| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen
Hugo Kehrer: Die Kunst des Greco; Hugo Schmidt Verlag, München. Zweite Auflage.
Ik zou dit boek van Kehrer een welkome aanvulling willen noemen van Barrès' Le Greco on Le Secret de Tolède, welke studie, een aantal jaren geleden verschenen, de eerste was die op de spaansche schilder de aandacht van Europa vestigde.
Kehrer bepaalde zich tot het doordringen in Greco's werk: de nalatenschap van een geboren Griek die, na een Italiaansche leertijd, zich in Toledo vestigde en in spaansche geest voortarbeidend de vroeger verworven vaardigheid verachteloosde en nieuwe uitdrukkingsmiddelen zocht tot het op doek brengen van zijn visioenen.
Barrès daarentegen werd geboeid door tal van toledaansche indrukken, die hij uitvoerig behandelde. De bekoring van die zwijgende stad met haar veelvuldig overkalkt verleden, laat hem niet los, prikkelt hem tot nadenken, dwingt hem de kenteekens van ongelijksoortige invloeden die er gewerkt hebben, te doorvorschen en te vergelijken. Om de psychologische vondst was het hem te doen en als zielkundige onderzocht hij de stemmingen van tijden en atmosferen, bespiedde de verborgen aard van de inwoners, ontleedde de kunst waarin hij de bewijzen meende te vinden voor zijn gissingen. Zijn besluit was: dat in deze spaansche stad, wier grond, rots en plantengroei een indruk maken van troostelooze ellende en die door haar stijl nochtans iedere lagere gedachte onderdrukt, een menging van tweeërlei rassen moet hebben plaats gehad: dat namelijk de adem van zonde en wellust, nevens de hartstochtelijke vernedering voor het Heilige, die zich dikwijls in ten toon gedragen
| |
| |
askese te kennen geeft, uit de verborgen rasmenging voortkomt van de onderdrukte, verdreven, vermoorde Joden en Semitische Arabieren met de uitwendig zegevierende Spanjaarden: van de Oosterling met de Katholiek.
Barrès tracht in de mystiek van Toledo door te dringen, maar hij doet het als waarnemer, die zelf rustig blijft en wiens romantische geaardheid onmiskenbaar is. De vloeiende stijl waardoor hij zijn indrukken weergeeft heeft een zeker parijsch parfum in zich. Zijn ontroering doet als romantisch aan. De stemmingen van het landschap, van het rotsige bergland boven de Taag, terrassen langs welke de stad met haar middeleeuwsch voorkomen ligt opgebouwd, worden in zijn beschrijvingen voelen zichtbaar; de duistere ernst van kerken, gevangenissen, paleizen, naast elkander in de huizenrij ingevoegd, brengen hem tot geestdrift; de kleurige zonsondergangen buiten de stad, het toledaansche leven van heden: de dans op het marktpleintje, 's nachts, waar, bij grillige muziek, spookachtige gedaanten - typen die hij van Goya, Cervantes, Lope de Vega meent te kennen - zich in 't flakkerlicht van de tentjes bewegen, stemmen hem lyrisch.
Hij vertelt van de moeite die het kostte Greco's schilderijen te bezichtigen. De kerken en kloosters waar ze - kwalijk verzorgd en vaak door slechte kopieën vervangen - zich bevinden, waren deels alleen op weinige feestdagen toegankelijk. Een catalogus, zelfs een gebrekkige, bestond nog niet. Toch behoort de kunst van de bij zijn leven als ‘demente’ uitgekretene tot de kostbaarste rijkdommen van de vervallen stad, waar tegenwoordig ieder vreemdeling voor weinig geld een paleis bezitten kan.
Dat Domenica Theotocopuli waanzinnig was, geloofden zelfs tijdgenooten die hem kenden: dat hij het niet noodig vond zijn vreemde inspiraties uitteleggen, gaf er aanleiding toe. Wat ieder leek treffen moet: de opzettelijke uitrekking tot ovalen en daardoor het verschuiven van alle verhoudingen ten gunste van de lengtelijnen - vóór alles zijn onnatuurlijk lange koppen - scheen menigeen het teeken van een gezichtsgebrek. Dat dit middel hem diende om zijn indrukken te vergeestelijken en dit geestelijke te verzichtbaren, begreep men niet.
Kehrer stelde zich tot taak, deze kunst te verklaren als de
| |
| |
uiting van een mystische en ziels-aanleg. Tevens stelde hij belang in de bij haar behoorende schilder-problemen. Hij geeft maar een kort overzicht van El Greco's leven en bespreekt dan, bij wijze van tekst tot de afbeeldingen die hij aan zijn boek heeft toegevoegd, zijn kunst; zonder die evenwel in haar geheele wording te willen volgen, daar hij van het vroegste werk slechts een enkele proeve geeft. ‘De Greco die zichzelf gevonden heeft en zijn werk naar eigen wetten begint op te bouwen, de schilder die de dingen van hun enkel-stoffelijk bestaan ontdoet, en dit door zijn ziel, door het licht van zijn on-werkelijkheid en de wonderen van zijn palet verheerlijkt, boeit meer’ - zegt hij - ‘dan de man die nog worstelt en strijdt’.
Kehrer's boek heeft op het fransche zijn veel grooter aantal reproducties voor, en deze in beter hoedanigheid: in dit geval een groot voordeel omdat de werken van deze meester - tot nu toe kent men er ongeveer honderdvijftig - buiten Spanje zoo schaars voorkomen en zoo zelden goed zijn afgebeeld.
Het Münchener Museum bezit een van de kenmerkendste: El Espolio. Het heeft een gunstige plaats tegenover een kruisiging van Tintoretto, een stuk dat de bedoelingen van die Venetiaan beter zien doet dan zijn andere werken. De beteekenis die hij op dit paneel het licht toekent, - de fladderende beweging van de gebaren, - toonen hem aan El Greco inniger verwant dan een van zijn in de kleur meer voltooide stukken, waaraan deze in het begin van zijn loopbaan, samen met Jacopo Bassano de techniek leerde, - meer dan van de oude Titiaan in wiens school hij getreden was.
Een afzonderlijk hoofdstuk heet bij Kehrer Der Neue Stil, een ander Greco's Mystik, een derde Licht und Farbe, - deze laatste bedoeld zooals ze in dienst treden van een nieuwe levenswil. ‘Zoo is dus - zegt hij - bij Greco het licht geen natuurlijk element, oefent veeleer tegenover het daglicht een mystische weerwerking uit. Zijn oorsprong in het gevoel verraadt het telkens duidelijker, totdat het eindelijk symbolische beteekenis krijgt.’
De stijl die Greco gevonden heeft is die van de ziel en van het vizioen. De wetten van de natuurlijke ruimte erkent hij niet.
| |
| |
Zijn lijnen spreken hun eigen taal zonder inachtneming van perspektivische waarschijnlijkheid en voegen zich tot een verband dat niet uit het weergegeven voorwerp verklaard kan worden, maar alleen uit een innerlijke toestand die misschien door dat voorwerp werd opgewekt. ‘Telkens weer blijkt de oorspronkelijke kracht, de haast elementaire drang. Het lijkt wel of het getal van zijn polsslagen van jaar tot jaar toeneemt, totdat die toestand bereikt is die door buitenstaanders voor ziekte van 't brein en 't gezicht wordt aangezien. Hij prikkelt tot meeleven: trillen en beven moeten we. Hij overdrijft de graad van uitdrukking, de maat van de ritmische beweging en ziet het heil van de kunst in de grenslooze vergeestelijking van de materie. Van de natuur verwijdert hij zich, ziet haar nauwelijks nog aan, en daardoor dat hij de werkelijkheid zooals zij is heel niet wil voorstellen, openbaart hij zich als een oosterling. In aanraking met de natuur zijn, wil voor Greco niets anders zeggen als indrukken van haar ontvangen, opdat die tot innerlijke ervaring rijpen. Geheele vormgroepen worden verscheurd door het licht dat opvlamt en wegschiet, ons in 't ijle voert, ademloos her en der jaagt. Daar het licht een uitdrukkingsmiddel van Greco's ziel is, wordt het een prikkel voor ónze ziel.’
Als portretschilder schijnt Greco anders: namelijk de nuchtere kenner van zijn tijdgenooten. ‘Hij wil aantoonen dat die duistere omgeving van Toledo de geest niet blij en vrij laat worden, dat ze de gemoederen verdonkert en in banden slaat. Hij teekent het doffe bestaan, de benauwende macht van een starre, ijdele en ontzenuwde aristokratie, die de natuurlijke vijand is van alle verlangen naar inzicht en vrijheid. Vergeten we niet dat deze mannen de dragers van de Spaansch-Kastiljaansche beschaving zijn en tevens de onderdanen van Philips de Tweede, van de enghartige fanatische dwingeland op de troon van Spanje.’
Geen wonder dat een schilder van dit verstandelijk overwicht voor waanzinnig doorging.
Over zijn leven zijn wij niet nauwkeurig ingelicht. Zijn geschriften, door tijdgenooten hoog geschat, zijn verloren gegaan. Evenals Leonardo was hij beeldhouwer en bouwmeester, maar ook daarvan zijn geen teekens overgebleven.
Maar de extase van zijn geloof, de mystiek van zijn religie,
| |
| |
is in zijn schilderwerk uitgesproken en komt onverzwakt tot ons. Weinigen zullen in staat zijn dat werk ter plaatse te zien; maar de geest die erin leeft zal zeker nog verdere kringen beinvloeden dan hij reeds nu bereikte. Het is de verdienste van Hugo Kehrer dat hij daartoe zal hebben meegewerkt.
H.T.
| |
Losse Bladen over Staatkunde I. Vrij België, door Frans Cauwelaert, de Vlaamsche Boekenhalle, Leiden.
De engelsche moker beukt nu voortdurend op de poort van België en even onophoudelijk kloppen de stillere slagen van het rechtsprekend woord op de gewetens van de Duitschers.
Frans van Cauwelaert hoort tot die belgische volksvertegenwoordigers die, naar Nederland uigeweken, daar hun best doen de Vlamingen hun plaats in België te verzekeren en België zijn plaats in Europa. Hij is een man die breede, soepele lijnen volgt, ruim genoeg om onnoodige wrijving te vermijden, klemmend genoeg om in hoofdzaken voor geen ongewilde drang op zij te gaan. Wat het binnenland betreft, wil hij de Vlamingen binden aan het belgische staatsverband, maar is er tevens niet afkeerig van de belgische regeering te prikkelen de Vlamingen recht te doen. Naar het buitenland staat hij die volledige onafhankelijkheid en onzijdigheid voor die de sterkte van België is. Hij voert dus een staatkunde van het midden, zooveel dat voor een vlaamsch Katholiek mogelijk is. Voorloopig een platonische staatkunde, want zij kan uit weinig anders bestaan dan uit voorbereidende en algemeen gehouden propaganda. Maar juist daarom is ze zuiverder dan in het land zelf, bij onbelemmerde en werkdadige partijstrijd, mogelijk zou zijn. De Katholiek kon zich nooit zoozeer Vlaming, de Vlaming nooit zoozeer Belg toonen, als nu hij buiten de grenzen staat van een overweldigd België. Het recht van Vlaanderen, de noodzakelijkheid van België, die twee, voorheen vaak tegenstrijdige beginselen, zijn nu één twee-eenig dogma, stevige steun voor hen die buiten het bezette land door woord en verwachting meewerken tot zijn bevrijding. Als uitgewekenen, los van vreemde druk en verwarrende wrijving, kunnen zij klaar de groote lijnen zien, de houding hand- | |
| |
haven die door een juist inzicht in België's recht en zijn toestand geboden wordt. Gij zult wijs doen, zeggen zij tot hun vrienden in 't vaderland, u niet te laten misleiden door de vijand. Gij zult verstandig doen, zeggen ze tot hun regeering, niet langer het onrecht dat ge de Vlamingen hebt aangedaan te bestendigen. En gij, vreemd en vijand - is hun uitspraak - gij die België
beroofd en gemoord hebt, voeg niet aan uw schande nog de woordbreuk en de schaamteloosheid toe, dat ge het als een wettig veroverd pand beschouwt. Alle drie deze uitingen zijn onaantastbaar. Zij doelen in de richting van een vrij België en daarin een ongekneveld Vlaanderen. Zij zijn waard door alle drie de toegesproken partijen te worden aangehoord. Zij leggen aan hen die ze uitspreken de verplichting op van een karaktersterkte en een onpartijdigheid die, als ze ook na de oorlog konden worden gehandhaafd, de slechte dunk die we van politiek hebben, beschamen zouden.
| |
Georges Eekhoud en zijn Werk, een Studie van Herman van Puymbrouck, met Portret en Handschrift, 1917, Antwerpen de Nederl. Boekhandel, Amsterdam, van Holkema en Warendorf.
Een goed en duidelijk overzicht van het werk van Eekhoud. Een dergelijke studie over een levend schrijver, waaruit deze dan als mensch tot ons komt, heeft een dubbele waarde. De tijdgenoot doet ze een blik werpen op het geheel, waarvan hij een gedeelte, of niets, kende: ze doet het hem begrijpen en lokt hem door meegevoel. De nakomeling geeft zij nevens het werk, dat voor hem verleden geworden is, het uitvoerige beeld van wat tijdgenooten in dat werk zagen. Literatuur van den dag dus, maar die na lezing bewaard wordt bij het gereedschap van de historische wetenschap.
| |
Christophe Nyrop, L'arrestation des Profeseurs belges à l'Université de Gand, traduit du danois, par Emmanuel Philipot, Librairie Payot & Co. Lausanne-Paris 1917.
Het boekje van de deensche professor, in het fransch vertaald, zal voor menigeen de waarde behouden van een Memento. Gedenk aan Gent! moeten we nu en dan elkander toeroepen.
| |
| |
Gedenk aan Gent, waar geleerden van ongekreukte naam en karakter, waar Pirenne en Frédéricq, werden opgelicht en weggevoerd omdat zij niet wilden handelen tegen eer en geweten. Gedenk aan Gent, waar een vlaamsche hoogeschool werd opgericht, niet opdat ze ten bate van de wetenschap en van Vlaanderen, maar opdat ze een twistappel tusschen Vlamingen en Belgen zou zijn. Gedenk aan Gent, waar Nederlanders de schijn hielpen bestendigen dat er een nederlandsche geest zou worden aangekweekt, terwijl het inderdaad en duitsche was.
Pirenne en Frédéricq worden nog altijd in Duitschland gevangen gehouden. Het moet ook wel. Zij zijn met hun beiden, ten opzichte van de universiteiten in hun vaderland, het belgisch geweten: de eenige macht die de oprichter van de gentsche hoogeschool te vreezen heeft.
| |
A Commentary critical and explanatory on the Norwegian text of Hendrik Ibsens Peer Gynt, its language, literary associations and folklore, bij H. Logeman Ph.D., Hon-L-L-D (Glasg), Professsor in The Belgian State University of Ghent. The Hague, Mart. Nijhoff 1917.
Prof. Logeman heeft zijn betrekking in Gent opgeofferd en misschien is het wel aan deze vrijwillig aanvaarde noodzaak dat de bewonderaars van Ibsen dit omvangrijke werk over Peer Gynt danken. Niemand zal gaarne tegenover deze uitvoerigste uitleg en tekstkritiek de schijn willen aannemen er nog meer van te weten. Ze zijn, zooveel doenlijk, volledig. Alleen het ritme van Ibsens drama heeft de schrijver buiten bespreking gelaten, daar, naar hij meende, het oor van een vreemdeling hierin niet de beste onderscheider is. Tevens toont hij de begrensde waarde van zijn werk, als namelijk hulpmiddel tot het ontstaan en niet tot het gevoelen, in te zien. Geniet eerst Peer Gynt zelf, zegt hij en zie daarna of mijn boek u van dienst kan zijn. Dit is de ware verhouding en het zal een teeken zijn dat Ibsen's naam, in Engeland teminste, nog niet verbleekt is, wanneer deze philologische arbeid er waardeering vindt.
| |
| |
| |
Het Compleete Etswerk van Adriaen van Ostade, in facsimile lichtdruk naar de orgineelen uit het Rijksprentenkabinet, met inleidend woord van H.P. Bremmer. Levensverzekering-Maatschappij ‘Utrecht’.
In belangrijkheid - zegt Bremmer - komt na het etswerk van Rembrandt dit van Van Ostade. Inderdaad: na. Om in de termen van onze tijd te spreken: zooals Haig en Hindenburg nà Alexander de Groote komen en nà Napoleon.
Laten wij Rembrandt's geëtste vizioenen geheel uit onze zinnen zetten. Zij overstralen zoo verblindend de werkelijkheid waarin Van Ostade leeft, dat wij de laatste niet, zien konden zoolang het licht van de eerste in onze oogen valt. Eerst wanneer we van Rembrandt niets meer merken, genieten we Van Ostade. Dan erkennen we hoeveel hij weet, hoe genoeglijk hij verhaalt, hoeveel liefde hij heeft voor ieder onderdeel en hoe vast hij zijn opvatting van het geheel weet voltehouden. We beleven hoe fijn zijn geest kan zijn, hoe poëtisch zijn gemoedelijkheid en hoe het toch wel een benijdenswaarde gaaf is alles zoo goed te kunnen karakteriseeren en toch zoo vleiend te onderwerpen aan de vloeingen van het buitenlicht. Een opmerker en een schilder. Een rustig en blijmoedig man vooral, die zijn taak in het leven heeft en de kracht om haar uit te voeren. Kunstenaars van deze geaardheid maken geen ontdekkingstochten, zij verontrusten niet door het plotseling laten doorschijnen van onzegbare werelden, maar zij bevredigen door een voltooidheid en vertrouwelijkheid, die aan de grooten niet zoozeer eigen zijn.
A.V. |
|