De Beweging. Jaargang 13
(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
KinderrechtbankenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 16]
| |
lof of middelmatige blaam middelmatige opstellen. Het is een Bibelebonsche berg van middelmatigheid. Ik weet niet of mijn eigen werk meer dan middelmatig is. Maar ik weet, dat ik al mijn werk doe met geheel mijn hart, met geheel mijne ziel en met al mijne vermogens. In het werk van Mr. De Graaf ontbreekt bezinning. Dat wil niet zeggen, dat zijn opstel niet kalm geschreven is. Men kan wel zeer kalm zijn en toch onbezonnen. Maar het wil dit zeggen: dat de schrijver zijn onderwerp niet in verband heeft gebracht met de beheerschende tegenstelling in het Strafrecht: vergeldingsgedachte tegenover verdedigingsgedachte. Men moet de kleinste dingen doordenken op hunne verhouding tot het algemeene beginsel. Dat is: men moet niet over de dingen denken, maar men moet wel denken over het wezenlijke van de dingen. Het Recht is het stelsel van de rechtsgedachte. Alle deelen staan in een stelselmatig verband. Zij beheerschen elkander niet meer en niet minder dan uit dit verband volgt. Het Strafrecht is het stelsel van de strafrechts-gedachte. Dat is het stelsel van de vergeldings-gedachte. Of het stelsel van de verdedigings-gedachte. Of het stelsel van eene vereenigingsgedachte dier beide. En dat is geheel iets anders dan het zonder stelsel door elkander gooien van de beide stelsels der beide hoofdgedachten. Het stelsel van het Recht als geheel beschouwd, is weder deel van een grooter stelsel: levensbeschouwing en wereldbeschouwing. Van stelselmatige bezinning merkt men bij Mr. De Graaf niet veel. Hij was mij bekend als medewerker aan Christelijken weldadigheidsarbeid. Ik hield hem voor eenen voorstander van de vergeldingsgedachte. Maar hij schijnt meer te staan aan de zijde van de voorstanders van de verdedigingsgedachte. Er is gebrek aan bezinning, wanneer men uit een prae-advies over de Kinderrechtbanken niet eens kan zien welke opvatting van het Strafrecht de schrijver is toegedaan. En neem aan, dat de schrijver zelf geen voorkeur heeft ten gunste van de vergeldingsgedachte, de verdedigingsgedachte of eene vereeniging van beide. Dan nog had hij zich behooren te bezinnen op de verhouding | |
[pagina 17]
| |
van de Kinderrechtbanken tot het eigenlijke Kinderstrafrecht. Op de verhouding van het Kinderstrafrecht tot het strafrecht voor volwassenen eenerzijds. En op de verhouding van het Kinderstrafrecht tot de nieuwere regeling van de ouderlijke macht anderzijds. Hij had zich moeten bezinnen op de zedelijke beteekenis van de vergeldingsgedachte in het Strafrecht. En op de zedelijke beteekenis van de verhouding tusschen ouders en kinderen, als recht, als plicht, of als stelselmatige vereeniging van beide. Van dit alles heeft de schrijver niets gedaan. De eerste vier en dertig bladzijden van zijn opstel geven slechts feitelijke mededeelingen over Kinderwetgeving en Kinderrechtspraak in sommige buitenlanden. Voor het grootste gedeelte kenden wij die feiten reeds uit de Proefschriften van Mr. Van Verschuer en Mr. Van den Bergh. In de laatste zestien bladzijden wordt besproken welke nieuwe maatregelen voor Nederland wenschelijk zouden zijn. Maar ook dit weder zonder bezinning. De nieuwe maatregelen worden verdedigd op grond van praktisch belang. Dit heeft zeker beteekenis. Maar dat iets redelijk stelselmatig is, heeft óók beteekenis. Wij zijn niet alleen practische, maar ook redelijke menschen. Dat is: wij willen leven binnen de dwang en binnen de vrijheid van redelijke stelselmatigheid. Het is een algemeen bekend feit, dat de Gereformeerden bezwaar hebben gehad tegen de beginselen van de Kinderwetten, zoowel van de strafrechtelijke als van de burgerrechtelijkeGa naar voetnoot1). Tegen de strafrechtelijke Kinderwetten hadden zij bezwaar wegens de verzwakking van de vergeldings-gedachte. De Katholieke strafrechts-geleerden, die leven binnen de bouw van het stelsel van den Heiligen Thomas, aanvaarden voor het aardsche strafrecht niet de gedachte van eene zedelijke vergel- | |
[pagina 18]
| |
ding, maar wel de gedachte van eene maatschappelijke verdedigingGa naar voetnoot1). Door Katholieke staatsbestuurders: Nelissen, Regout, zijn wetsontwerpen ingediend of gehandhaafd, waarin van de vergeldings-gedachte wordt afgeweken: Psychopathen-ontwerp, Invoering van de Voorwaardelijke Veroordeeling, (zij het dan onder schuilnaam), ook voor volwassenen. De oud-hoogleeraar Mr. J. Domela Nieuwenhuis is een voorstander van de vergeldings-gedachte. Dus heeft hij zich beklaagd, in het Tijdschrift voor Strafrecht, over de indiening of de handhaving van zoodanige wetsontwerpen door rechtsche staatsbestuurders. Tegen de burgerrechtelijke Kinderwetten hadden de Gereformeerden bezwaar wegens de verzwakking van den aard van de ouderlijke macht, zoowel als recht dan als plichtGa naar voetnoot2). Tenslotte heeft de meerderheid de Kinderwetten aanvaard, ‘omdat men voor de toepassing van deze wet de hulp ook der Christenen en hunne gestichten wil inroepen’, gelijk de Heer De Savornin Lohman in de Tweede Kamer heeft gezegdGa naar voetnoot3). En wat vinden wij nu betreffende al deze belangrijke beginselvragen bij Mr. De Graaf? Op bldz. 1 wordt gesproken van ‘onze voortreffelijke Kinderwetten, die eerst dan geheel tot haar recht zullen komen en de uitwerking zullen hebben, die men er van mag verwachten, wanneer de toepassing van die wetten zal zijn hervormd in den geest van die wetten zelf’. Is de geest van die voortreffelijke Kinderwetten dan niet meer on-christelijk? Neen, antwoordt Mr. De Graaf (bldz. 35). ‘Van excesses ontdaan, tegen scheeven groei behoed, lijkt mij de stijl van de denkbeelden die de kinderwetten en de kinderrechtbanken in het leven hebben geroepen, de zuiver Christelijke, maar ik wil dit hier niet uitwerken, het zou te ver voeren’. Misschien. Maar het zou zeker de moeite waard zijn geweest. Want in Nederland | |
[pagina 19]
| |
acht men den geest van de Kinderwetten wel on-christelijk. In Amerika niet, gelijk ik reeds vroeger heb uiteengezetGa naar voetnoot1). Het is niet mijne bedoeling alle punten ter sprake te brengen, waar mijne meening verschilt van de meening van Mr. de Graaf. Maar wel wilde ik nog iets zeggen over Kinderrechtbanken in verband met de vergeldingsgedachte. En over de vergeldingsgedachte in verband met de ouderlijke macht. In een kinderstrafrecht zuiver gebouwd volgens de vergeldingsgedachte, heeft een kinderrechter naar Amerikaansch voorbeeld eenvoudig geen taak. Omgekeerd: een kinderrechter naar Amerikaansch voorbeeld vindt eerst een volle taak in een kinderstrafrecht zuiver gebouwd volgens de verbeterings- en de aanpassingsgedachte. Wanneer het eigenlijke strafrecht voor kinderen in Nederland niet gewijzigd wordt, is een kinderrechter naar Amerikaansch voorbeeld niet volstrekt noodig. Zoo een kinderrechter zou bij dit gegeven strafrecht zijn werk niet kunnen doen zonder teleurstellingen. Mr. De Graaf zal dus moeten ijveren voor algeheele verwijdering van de vergeldingsgedachte uit het kinderstrafrecht. Dat wil zeggen: voor opheffing van het verschil tusschen verwaarloosde en tusschen misdadige kinderen. Hij zal het wenschelijk moeten vinden, dat de strafrechter kan ingrijpen, ook zonder dat een strafbaar feit was gepleegd. Gelijk dit in België en in Amerika mogelijk is. Trouwens: ook in Nederland kunnen misdadige en niet-misdadige kinderen door den Staat reeds thans in gelijke verhoudingen worden geplaatst. Tuchtschool is een straf. Maar in de Tuchtschool komen ook de minderjarigen, die ernstige redenen van misnoegen hebben gegeven aan hen, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenen. En: de strafrechter kan in bepaalde gevallen de jeugdige beklaagden stellen ter beschikking van de Regeering zonder toepassing van eenige straf. De Regeering plaatst dan in eene dwangopvoeding. Maar deze verschilt niet merkbaar van den toestand van kinderen wier ouders zijn overleden, ontheven of ontzet, en over wie | |
[pagina 20]
| |
vereenigingen of stichtingen de voogdij uitoefenen. Dus: als ouders worden ontzet of ontheven kunnen de kinderen zonder eenige schuld aan hunne zijde, komen in een toestand, die feitelijk niet verschilt van den toestand van kinderen, die een strafbaar feit hebben begaan. En omgekeerd: wanneer de kinderrechter de kinderen uit het gezin kan verwijderen, ook zonder dat zij een strafbaar feit hebben begaan, dan komt dit feitelijk hierop neer, dat den ouders de ouderlijke macht wordt ontnomen, zonder dat schuld hunnerzijds wordt vereischt. De ouderlijke macht zou dan geheel ophouden te zijn een recht. Terwijl hij dit naar Christelijke opvattingen juist wel moet zijn. Reeds thans geeft het Kinderrecht aanleiding tot moeilijkheden. Gesteld: een jongen wordt thans door den strafrechter ter beschikking van de Regeering gesteld. Gedurende den tijd van de dwangopvoeding bestaat de ouderlijke macht nog wel in naam, maar niet in daad. Dwangopvoeding komt neer op ontheffing of ontzetting van de ouders. Dit laatste kan worden voorkomen door de invoering van de Amerikaansche probation. De jongen blijft dan in het gezin maar onder toezicht en onder voorwaarden. De macht van de ouders wordt daardoor wel eenigszins beperkt. Maar hij wordt niet feitelijk opgeheven, gelijk dit thans gebeurt in de gevallen van dwangopvoeding. Al worden de ouders dan ook niet ontzet of ontheven. Mr. De Graaf zal dus de schuld als grondslag van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van jeugdige personen geheel moeten loslaten. Maar dan zal hij de schuldgedachte ook geheel moeten verwijderen uit de ontzetting van ouderlijke macht en voogdij. Zeer zeker is er eene opvatting, die elke gedachte aan schuld wil verwijderen zoowel uit de strafrechtelijke als uit de burgerlijke toerekeningGa naar voetnoot1). Voor de schuld in de plaats komt dan de bijzondere gevaarlijkheid als grond voor de toerekening. Of | |
[pagina 21]
| |
eenvoudig het feit, dat men schade heeft veroorzaakt. In hoeverre het tegenwoordige Burgerlijke Wetboek de toerekening en het schuldig veroorzaken verbindt en scheidt, kan ik thans niet nagaan. Eene leer, die de schuldgedachte geheel verwijdert uit de strafrechtelijke en uit de burgerrechtelijke toerekening, is zeker niet christelijk. En Mr. De Graaf, die toch naar zulk eene verwijdering heenwijst, had zich daarover in zijn opstel wel zuiverder mogen bezinnen. Tegenover het onbezonnen gemak, waarmede Mr. De Graaf de schuldgedachte loslaat, stel ik eene uiting van Marcel Planiol ‘Tout cas de responsabilité sans faute serait une injustice sociale’Ga naar voetnoot1). De vraag is niet of wij de schuld als bestanddeel van de burgerrechtelijke en strafrechtelijke toerekening zullen handhaven of loslaten. Maar de vraag is deze: of wij een dezer beide bezonnen of onbezonnen zullen doen En dan is het antwoord gemakkelijk: bezonnen.
* * *
Over het prae-advies van Mr. Bosch kan ik thans korter zijn. Enkele opmerkingen wil ik laten voorafgaan. Ten eerste: er is ééne plaats, die ik niet begrijp. Bldz. 51: ‘In 1904 stelde het uitnemende proefschrift van freule J.A. van Verschuer getiteld “Kinderrechtbanken” de zaak voorgoed aan de orde. Vier jaar later, in 1913 achtte de Bond tot Kinderbescherming den tijd gekomen om de wenschelijkheid eener speciale rechtspraak over kinderen in zijne op 5 April van dat jaar te Amsterdam gehouden openbare vergadering in bespreking te brengen’. Het proefschrift van Mr. Van Verschuer is te Utrecht verdedigd op 6 Mei 1912. De vergadering van den Bond tot Kinderbescherming is inderdaad gehouden in 1913. Maar wat beteekent ‘vier jaar later’? Is hier iets uitgevallen? Ten tweede: ééne plaats is onjuist. Bldz. 101 § 97. ‘In de tweede plaats heb ik stil te staan bij de regeling der ontheffing van de ouderlijke macht, waaraan de fout kleeft, dat zij niet | |
[pagina 22]
| |
anders dan met toestemming van de ouders mag worden uitgesproken’. Neen: toestemming is niet noodig. Wel bepaalt art. 374b slot: ‘Ontheffing wordt niet uitgesproken indien hij, die de ouderlijke magt uitoefent, zich daartegen verzet’. Dr. A. Kuyper had eene wijziging voorgesteld, waarin berusting van den betrokken ouder als eisch voor de ontheffing word gesteldGa naar voetnoot1). Ten derde: het proefschrift van Mr. Van Verschuer wordt herhaalde malen genoemd. Het proefschrift van Mr. Van den Bergh: ‘De Belgiese Kinderwet van 1912 met de Nederlandse vergeleken’ wordt geheel niet genoemd. Ook niet, waar de schrijver Belgisch recht bespreekt. (bldz. 71-79). Ten vierde: de Nederlandsche prae-adviseur van de Nederlandsche Juristen-Vereeniging, gebruikt de Fransche tekst van de Belgische kinderwet. Mr. Van den Bergh in haar proefschrift gebruikt doorloopend de Vlaamsche tekst en zij geeft de Fransche tekst achteraan als bijlage. Tegen het opstel van Mr. Bosch gelden overigens vrijwel dezelfde bezwaren als tegen het opstel van Mr. De Graaf. Veel te veel feiten. Veel te weinig stelselmatige bezinning. Ten slotte weet men nog niet of de schrijver een voorstander is van de vergeldingsgedachte of van de verdedigingsgedachte. Het nieuwere strafrecht voor kinderen wordt aanbevolen op practische gronden (bldz. 95). Eenerzijds laat Mr. Bosch de eisch vallen, dat de kinderrechter alleen kan ingrijpen, wanneer wettelijk wordt bewezen, dat het kind een strafbaar feit heeft gepleegd. Maar dan behoeft de kinderrechter ook niet meer een rechtsgeleerde te zijn. Toch houdt Mr. Bosch aan die laatste eisch wel vast met eene redeneering, die strijdt tegen het overige van zijn betoog: (bldz. 113). ‘De alleenzittende rechter zal moeten zijn een jurist en wel een jurist met ervaring van de rechtspraak, want zijne taak moge eene zeer bijzondere zijn: rechtspraak blijft zij; hij heeft de gemeenschap te beschermen tegen een harer ernstige kwalen; hij heeft te zorgen dat aan het kind recht worde gedaan, en hij heeft te waken dat aan den eenen kant het gezag der ouders niet noodeloos worde verkort, maar ook aan den anderen kant geen dag | |
[pagina 23]
| |
langer worde gehandhaafd als dit ten verderve van het kind zou strekken’. Mr. Bosch wil de mogelijkheid maken van ontheffing ook tegen den zin der ouders. (bldz. 102). Dit past, gelijk ik reeds betoogde, in een stelsel, dat ingrijpen van den kinderrechter mogelijk maakt, zonder dat een strafbaar feit gepleegd is. In zooverre is Mr. Bosch stelselmatig. Maar dit zijn toch belangrijke beginselen. Ik ben het niet eens met Mr. Bosch waar hij schrijft ‘dat invoering van kinderrechtbanken zonder ingrijpende verandering van ons materieel kinderrecht mogelijk is’ (bldz. 120). En ik ben benieuwd naar de houding van de Christelijke leden van de Juristen-Vereeniging nu beide prae-adviseurs willen breken met beginselen, die ons steeds als zeer christelijke beginselen zijn voorgesteld: Strafrechtelijk: geen ingrijpen van den Strafrechter, ook niet tegen kinderen, zonder een rechtens bewezen strafbaar feit. Burgerrechtelijk: geen verbreking van de ouderlijke macht zonder schuld bij de ouders en tegen hun wil. |
|