De Beweging. Jaargang 13(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Twee gedichten Door Gerda van Beveren De verlorenen Langzaam dragen zij hun zware vrachten, Verre echo's sterven langs de kust En hun matte zwervende gedachten Vinden en verwerven nergens rust. Soms treedt eén met waanzinblik bijzijden Met zijn last in 't water te vergaan; Even laat een makker d' oogen weiden Over 't water en blijft weif'lend staan. Zij gaan voort: waarheen? van waar gekomen? Niemand van hen weet of vraagt waarom; Van hun ziel heeft geen de klank vernomen, Hun gedachten blijven zwak en stom. Zij gaan voort: een huiv'ring grijpt dengene Die den vloek van hun bestaan ervaart; Want hij heeft in hen den onbeschenen Grond van 't grondelooze Zijn ontwaard. [pagina 55] [p. 55] De stervende zwaan Als d' abeel zijn blaadjes bewegen laat Onder 't juichend geluid dat de merel slaat, Omdat hij de zon en de morgen ziet: Roep me niet, roep me niet. Als de leeuwerik stijgt langs het pad van zijn stem En zijn klanken stijgen en dalen met hem, En hooger verdwijnt hij in 't blauwe verschiet: Roep me niet, roep me niet. Als de nachtegaal schreit om zijn eigen geluid En hij maakt met een triller zijn fluitklank uit En de nacht luistert stil naar de toon die vervliet: Roep me niet, roep me niet. Maar o, als ge eenmaal de stervende zwaan Zingend omhoog naar de wolken ziet gaan, Stervend en zingend, als zij slechts het kan: Roep me dan, roep me dan! Vorige Volgende