| |
| |
| |
De ingenieur als bedrijfsleider
Een afscheidscollege van
I.P. de Vooys
Nu ik - Dames en Heeren Studenten - voor 't laatst het voorrecht heb U toe te spreken, heb ik een onderwerp gekozen dat slechts zijdelings samenhangt met het vak dat ik hier doceerde, en meer direct Uwe toekomst raakt.
Menigeen die de cijfers hoort van het steeds groeiend aantal ingeschrevenen aan de Technische Hoogeschool heeft zich afgevraagd of er niet te veel ingenieurs worden opgeleid en of er later voor hen wel behoorlijke plaatsen te vinden zullen zijn. Daarover heb ik mij nooit ongerust gemaakt.
Voortdurend breidt zich de kring uit der zeer verschillende functie's, waarin de Delftsche ingenieurs werkzaam zijn. Die uitbreiding ligt bovendien in den aard van de ingenieursbekwaamheden en staat in nauw verband met de geheele maatschappelijke ontwikkeling.
Aanvankelijk werd een ingenieur beschouwd als de ontwerper en uitvoerder van werk dat door omvang of beteekenis groot werk mocht heeten. Hij kon dit pas goed zijn doordat hij de wetenschap op een, door ervaring opgebouwde techniek, kon toepassen. Daardoor voorzag hij de krachten, die in constructie's moesten optreden, wist die te berekenen, en gaf hij maten en vormen aan.
Daardoor ook was hij aangewezen om de mogelijkheid van groot werk te onderzoeken, of de uitvoering ervan voor te bereiden.
Steeds is het kenmerk der hoogere ingenieursbekwaamheid
| |
| |
gebleven dat vermogen om op een beheerschte ervaringstechniek de wetenschap toetepassen.
Juist dit vermogen maakte hem voor nog velerlei ander werk bruikbaar. Door zijn wetenschap kon hij het onderwijs dienen; door zijn kennis van technische materialen en producten ook den handel en de nijverheid als agent of producent.
Bovendien had ook de Staat behoefte aan de ingenieursbekwaamheid. Niet alleen voor de technische openbare diensten en voor de bedrijven, maar ook voor de werkdadige controle en zelfs voor wat zoo bij uitstek het terrein van den rechtsgeleerde scheen, voor de wetgeving, waar deze zich meer en meer met details van scheepbouw, mijnbouw en industrie ging bezig houden.
Kwam de ingenieur op het gebied van koopman, regent en wetgever, zoo rees al spoedig de vraag of het zou zijn als hulpkracht, hoogstens als adviseur, dan wel of hij bekwaam en gerechtigd was om zelfstandig aan de leiding deel te nemen. Het zou interessant zijn en ongetwijfeld de moeite loonen om stuk voor stuk na te gaan wat de beteekenis is en wat die kan zijn van:
de ingenieur in de politiek; in het bestuur van staat, provincie, gemeente en kolonie; voorts in de reederij, groothandel, cultures, bankwezen, enz.
In dit uur wil ik trachten enkele hoofdlijnen te schetsen over de beteekenis van den ingenieur als industrieel bedrijfsleider.
In de nog niet tot groot bedrijf uitgegroeide nijverheid wordt onder bedrijfsleider iets geheel anders verstaan, dan wat ik op dit oogenblik bedoel. Gewoonlijk is het een schrander en ijverig man, voortgekomen uit de opzichters die van jongsaf in en met het bedrijf zijn opgegroeid. Hij kent alle bijzonderheden, is op de hoogte der ‘Kniffe’ en heeft tot taak te zorgen voor een goede samenwerking der bedrijfsonderdeelen om een vlot verloop der productie te bezorgen.
Met de grootte van het bedrijf, en met de technische groei van procédé's, installatie's en werktuigen neemt zijn taak zoozeer toe, dat er behoefte gevoeld wordt aan meer en andere leiding. Hier is het chemische voorlichting, ginds bacteriologische, daar werktuigbouwkundige of electrotechnische kennis of inzicht.
| |
| |
De werkelijke leider van het bedrijf, directeur of eigenaar, kan niet meer zorgen voor de ekonomische dat is commercieele bloei zijner onderneming indien hij niet in zijn overwegingen op dat gebied b.v. bij de berekening of bij het verminderen van de kostprijs zijner producten, de steun heeft van enkele of liefst van een staf van bedrijfs-ingenieurs. De behoefte daaraan neemt toe naarmate het bedrijf zich ontwikkelt. Wanneer die behoefte ook inderdaad zal gaan worden tot een vraag naar opgeleide bedrijfsingenieurs zal zijn uit te maken wat daarvoor noodig is.
Voorop gesteld mag worden dat de eenzijdigheid, die de kracht kan zijn van den constructeur of van een wetenschappelijk adviseur, hem niet past. Naast uitgebreide technische kennis op velerlei gebied moet hij gevoel en verstand hebben voor ekonomische overwegingen. Hoezeer het verband tusschen die beide tegenwoordig noodzakelijk is blijkt wel uit de beschouwingen over de wenschelijkheid der opleiding van handelsingenieurs, en uit het opnemen van technisch onderwijs in de hoogere handelsopleiding.
Dit kan wel vaststaan dat de eigenlijke vorming van den bedrijfsingenieur, evenals die van wat vroeger bedrijfsleider werd genoemd, slechts kan geschieden in het bedrijf. De bedrijfsingenieur onderscheidt zich echter hierin, dat hij beter dan deze kan zijn, naarmate hij volop zal zijn een assistent van den werkelijken leider der onderneming en hem bij diens geheele werk en bij al diens overwegingen terzijde staat. Naar mijne meening moeten dan ook aan den bedrijfsingenieur dezelfde eischen gesteld worden als aan den bedrijfsleider, en verdient het de moeite, nategaan of deze ook in het algemeen kunnen worden genoemd, en welke die dan zijn. Voor den toekomstigen bedrijfsingenieur zal het bereiken van de hoogste plaats ervan afhangen of hij daaraan kan voldoen.
Is het mogelijk in 't algemeen iets over dit onderwerp vast te stellen, dan wordt het vruchtbaar nategaan wat de opleiding in 't bijzonder aan de Technische Hoogeschool ertoe kan bijdragen om de ingenieurs voor die taak voortebereiden.
Voor het leiderschap, of dit ligt op het gebied van politiek, geestelijk leven of op dat der maatschappelijke productie, geldt
| |
| |
in zekeren zin wat van groote mannen gezegd wordt: zij worden niet gemaakt, maar zij worden geboren.
Deze waarheid is echter als zoo menig andere slechts te aanvaarden onder zeker voorbehoud. Onze tegenwoordige samenleving kan zich niet tevreden stellen met enkele leiders, doch eischt er vele. En in hun wedstrijd kan ongetwijfeld de richting der opleiding en de meer of mindere ruimte van den kring waarin zij hun ervaring opdoen, een voorsprong geven, die ten slotte beslissend is.
Hoe groote beteekenis er steeds gehecht is aan de ruimte van blik, blijkt b.v. uit de oude gewoonte der kooplieden om hunne zoons groote reizen te doen maken, een gewoonte die zich nog steeds, b.v. ook in ons industrieel Twente, heeft gehandhaafd. Ook wanneer men aanneemt dat het de aangeboren talenten en karaktereigenschappen zijn, die iemand in staat stellen zich tot leider te ontwikkelen, dan nog is het milieu, waarin die ontwikkeling plaats grijpt van grooten invloed, en in 't bijzonder op de harmonische en evenwichtige vereeniging van meer dan een der eigenschappen, die alle hun eigenaardige beteekenis hebben.
Naast talenten is het voor een niet gering deel karakter dat vereischt wordt, en ieder kent de waarheid van Goethe's uitspraak dat weliswaar het talent zich in de stilte, doch het karakter slechts in 't wereldgewoel zich vormt.
Als de allervoornaamste eigenschappen voor den bedrijfsleider wil ik U noemen en in korte trekken met U bespreken: energie, inzicht en beleid, die voor mij tevens een volgorde van stijgende beteekenis aangeven.
Energie kan zich in verschillende vormen vertoonen. Dit behoeft in een technischen kring geen betoog. Het geldt echter ook van de zuiver persoonlijke energie, waarvan ik met vreemde, doch neutraal gekozen woorden, de vormen wil aanduiden als ‘élan’, als ‘ausdauer’ en als ‘training’ of in hollandsche uitdrukkingen als durf, hardnekkigheid en onvermoeidheid. Het nut van het een en ander, in 't bijzonder voor den ingenieur in een particuliere onderneming, behoef ik wel niet aan te toonen. Ik wil er alleen op wijzen, dat voor de ontwikkeling dezer eigenschappen stellig de ‘self-made’ man, die van jongsaf in de industrie zich op- | |
| |
werkte, een groote voorsprong heeft op den gestudeerde, die jarenlang alles pasklaar verkreeg, wat de ander met inspanning van al zijn krachten moest verwerven. Daaruit is ook ongetwijfeld te verklaren waarom over de geheele wereld zoo'n groot aantal industrieele leiders, die hun plaats aan hun enorme energie te danken hebben, voortkwamen uit het practische leven. Daaruit is ook te verklaren dat jonge ingenieurs soms aan vankelijk te kort schieten, wanneer zij nog niet ten volle hunne krachten tot het vereischte hoogtepeil van inspanning hebben geoefend en versterkt.
Naast energie is echter ook inzicht noodig en te meer naarmate het bedrijf grooter en ingewikkelder wordt, en met tal van samengestelde wetenschappelijke, technische, ekonomische problemen te maken krijgt. Voor dit inzicht is ongetwijfeld een ruime mate van kennis vereischt. Daarmede is echter nog volstrekt niet gezegd dat de gestudeerde alleen daardoor een onbetwisten voorrang heeft.
Gedachtig aan Goethe's woorden: Was dir nicht nutzt, das brauchst du nicht, kan een te veel aan kennis ook wel eens verwarrend en vertroebelend werken en inzicht belemmeren, vooral wanneer die kennis oppervlakkig en niet bezonken is. De energieke ‘self-made’ man heeft zich ook de kennis verworven, die hij behoeft, doch gewoonlijk ook niet meer dan dat en geen ballast. De gestudeerde is zeer vaak aan de verleiding bloot gesteld om te veel waarde aan examen- en boekenkennis te hechten. Hij kent bovendien niet zijn richting, zooals de man-in-het-bedrijf die wel weet, en verwaarloost soms wat later van bijzonder gewicht voor hem zal blijken te zijn, om veel tijd en belangstelling te geven op zijwegen.
Kennis is echter nog geen inzicht. In paradoxen zou ik het inzicht willen aanduiden als het vermogen om iets wat schijnbaar gecompliceerd is eenvoudig, en iets wat schijnbaar eenvoudig en simpel is, als zeer verwikkeld te zien.
Inzicht is als het snel oplossen van een onoverzichtelijke formule in enkelvoudige factoren, of als het zien van structuur en kern, waar andere slechts kleur en vorm vermogen waar te nemen. Wie dit soort analyseeren vermag uittevoeren, ontleent daaraan ook te gelijk een breedheid van blik, daar hij zich niet bindt aan de stof die hij beheerscht en ruimte heeft om onverwachte nieuwe
| |
| |
dingen te aanvaarden en de beteekenis ervan te beseffen.
Practisch en technisch wordt dit inzicht echter pas dan, wanneer het middel en geen doel is, wanneer het wordt dienstbaar gemaakt aan den zin om iets tot stand te brengen. Men zou het in dien vorm kunnen aanduiden als een ontledend vermogen naar de diepte, inplaats van naar de breedte, dat niet zoo zeer let op onderscheiding als op organischen samenhang. Het is niet exposeerend, maar zoekt en volgt structuurlijnen. Zulk inzicht kan wel aangeboren zijn, maar ontwikkelt zich toch in hoofdzaak door oefening. Op dit gebied heeft stellig de gestudeerde een voorsprong. Hij kan dien ten minste hebben, omdat er geen oefening van zoo groote veelzijdigheid bestaat als op 't gebied der wetenschap, en in 't bijzonder wanneer het erom gaat die wetenschap op een belangrijke ervaringstechniek toetepassen.
Het zuiver stellen van problemen, en het zoeken niet zoozeer van de absolute oplossing als wel van de eenvoudigste met een toelaatbare en bekende fout, is voor de technische wetenschap een dagelijksche practijk. Daarvoor mist de autodidact dikwijls tijd en zin. Toch is bij de tegenwoordige ontwikkeling van het bedrijfsleven het diepgaande inzicht van een groote, een bijna beslissende beteekenis. De tegenstelling van de Engelsche ervaringstechniek en de Duitsche wetenschappelijke techniek was en is daarvoor een sprekend voorbeeld geweest.
Die tegenstelling maakt tegelijk ook duidelijk dat het technisch, dat is het practisch, inzicht de grondslag vormt voor wat tegenwoordig en terecht zoo hoog geschat wordt onder den naam van organiseerend vermogen.
Wat toch is dit anders als het gebruik maken van het organisch inzicht in problemen, die niet van theoretische beteekenis zijn, maar die zich als een taak stellen. Daardoor wordt men zich bewust niet alleen van het juiste aantal en den aard der krachten die voor de taakvervulling noodig zijn, maar tevens van de wijze waarop die krachten kunnen en moeten samenwerken om zonder verspilling het meest mogelijke effect te bereiken.
In zekeren zin kan het organiseeren vergeleken worden bij het construeeren.
Bij beide toch gaat het berekenend analyseeren vooraf aan het scheppend samenstellen.
| |
| |
Er is echter een typisch en belangrijk onderscheid. Kan de constructeur kiezen uit materialen, waarvan hij de eigenschappen kent en op welker onveranderlijkheid hij mag rekenen, de organisator moet vooral gebruik maken van het zoo eigenaardig materiaal van levende menschen.
En hierbij heeft hij vooral noodig de derde en hoogste eigenschap van den bedrijfsleider, die ik aanduidde als beleid.
Toonden zich de energie en het inzicht reeds als eigenschappen, die zich op verschillende wijzen lieten bezien, zoo is dit in nog veel sterkere mate het geval voor het beleid.
Het kan zich toonen als een menschenkennis, die vooral let op de speciale individueele bekwaamheden, om die door tal van middelen op te sporen, aan te zetten en tot ontwikkeling te brengen. Of als een inzicht in de voor ieder mensch eigenaardige gevoeligheden, die met takt moeten worden ontzien. Of eindelijk ook als een overwicht dat berust op een hoogere welwillendheid die het gevoel van strikte rechtvaardigheid weet te wekken en in stand te houden.
Hoe dit beleid ook moge varieeren tusschen de polen van slimheid en karakteradel, in elk geval is het een eigenschap, die slechts tot ontwikkeling kan komen in een omgang met menschen op den breedsten grondslag.
Ongetwijfeld is er een groot verschil tusschen de worsteling en den strijd die het leven kenmerkt van den man, die zich omhoog moet werken, en die daarbij stellig verschillende vormen van beleid tot ontwikkeling weet te brengen, en de student die het voorrecht geniet van een aantal jaren met bijna volstrekte onafhankelijkheid en vrijheid in omgang met gelijken, die allen de gelegenheid zoeken zich in velerlei richtingen naar den aard hunner talenten te ontwikkelen. Ook bij dien omgang zal van hem beleid gevergd worden, vooral wanneer het studentenleven krachtig is door een veelzijdig streven.
Wanneer ik thans kom tot de vraag hoe en in welke mate ook het technisch onderwijs ertoe kan bijdragen om de eigenschappen, die van een bedrijfsleider gevergd worden, te versterken, dan meen ik wel te mogen vooropstellen dat dit niet afhankelijk kan zijn van de hoeveelheid noch van den aard der kennis die aan een technische hoogeschool te verwerven is.
| |
| |
Twee kenmerken zijn er echter, die m.i. wel van een groote en overwegende beteekenis zijn, n.l. dat het verwerven van die kennis geschiedt door vrije en dat het tevens uit zijn aard is hoogere en dus wetenschappelijke studie.
Daarmede wil ik in geen enkel opzicht zeggen dat het niet hoogst belangrijke is dat de techniek in voortdurend toenemende uitgebreidheid en differentieering aan de Technische Hoogeschool wordt vertegenwoordigd. In tegendeel is daarin de waarborg gelegen dat al het gedoceerde gericht wordt op- en rekening houdt met- de techniek waarop de ingenieurs wetenschappelijke beginselen en methoden in hun practijk zullen moeten toepassen.
De verleiding is echter ongetwijfeld groot om die uitbreiding der techniek aan te wenden om de ingenieurs die Delft verlaten afterichten en onmiddelijk te maken tot de zeer noodige bruikbare hulpkrachten voor de industrie. Er wordt dan voldaan aan een bekende en groote behoefte der nijverheid, die reeds menigeen ertoe verleid heeft ten onrechte aan Delft te verwijten dat er geleerden en geen practische mannen worden gevormd.
Bovendien wordt door een dergelijke africhting aan de afgestudeerde ingenieurs de intrede in de practijk zeer vergemakkelijkt.
Het is dan ook stellig toetejuichen indien in deze richting vooruitgang kan worden bereikt, mits het niet gepaard ga met beperking van de studie-vrijheid of van het wetenschappelijk karakter van het onderwijs.
Daaraan hebben de Delftsche ingenieurs het te danken, dat zij ondanks de aanvankelijke gebrekkigheid van hun technische kennis, op allerlei gebied het leiderschap niet afgesloten vonden, doch het met eere konden innemen.
De vrijheid der studie geeft aan de Technische Hoogeschool de vaste waarborg, dat hoe ook de aard en de hoeveelheid der gedoceerde kennis zich aanpast aan de tijdseischen, toch niet vergeten zal worden dat er ruimte moet zijn en blijven voor de ontwikkeling van energie door vrijheid, van inzicht door een hooge opvatting der wetenschappelijkheid, en van beleid door ook naast de studie de karaktervorming als een hoog doel te zien.
Zelfs in een bijzonder opzicht zal m.i. de wetenschapsbeoefening nog krachtiger tot uiting moeten komen.
| |
| |
Naast de natuurwetenschappen, vraagt ook de ekonomie om een voortdurende practische toepassing op de ervaringstechniek van bedrijf en maatschappij, een toepassing die van geen geringere beteekenis is als die van wiskunde, natuurkunde of chemie. En zoo ergens dan is het hier alleen de vrije en de hoogere studie die in werkelijkheid vruchtbaar kan zijn.
Wellicht ben ik in 't voorgaande veel vager en algemeener geweest dan bij den naam van deze bespreking werd verwacht. Toch ben ik overtuigd U het allervoornaamste te hebben gezegd over de kansen, die de a.s. ingenieurs hebben om in de nijverheid niet alleen opgenomen te worden, doch om tevens ook daarin naar het leiderschap te dingen.
Er is toch een gevaar dat de bedrijfsingenieurs, die ongetwijfeld in de eerstvolgende jaren door de industrie zullen worden gevraagd en opgenomen, teleurstelling zullen ondervinden en teleurstelling zullen geven.
Ondervinden wanneer zij eigenlijk geen andere plaats gaan innemen dan die de vroegere bedrijfsleider vervulde, en in de concurrentie met de in het bedrijf grootgebrachten, niet de erkenning verkrijgen waarop zij meenen door hun studie en diploma recht te hebben.
Teleurstelling geven ook wanneer zij in het bedrijf zich niet toonen als een vernieuwende en vooral als een ekonomisch werkende kracht, die in staat is snel intehalen van wat hem aan speciale kennis van alle onderdeelen van het bedrijf te kort schoot.
Wanneer de bedrijfsingenieurs aanspraak willen maken op het worden van werkelijk bedrijfsleider dan zullen zij zich bijna te beschouwen hebben als pioniers. Pioniers hebben gewoonlijk een hard en aanvankelijk ook een weinig dankbaar leven. Maar zij hebben een vergezicht en een toekomst voor zich, die niet alleen kan zijn tot hun eigen voldoening en tot voordeel voor de ingenieurs in 't algemeen, maar ook tot heil van de nijverheid en van de maatschappij. |
|