De dichter die zijn landgenooten erop wijst dat niet enkel zij zich offers getroosten en zich één voelen, dat dit ook de vijand doet, bemerkt niet dat hij zijn land prijst met dezelfde woorden die ook voor andere landen gelden: o Land, zu schön als dass dich fremder Tritt verheere -, als bezate Noord-Frankrijk die schoonheid niet óók.
De beide slotstrofen - de eerste tot lof van Duitschland met zijn vaag-dichterlijke en profetische aanduiding, de tweede geheel profetisch - werken daarom zwakker dan alle vorige. De dichter heeft zich zoozeer in zijn ontkennende houding vastgezet, dat het schijnt of de bevestiging van een hoopvolle toekomst hem maar noode bezielen kan.
Er klinkt door het heele gedicht - men moet zijn oor te luisteren leggen om haar te hooren - een zeer menschelijke, een aandoenlijk-sprekende stem ónder de toon van afwijzende verzekerdheid.
De plotselinge eenwording in het begin van de oorlog was zoo schoon geweest. Maar onmiddelijk daarop kwam het besef dat er niets gewijzigd was, dat de kluizenaar, de eenzelvige dichter, nog altijd net zoo als tevoren stond tegenover zijn landgenooten, dat ook die landgenooten zelf niet waren veranderd. De zeldzaam-felle, langdurige oprichting van zijn houding was er het antwoord op.
Maar nu was dan ook de droom van een vernieuwing nog verder dan vroeger naar een toekomst teruggeschoven, terwijl, voor het eerst misschien in zijn leven, de dichter zich was bewust geworden dat zijn diepste verwachting niet met andere volken, maar juist met zijn eigen volk samenhing.
George, de hooner van zijn natie en vroeger schijnbaar de meest met liefde naar vreemde volken gewende dichter, heeft door de oorlog zich ontdekt als Duitscher bij uitnemendheid en gevoelt op hetzelfde oogenblik dat Duitschland minder dan ooit zijn droom vervullen zal.
Heer van de toekomst is - luidt zijn laatste regel - ‘wer sich wandeln kann.’ George's persoonlijkheid is zoo alzijdig dat zij voor het leed tevens de genezing in zich heeft. ‘Wandlung’, omzetting uit haar duitsche wereld naar een bovenvolkelijke, moet haar de toekomst doen bemeesteren.