De Beweging. Jaargang 13
(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Een Joodsch danklied
| |
[pagina 263]
| |
Dank voor uw troost: gij hebt de troost niet noodig,
Die de Profeet tot de Machtloozen sprak.
Dank: voor mijn hart is geen troost overbodig,
Vergeef: voor mijn leed valt al troost te zwak.
Gij viert te midden van uw vroom gezin
De vreugde van elken gewijden Tijd,
Verlaten ween ik: machtloos valt mijn min,
Ik heb de leer van mijn Moeder ontwijd.
Des morgens vroeg: door de ochtendstille straten
Gaan Man en Makker tot hun kloeke taak,
Waar zijn mijn zonen? Met mijn lot verlaten
Werk ik (voor wien?) van af de morgenwaak.
Den ganschen dag. Een Vader meet zijn uren
Naar 't voegen en 't scheiden van zijn gezin,
Ik blijf alleen: hoe lang de dagen duren
Weet mijn hart, weenend bij weelde en gewin.
Des avonds: ik zeg mijn avondgebeden
Alleen. En als ik mijn dagtaak besluit
Weet ik weer éénen dag machtloos volstreden,
En snikt het hart zich in zijn liedren uit.
Mijn Lied: hoe mild zou het mijn Zonen vleien,
Hun lust, hun liefden, al hun jok en jeugd.
Terwijl mijn liedren thans mijn lot beschreien
En wroegend weenen om verloren vreugd.
Mijn Lied: het laat mijn hart doffer en eenzaam
Na korte vreugd van het genoten woord.
Troost niet: ‘zij zijn als Zonen u gemeenzaam
Die door uw hartelied worden bekoord’.
| |
[pagina 264]
| |
En toch: ook ik was een zoon van vrome ouders,
Mijn jeugd is zóó vroom als uw jeugd geweest,
Nog weet mijn hart niets schooners en vertrouwders
Dan herinnering aan Sabbath en Eeest.
Herinnering: met mijn driftige daden
Heb ik de Leer van mijn Moeder ontwijd.
Dank voor uw troost: hoe komt mij troost te stade,
Vergeef: al troost valt te zwak voor mijn spijt.
Het woord van den Profeet zal mij niet troosten,
Die zonder Zonen sterft gelijk de Ontmanden.
Wanneer ons Volk weer naar zijn land in 't Oosten
Keert uit de banschap der verspreide landen,
Keeren uw Zonen. Waar zijn mijne Zonen,
Daar mijn leven als waardloos water vliedt?
Waarmee zal God nog straffen of beloonen,
Sinds Hij mij zonder zonen eenzaam liet?
Reik mij geen troost: laat mij met mijn smart eenzaam.
Vergeef: gij weet niet, wat ik heb ontwijd.
Maak uw Zonen niet met mijn lot gemeenzaam,
Dat zij de Leer laten voor de ijdelheid.
En zoekt mijn hart voor dit Lied aan u weder,
Woorden gewijd als der Profeten woord,
Hoe was hun stem hartstochtlijk-vroom en teeder,
Terwijl mijn lied in doffe snikken smoort.
Geen vroom Profeet, maar een geslagen lijder
Ben ik, de Dichter van het Joodsche Lied.
Voor Zion zende God Zijnen Bevrijder,
Uw zonen keeren, maar mijn zonen niet.
|
|