De Beweging. Jaargang 13(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] Lied Door Karel Wasch De wanden van het daaglijks-droeve wijken En lichte stilte zich verwijdt Wijl 't oud voorvoelen begeleidt Ons stijgen tot de diep-doorkende rijken, Waarin wij toch ons immer-nieuw hervinden Doorzichtig-schoon en zalig-blij Luchtvoetge dansers in de rij Die w' eind-en oorsprongloos zien verderwinden. Zijn 't bloemen die alom diep-hel ontbloeien Of werd verpuurde heugenis Tot kleurfestijn in lichternis? Doch o de geuren welk' ons rijk omvloeien En eindloos met hun zuivre zoetheid streelen, Zijn het essencen saamgegaard En naarstig tot dit tij bewaard Thans nu geen aardschheid z' ons meer kan verhelen? Geen rust beklijft om in gepeins te wijlen, Ons vragen opkomt en vergaat, Muziek in altoos-andre maat Doorhuivert ons bij 't luchte voorwaarts ijlen: [pagina 342] [p. 342] Als varend op snel-wisselende vlieten Waar dwang van lust noch leed meer schort De kern van 't zelf gedreven wordt 'Lijk zonder wil langs vlottende verschieten.... * * * Is 't liefdes heilge geven en ontvangen - Als stroom die tegenstroom gemoet - Dat ons vervult met loutren gloed Wijl henenschemert beeldenstoet verlangen? - Langs de gelaten die er lichtend dwalen Bezijden vreemd-verwonden baan Zien wij den éénen huiver gaan Schoon ons geen oogsfeer 't hoogste kan weerstralen. Eerst moet elk beeld in 't vormlooze verglijden Alle gelijknis zijn gezwicht Voor 't ééne oogepaar ons licht En 't Zelf tot stralend Al zich voelt verwijden - Als middagwolk bij het in zon vervluchten Blijven wij louterend doorlicht En alom vult uw Aangezicht De zaalge diepten der verklaarde luchten. Wij naken als gewijde geur uw wezen En moge' ons mengen met uw aêm, Wijl laatste vleug van schoone schaam Vliedt met de huivring van het ééne vreezen. Nauw met uw rhytme raken wij verweven Tot 't eender in ons rijst en daalt En op dien maatgang hoog-bepaald Moet d'eigen vluchtiger muziek verzweven.... * * * [pagina 343] [p. 343] Dan keert beséf der wijde zaligheden: Wij schouwen spiegling duizendvoud Van uw gelaat ether-omblauwd En meten dit ervare' aan een verleden, Waar wij u enkel naderde' in verlangen Dat tot verklaardheid opgevoerd Niet van uw rhytme werd beroerd En nauw zich met uw afschijn zag omhangen. Wij voelen 't donkre Zelf gezag herkrijgen En speuren weerstand onverklaard Tot droefheids huiver ons doorvaart Uw aanschijn bleekt en dof de nevels zijgen. Doch weemoeds nagloor overhuift het zinken: Houdt heugnis heerlijkheên bewaard Die na den keer op schemer-aard Als ver bezit nog zaalgend zullen blinken? Reeds sluit zich dicht de kring der oude wanden Maar de onttoognis duurt als droom En doet verwijlen in een vroom Hoog-stil bestaren der gevouwen handen: Ons wil nog zindering van zang omzweven En van uw aêm sfeer zonder wicht, Wijl van uw zuiver aangezicht Een schijn, een glans, een lichternis blijft leven. Vorige Volgende