uitvoer van petroleum en benzine. Hij verdedigt zich met te zeggen, dat hij deze in Duitschland noodig had voor zijn eigen schip. En dat hij ze dus niet heeft uitgevoerd in den zin der wet. Door de eigenaardige cassatie-procedure kon de Hooge Raad de juistheid van dit verweer niet beoordeelen. Maar de groote moeilijkheid ontstaat door dat het karakter van de werkwoorden ‘vervoeren’ en ‘uitvoeren’ zoo lastig te bepalen is. Zijn zij inchoatief of perfectief of van een karakter tusschen beide uitersten? In het handelsrecht is ‘vervoeren’ een perfectief werkwoord, zoowel in het personen-vervoer als in het goederen-vervoer. Dat wil zeggen: de vervoerder kan niet volstaan met zich op weg naar het einddoel te bewegen, (inchoatief of resultatief). Hij moet de goederen en de personen tot het einddoel brengen, (perfectief). Of hieruit' ook volgt ‘de verplichting voor het behoud der goederen gedurende het vervoer te zorgen,’ gelijk Prof. Molengraaff zegt, kan ik niet zoo dadelijk uit de beteekenis van ‘vervoeren’ afleidenGa naar voetnoot1). In verschillende strafbepalingen komt het werkwoord ‘vervoeren’ voor. Zoo in artikel 27 der Wet van 15 April 1891 (Stb. no. 87) tot regeling der brievenposterij. Als constitutieve werkwoorden komen in dat artikel voor: vervoeren, bijeenverzameling, bestelling, doen vervoeren. De verhouding tusschen deze werkwoorden is niet steeds even duidelijk. ‘Bestellen’ is zeker in de woordenkeus van Prof. Molengraaff een deel van ‘vervoeren’Ga naar voetnoot2). En in de Boterwet. Artitel 22 spreekt van ‘verboden vervoer.’ Het werkwoord is daar duidelijk duratief-resultatief. Een groot aantal constitutieve werkwoorden vindt men in artikel 2: rondbrengen, rondventen, vervoeren, doen vervoeren, invoeren, uit- | |
[pagina 404]
| |
voeren, waarvan de onderlinge verhouding alles behalve duidelijk is. En in artikel 3 der Wet van 6 April 1869 (Stb. no. 39) waarin het vervoer op landwegen bij invallend dooiweer onder bepaalde omstandigheden kan worden strafbaar gesteld. Hier is het karakter van het werkwoord onverschillig. Zoo is het ook in artikel 455 van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt strafbaar gesteld het vervoer door trek- of lastdieren op eene noodeloos pijnlijke of kwellende wijze en een dergelijk vervoer van dieren. In artikel 26 der Wet van 15 April 1891 (Stb. no. 87) tot regeling der brievenposterij is vervoeren zonder twijfel lineaar perfectief. Zeer veel moeilijkheid heeft de rechtspraak gehad met het werkwoord ‘uitvoeren’, sinds de wet van 3 Aug. 1914. Hier vooral hebben zich de beide strijdvragen voorgedaan, die bij alle bewegingswerkwoorden van zoo groot belang zijn: Waar ligt de grens tusschen straffelooze voorbereidingshandelingen en de strafbare poging? Waar ligt de grens tusschen poging en voltooid misdrijf? Wij zullen eerst de eerste vraag bespreken en wel in verband met een geval, dat aanleiding tot wetswijziging is geweest. Geval: de uitvoer van ‘pure lard’ (gesmolten varkensvet) was op eenen bepaalden dag verboden. De uitvoer van ‘neutral lard’ niet. Iemand laat eene partij pure lard brengen naar het kantoor van eene vervoeronderneming en geeft dit bij de ambtenaren der Invoerrechten en Accijnsen ter inlading naar België aan als neutral lard. Dit wordt ontdekt en hij wordt vervolgd wegens ‘poging tot uitvoer van gesmolten varkensvet’. De Rechtbank veroordeelt. Het Gerechtshof ontslaat van rechtsvervolging. De Procureur-Generaal gaat in cassatie: ‘omdat, waar krachtens het algemeen spraakgebruik “uitvoeren” omvat het vervoer van goederen van eenig punt binnen het Rijk naar de grens met de bedoeling om die goederen over de grens te voeren, ten deze het misdrijf reeds aanving toen gerequireerde met die bedoeling de reuzel vanaf het pakhuis naar de boot liet brengenGa naar voetnoot1), | |
[pagina 405]
| |
zoodat tusschen de bewezen verklaaarde handelingen en het voorgenomen misdrijf zeer zeker zoodanig rechtstreeksch verband bestond, dat zij als een begin van uitvoering daarvan waren aan te merken’. De advocaat-generaal Mr. Besier was het hiermede niet eens. Zijne conclusie (W. 9847) luidde als volgt: ‘Het is juist, dat gelijk tot staving van het middel in de memorie wordt aangevoerd door Uwen Raad bij arresten van 15 Febr. en 29 Maart l.l. overeenkomstig mijne conclusie is beslist, dat “uitvoeren” omvat het vervoer van goederen naar de grens, ondernomen met de bedoeling om die goederen over de grens te brengen. Doch deze omschrijving behoort zóó opgevat te worden (gelijk ook in hare bewoordingen ligt opgesloten) dat er zij een vervoer van goederen onmiddellijk naar de grens en met de bedoeling om die zelf over de grens te brengen. Het brengen der goederen naar een tusschenstation, om die later vandaan weer verder te brengen valt hieronder dus evenmin als het brengen daarvan naar een ander, die ze over de grens zal voeren. Wie een dezer handelingen verricht, kan niet gezegd worden reeds bezig te zijn met het uitvoeren der goederen; zoodanige handelingen staan derhalve met het uitvoeren niet in zoodanig rechtstreeksch verband, dat zij daarvan een der samenstellende bestanddeelen uitmaken en bestemd zijn met andere nog te plegen handelingen of nog in te treden gevolgen het voltooide “uitvoeren” te vormen. Zij zijn van het voorgenomen misdrijf slechts voorbereidingsdoch niet uitvoeringshandelingenGa naar voetnoot1)’. De Hooge Raad was het met zijnen advocaat-generaal eens en verwierp het beroep. Met de overweging, dat gerequireerde ‘nog slechts heeft doen ver- | |
[pagina 406]
| |
richten en verricht handelingen welke strekten om den beoogden uitvoer dier goederen voor te bereiden, en met het voorgenomen misdrijf niet stonden in zoodanig rechtstreeksch verband, dat zij reeds als begin van uitvoering waren te beschouwen’. De Hooge Raad heeft hier weder eene vaste formule gevolgd. De waarde en het gevaar van deze vaste formules zijn punten van onderzoek voor de rechtskundige significa van zeer groot belang. Waarde: de vaste formules bewaren gemakkelijk de eenheid van rechtspraak tusschen de verschillende colleges. Gevaar: de vaste formules worden gemakkelijk als schablonen gebruikt, ook daar waar zij niet meer dan ongeveer opgaan. En ook dan nog wanneer de waarde van hunne woorden reeds geheel veranderd is. Naar aanleiding van dit vonnis is art. 2 der wet van 3 Augustus 1914 (S. 44) gewijzigd bij wet van 31 Dec. 1915 (S. 532)Ga naar voetnoot1). Strafbaar is nu geworden: ‘Hij, die eenig goed, waarvan de uitvoer verboden is aan een ondernemer van vervoer ten vervoer naar het buitenland aanbiedt of aan ambtenaren der invoerrechten en accijnsen ten uitvoer aangeeft. Alsmede hij, die in, op, of aan een spoortrein, vaartuig of ander vervoermiddelGa naar voetnoot2) eenig goed, waarvan de uitvoer verboden is, aanwezig heeft, terwijl het vervoermiddel zich bevindt ter plaatse waar het, alvorens naar buitenslands te vertrekken door ambtenaren der invoerrechten en accijnsen moeten worden uitgeklaard’. De geschiedenis van deze wijzigingswet toont duidelijk aan met hoe weinig signifische bezinning de wetgevende arbeid in Nederland wordt verricht Men heeft in de Eerste Kamer uitvoerig gesproken over punten, komma's en cursief gedrukte woorden. Maar men heeft niet gesproken over de waarde van | |
[pagina 407]
| |
de constitutieve werkwoorden ‘aanbieden’ en ‘aangeven’Ga naar voetnoot1). Toch is later gebleken, dat deze woorden aanleiding geven tot moeilijkheid. Al wil ik niet zeggen, dat een rechtsgeleerde significus deze moeilijkheden zou hebben doorzien. Want beter dan iemand weet de wijsgeerige significus, dat de oneindige continue werkelijkheid niet wordt uitgesproken door eindige discrete woorden. Ik denk hier aan een zaak door den Hoogen Raad beslist bij vonnis van 16 April 1917 (W. 10117). Indien men iedere begin-poging tot verboden uitvoer wilde straffen, waarom heeft men dan niet strafbaar gesteld: ‘hem, die iets doet of iets nalaat, waaruit blijkt van eenig voornemen tot verboden uitvoer’Ga naar voetnoot2). Nog een geval, waaruit blijkt hoe moeilijk het is bij deze soort van werkwoorden de grens te trekken tusschen straffelooze voorbereidingshandelingen en strafbare poging. Geval: een machinist had op zijn locomotief medegenomen een kistje met rijst waarvan de uitvoer verboden was. Vóór de locomotief was weggereden werd de zaak ontdekt en de man werd vervolgd wegens poging tot verboden uitvoer. De rechtbank en het gerechtshof veroordeelden. In cassatie nam de advocaat-generaal Mr. Besier eene voor den beklaagde gunstige conclusie. Hij betoogde (W. 9936), dat men niet kan zeggen, dat er een begin van uitvoering is, zoolang het vervoermiddel nog stilstaat. Zoolang zijn er nog slechts straffelooze voorbereidingshandelingen. Signifisch: bij bewegingswerkwoorden is van strafbare poging eerst dan sprake wanneer de zinnelijke of onzinnelijke beweging begonnen is. De Hooge Raad was dit niet met zijnen advocaat-generaal eens. Het ‘kopje’ in W. 9936 luidt: ‘Daar “uitvoeren” in den zin de wet van 3 Aug. 1914 mede het vervoer van goederen van eene plaats in het binnenland in de richting der rijksgrens omvat, wanneer dit geschiedt met de bedoeling om die goederen over de rijksgrens naar het buitenland te brengen, is dit uitvoeren begonnen zoodra met gezegd vervoer een aan- | |
[pagina 408]
| |
vang is gemaakt, hetgeen bij gebruikmaking van een vervoermiddel geacht kan worden het geval te zijn, wanneer de goederen met het oog op de te maken reis daarin zijn ingeladen.’ Ja, dat zegt de Hooge Raad nu wel, maar waarom is dat zoo? De Hooge Raad had dit wel wat beter mogen motiveeren, vooral nu de Raad tegen de conclusie van den advocaat-generaal ingaat. Op het gevaar van een dergelijke rechtspraak in formules heb ik reeds gewezen. Een vonnis als dit is slechts schijnbaar met redenen omkleed. (Gw. 161).Ga naar voetnoot1) Wat de meening van den Hoogen Raad betreft: het vervoer met de locomotief is niet begonnen, omdat de locomotief nog stilstond. Maar de machinist had de rijst reeds vervoerd van zijne woning naar de locomotief. En dat kan men wel beschouwen als een begin van de handeling ‘uitvoeren’ mits deze wordt beschouwd als duratief-perfectief en niet als momentaanperfectief. Intusschen: uit het boven besproken pure-lard-geval blijkt, dat de Hooge Raad slechts als straffelooze voorbereidingshandelingen beschouwt, het vervoeren van het huis van den afzender naar het huis van den vervoerder. Maar waarom? Dit blijkt weer niet. Bij dit vonnis in W. 9936 teekent D.S. aan: ‘O.M. en H.R. huldigen dezelfde opvatting van het begrip “uitvoeren”. Ook zijn zij het eens, dat zoodra met het vervoer een aanvang is gemaakt er een uitvoeringshandeling van het misdrijf is. Het verschil tusschen beide ligt daarin, dat de H.R. in het hier verrichte reeds wil zien een aanvang maken met het vervoer, Mr. Besier daarentegen slechts eene voorbereidingshandeling tot het vervoer. Ik zou geneigd het laatste gevoelen als het meer juiste te aanvaardenGa naar voetnoot2), doch ik erken, het verschil ligt op de spits van de naald. Naar Mr. Besier opmerkte, geven de beslissingen omtrent de poging tot verboden uitvoer gelegenheid de grens tusschen uitvoerings- en voorbereidingshandeling steeds scherper te trekken. Men zou ook kunnen | |
[pagina 409]
| |
zeggen, dat zij het bewijs leveren hoe moeilijk het is, met eene stelligheid die grens vast te stellen’Ga naar voetnoot1). Een dergelijk geval is ook beslist bij vonnis van 4 December 1916 (W. 10015). De advocaat-generaal Mr. Ledeboer verwees in zijne conclusie naar het voorgaande geval. Hij was het niet eens met den advocaat generaal Mr. Besier: ‘Bij uw arrest van 3 Jan. 1916 (W. 9936) werd verder beslist, dat bij gebruikmaking van een vervoermiddel zoodanig vervoer geacht kan worden te zijn begonnen, als de goederen met het oog op de te maken reis daarin zijn ingeladen. Ik kan mij met die opvatting zeer goed vereenigen en acht deze opvatting van “vervoer” geheel in overeenstemming met die van het dagelijksch leven, de meest-natuurlijke alzoo’. Wij komen thans tot de tweede vraag: waar ligt de grens tusschen poging en voltooid misdrijf bij de bewegingswerkwoorden in het algemeen en bij de werkwoorden ‘vervoeren’ en ‘uitvoeren’ in het bijzonder? Wij gaan weer uit van een bepaald geval; beslist door den Hoogen Raad bij vonnis van 15 Februari 1915 (W. 9764). Ten aanzien van den beklaagde was door de Rechtbank en door het Gerechtshof als bewezen aangenomen ‘dat hij op 29 Augustus 1914 te Barger Compascuum (Emmen) gepoogd heeft in vereeniging met een ander een zwart ruinpaard uit Nederland in Duitschland in te voeren, zijnde hij met dat paard reeds tot op ongeveer 20 Meter de Duitsche grens genaderd, terwijl de uitvoering van zijn voornemen tot invoer van dat paard in Duitschland alleen ten gevolge van de van zijn wil onafhankelijke komst van den Brigadier der Kon. Maréchaussée A.H. en den Maréchaussée G.B. die hem (beklaagde) en het paard aanhielden, niet voltooid is’. Beklaagde was veroordeeld wegens poging tot verboden uitvoer van paarden. In cassatie werd nu betoogd, dat hier niet meer was dan een straffelooze voorbereidingshandeling: ‘omdat het uitvoeren van goederen niet meer omvat dan het oogenblik waarop deze over de grens gaan.’ Signifisch: de verdediger, | |
[pagina 410]
| |
Mr. J. van Kuyk, beschouwt ‘uitvoeren’ als een momentaanperfectief werkwoord. Hiertegenover betoogde de advocaatgeneraal Mr. Besier: ‘Is dit oordeel juist, dan is zeker het naderen der grens, zelfs tot op 20 Meter, nog niet een uitvoeringshandeling van bedoeld misdrijf, hetwelk daarmede immers nog niet is aangevangen. Doch dan is poging daartoe ook vrij wel onbestaanbaar, omdat uitvoering en voltooiing dan samenvallen en ook de z.g.n. voltooide poging (délit manqué) bij dit misdrijf nauwelijks denkbaar is. Toch spreekt art. 205 der Algemeene Wet van 26 Aug. 1822 (Stbld. 68) van poging tot het uitvoeren van goederen. Daar moet het woord dus meer omvatten en dan kan zulks ook hier het geval zijnGa naar voetnoot1). Naar mijne meening is het met de goederen overschrijden der grens slechts de voltooiing van den uitvoer, die reeds aanvangt, zoodra men zich daarmede van eenig punt binnen het Rijk naar de grens begeeft, reeds dan kan men gezegd worden zich bezig te houden met het uitvoeren dier goederen. En bij deze opvatting behoort het bewezen verklaarde met het paard naderen der grens tot op 20 Meter stellig tot de samenstellende bestanddeelen van het misdrijf.’ Conclusie: verwerping. De Hooge Raad is met zijnen advocaat-generaal medegegaan mede op grond van de navolgende overwegingen: ‘dat het betoog van den verdediger van de stelling uitgaat, dat onder “uitvoeren” alleen het brengen van goederen van eene plaats onmiddellijk aan de Rijksgrens in het Binnenland gelegen, over die grens naar het Buitenland is te verstaan, dat deze stelling echter niet juist is, daar de gemelde uitdrukking krachtens het algemeene spraakgebruikGa naar voetnoot2) mede omvat | |
[pagina 411]
| |
het met voorzegde bedoeling ondernomen vervoer in de richting der grens en er geen reden is daaraan bij eene uitlegging van art. 2 der Wet van 3 Aug. (S. 344) eene meer beperkte beteekenis te hechten.’ Signifisch: de Hooge Raad vat ‘uitvoeren’ op als een duratief-perfectief werkwoord. Zoolang de beweging nog niet is begonnen zijn er slechts voorbereidingshandelingen. Is de beweging wel begonnen, maar nog niet voltooid, dan is er strafbare poging. Is de beweging voltooid, dan is het misdrijf voltooid. Ik acht deze opvatting juist. Een redelijke en stelselmatige opbouw van het strafrecht eischt deze zelfde opvatting bij alle werkwoorden, die eene beweging uitdrukken, hetzij eene zinnelijke, hetzij eene onzinnelijke. Onjuist acht ik de meening, dat het strafbare feit voltooid zou kunnen zijn, wanneer de constitutieve beweging niet is voltooid. Dit is beweerd in een zaak, die beslist is bij vonnis van 31 Mei 1915 (W. 9831.) Er was veroordeeld wegens poging tot verboden uitvoer. In cassatie werd aangevoerd, dat het misdrijf reeds voltooid is, wanneer men zich met de goederen op weg begeeft. M.a.w.: de requirant vat ‘uitvoeren’ op als een inchoatief, hoogstens als een duratief-resultatief werkwoord. Dit zou juist zijn, wanneer men ‘uitvoeren’ mocht gelijk stellen met ‘vervoeren in de richting van de grens met het oogmerk van te brengen over de grens’. Ten aanzien van dit cassatiemiddel heeft de advocaat-generaal Mr. Tak geconcludeerd als volgt: ‘Het tweede onderdeel der grief verwaarloost de waarde der praeposities. “Uitvoeren” toch (Vgl. Van Dale i.v. uitvoeren) beteekent “buitenslands voeren” zoodat waar dit tijdig is verhinderd slechts van strafbare poging, doch nimmer van het voltooide misdrijf de rede kan zijn’. En de Hooge Raad besliste: ‘dat al moge naar algemeen spraakgebruikGa naar voetnoot1) bij het brengen van goederen over de grens naar het Buitenland reeds van uitvoeren sprake zijn, zoodra de goederen met voorzegde bedoeling in de richting der grens worden | |
[pagina 412]
| |
vervoerd, de handeling niettemin eerst is voltooid, indien de grens is overschreden en de waar in het Buitenland is aangekomen’. Ten slotte een geval, dat signifisch zeer merkwaardig is, beslist bij vonnis van 3 Januari 1916 W. 9939. Gedagvaard was ter zake dat ‘zij in den avond van 15 Mei 1915 te Oud-Zevenaar, gemeente Zevenaar, terwijl er oorlogsgevaar was, met het voornemen leder naar Duitschland uit te voeren, dat leder te samen en in vereeniging naar de Duitsche grens hebben vervoerd’. In cassatie werd nu aangevoerd ‘dat bij het gebruik van den volmaakt verleden tijdGa naar voetnoot1) het ten laste gelegde vervoer naar de Duitsche grens niet zou kunnen beteekenen in de richting van die grens, doch zou duiden op een bereikt punt, terwijl niet meer zou zijn bewezen, dan een vervoer tot op een afstand van 2 ½ tot 5 K.M. van de grens’Ga naar voetnoot2). Ten aanzien van dit punt concludeert de advocaat-generaal Mr. Besier: ‘Dit middel moet echter afstuiten op de uitdrukkelijke en met dit woord zeer goed vereenigbare uitlegging in het bestreden arrest van “naar” als “in de richting van” waartegen in cassatie niet kan worden opgekomen en op het feitelijke karakter der hiermede samenhangende bewezenverklaring van het te laste gelegde’. De Hooge Raad heeft in dien zin beslist. De zaak is signifisch merkwaardig wegens de verwarring in het cassatiemiddel van karakter en tijdvorm van het werkwoord. Het werkwoord ‘vervoeren naar’ kan uitdrukken, dat het doel bereikt is, maar ook, dat het doel niet bereikt is. Ook dit in het midden laten. Doel bereikt: ‘de Nederlandsche politie bracht hem naar de Duitsche grens en gaf hem daar aan de Duitsche politie over’. Doel niet bereikt: ‘wij konden vanmiddag wel een eind naar de grens wandelen’. In het midden gelaten: ‘zij brachten het leder naar de Duitsche grens’. In de bedoelde dagvaarding bleek duidelijk het nietperfektieve karakter van het werkwoord. De voltooid tegenwoordige tijd heeft daarop geenen invloed. Hij drukt eenvoudig uit, dat de handeling, inchoatief, duratief, resultatief, duratief- | |
[pagina 413]
| |
perfectief, momentaan-perfectief, in het verleden heeft plaats gehad. Niet alleen leveren de werkwoorden ‘vervoeren’ en ‘uitvoeren’ moeilijkheid op ten aanzien van de grens tusschen straffelooze voorbereidingshandeling en strafbare poging, alsmede ten aanzien van de grens tusschen poging en voltooid misdrijf. Zij leveren ook moeilijkheid op in verband met het leerstuk van de deelneming. Dit: laat uitvoeren een duratiefperfectief werkwoord zijn. Is dan voor daderschap of mededaderschap noodig, dat de beklaagde vervoerd heeft langs den geheelen weg, of is het voldoende, dat hij vervoerd heeft langs een gedeelte van den weg? Of is dader alleen degene, die de verboden goederen ten slotte over de grens voert, terwijl zij, die langs vorige deelen van den weg hebben vervoerd, slechts medeplichtigen zijn. Wij gaan weer uit van een bepaald geval, beslist door de Rechtbank te Almeloo bij vonnis van 18 Januari 1916 en door het Hof te Arnhem 16 Maart 1916. Het geval: twee personen A. en B. zitten samen op een wagen, waarvoor een paard. De bedoeling is beide naar Duitschland uit te voeren. Op 40 M. afstand van de grens gaat A. van de wagen. B. rijdt nog een 25 M. verder. Dan gaat hij ook van de wagen af en jaagt paard en wagen Duitschland in. De Rechtbank veroordeelt beide beklaagden wegens verboden uitvoer: ‘Nu bewezen is, dat beide beklaagden met den wil een paard en wagen uit te voeren tot vlak bij de grens zijn gekomen, is eveneens bewezen, dat de beide beklaagden den uitvoer hebben gepleegd, al heeft slechts één hunner het paard met den wagen over de grens gejaagd’. Anders het Hof: ‘Nu de eerste beklaagde vóór dat het geïncrimineerde feit was voltooid, zich aan het medeplegen daarvan heeft onttrokken, is hij niet als mededader te beschouwen en moet, nu hem geen medeplichtigheid is ten laste gelegd, worden vrijgesproken’. Het Hof heeft blijkbaar het werkwoord meer perfectief opgevat dan de rechtbankGa naar voetnoot1). | |
[pagina 414]
| |
Wanneer de wetgever op de hoogte was geweest van de signifische verschijnselen van de bewegingswerkwoorden, zou hij in plaats van ‘uitvoeren’ een ander werkwoord hebben gekozen. B.v. ‘vervoeren in de richting van de grens met het oogmerk te brengen over de grens’. Een dergelijke uitdrukking komt voor in een Besluit van het Militair Gezag, waarover, onder meerderen, werd beslist bij vonnis van het Hoog Militair Gerechtshof van 10 November 1916 (W. 10051). Een dergelijke uitdrukking komt ook voor in de ‘Algemeene wet’ van 26 Augustus 1822 (S. 38), waarnaar dit bedoelde besluit ook verwijst. Of men had de woorden kunnen kiezen van artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt strafbaar gesteld: ‘Hij die iemand over de grenzen van het rijk in Europa voert’ enz. Door het gebruik van het voorzetsel ‘over’ is de handeling ‘voeren’ duidelijk geperfectiveerd. Ik zal thans de vraag niet meer uitvoerig bespreken waarom en in hoeverre het werkwoord ‘vervoeren’ de voorkeur verdient boven het werkwoord ‘uitvoeren’. Slechts dit: ten aanzien van de grens tusschen straffelooze voorbereidingshandelingen en strafbare poging leveren beide werkwoorden gelijke moeilijkheid op. Ten aanzien van de grens tusschen poging en voltooid misdrijf verdient ‘vervoeren met het oogmerk over de grens te voeren’ de voorkeur. Hiermede ben ik gekomen aan het einde van mijne signifische beschouwingen over de bewegingswerkwoorden.
* * *
Wat wij noodig hebben voor het Recht der Werkelijkheid is de Taal der Werkelijkheid: ‘Vor allem bedarf die Menschheit einer Wiederbelebung, einer Erneuerung der Sprache. Das neue Wort soll geboren werden’Ga naar voetnoot1). Want: ‘Language must be regenerated. It must be re-conceived and re-born, and must grow to a glorious stature’Ga naar voetnoot2). |
|