De Beweging. Jaargang 13(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Twee sonnetten uit Dante's Vita Nuova Vertaald door Albert Verwey I Wat liefde is Liefde en 't welschapen hart zijn eenerlei Zooals de Wijze in zijn gedicht bepaalt; En zonder de andre als niets zijn ze allebei, Als redelijke ziel waar rede aan faalt. Hen maakt Natuur, in haar verliefd getij: De koning Liefde en 't hart waar hij in daalt, Zijn woning, waar, hoe kort of lang het zij, Hij zwijgend rust en sluimrend ademhaalt. De schoonheid van een vrome vrouw blinkt dan Zoozeer in de oogen dat in 't hart verrijst Begeerte naar het voorwerp dat behaagt. En die begeerte, als 't hart een wijl hem draagt, Doet Liefde ontwaken, die de schoonheid prijst. En zoo werkt in een vrouw ook de eedle man. [pagina 192] [p. 192] II Aan de dood Vileinige Dood, aan medelij vijandig, Smarte-oorzaak, wreed, hardhandig, Onwederroeplijk oordeel, niet te mijden, Sinds door uw daad mijn hart zich moet bescheiden Tot dit droef eenzaam lijden, Blijft in uw blaam aldoor mijn tong onbandig. Want zoo genaloos gij wilt zijn en schandig, Past mij dat ik opstandig Uw fout u klaag, die gij niet kunt bestrijden. Niet of elk weet haar, maar om te allen tijden De toorn u te bereiden Van wie in Liefde's rijk zich voelt inlandig. Van de eeuw hebt gij de hoofschheid weggenomen En deugd die kostbaarst is in vrome vrouwen, Uit jeugdig-blij betrouwen Deedt gij 't verliefde licht donker verstroomen. Om wie ik treur zal geen te weten komen Dan door de grootheid van mijn lof en rouwen. Nooit zal haar een aanschouwen Die om zijn zonde 't eeuwge heil moet schromen. Vorige Volgende