De Beweging. Jaargang 13
(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
BoekbeoordeelingenNederlandsche Volkskunde, door Dr. Jos. Schrijnen, IIe Deel. Zutphen, W.J. Thieme en Co. 1916.Het Tweede Deel van Dr. Schrijnen's ‘Nederlandsche Volkskunde’ (zie Jrg. 1916) geeft ons in zeer belangwekkende hoofdstukken onze Volkstaal, onze Volkskunst en onze Volkswetenschap. In het Eerste Hoofdstuk geeft de schrijver een uiteenzetting van wat wij onder ‘volkstaal’ en ‘kultuurtaal’ dienen te verstaan, en herinnert er aan, hoe deze twee termen wèl onderscheiden moeten worden van de begrippen ‘dialekt’ en ‘algemeene taal’. Want ook het dialekt heeft z'n ‘volkstaal’ en ‘kultuurtaal’. Ook in 't dialekt kan men platte woorden van de onopgevoede inwisselen tegen gepaster en beschaafder woorden van de hogere gevormde. Zo kunnen ook in 't dialekt dieper gevoelens en intenser geesteswerking tot hun uitdrukking komen, en er kunnen dichtwerken in ontstaan van hoge waarde. Maar, en de historie wijst die gang van zaken, hier en elders, met duidelike voorbeelden aan, een dialekt kan zich uitbreiden, kan een algemeene taal worden, een landstaal. Wordt het dit, en is het dan meteen de ambtelike taal geworden, dan streeft haar algemeenheid tevens naar de grootst mogelike eenvormigheid, en de individuële kenmerken lossen zich op in abstrakta; ze vermijdt, met beleefde tegemoetkoming, het biezondere en ongewone; ze baart geen opzien en beweegt zich gemakkelik; ze is ‘salonfähig’ en ‘sociabel’; ze draagt, als een harmonies geeduceerde eenheid, de kultuur. Doch ook te zelfder tijd kan zij, waar zij zich niet met 't oog op een algemeen gebruik tot | |
[pagina 141]
| |
éénvormigheid ziet genoopt, zich heel gemakkelijk differentiëren, en dat wel in alle richtingen; ze kan zich vasthouden aan 't historiese, aan 't plaatselike, aan 't persoonlike, in zijn emphase, en exaltatie. Zo kan ze zich oude zegswijzen aanpassen, plaatselike vormen, ellipsen, uitroepen, krachttermen....‘Immers, de volkstaal is kleurig en karakteristiek; daarentegen verliest de kultuurtaal vaak in expressieve kracht, wat zij wint door polijsting in netheid en door vereenvoudiging in vaardigheid.’ Deze tegenstelling echter, mag niet de indruk wekken, alsof wij in ‘volkstaal’ en ‘kultuurtaal’ twee elkander vijandige machten zouden moeten zien, wier onderling konflikt de ondergang van een der partijen ten gevolge zou hebben. Van zulk een konflikt en zulk een afloop is geen sprake en zal ook geen sprake zijn, zolang de mensen een dier machten niet met despotiese middelen voorzien. - Daarom doet ons de opmerking van de schrijver vreemd aan, wanneer hij zegt (blz. 2): ‘Nochtans, overal waar (de volkstaal), ondanks hare voortreffelikheid, een ernstigen strijd heeft te voeren met de kultuurtaal, moet zij de vlag strijken.’ Ons inziens, zeker niet. Een abstractie kan zelf niet leven zonder voortdurend gevoed te worden met de sappen van het reële. Dr. Schrijnen kan toch niet menen, dat uitdrukkingen, - wij nemen het eerste het beste, voor de hand liggende woord, - als hij zit; 't zit niet; 't zit hem in z'n bol; 't zit hem niet best; 't zit zó; 't zit er an; hij zit er in; hij heeft er ingezeten; hij zal er mee zitten; hij zit er tussen; er zit wat op; hij zit er onder; hij zit het niet uit; hij zit er tegen an; uitdrukkingen, die in 't Noorden van ons land door zeker een millioen bewoners voor 't grootste deel niet verstaan, en zeer zeker op een zeer enkele na niet gebruikt worden, terwijl ze toch gemeengoed zijn geworden in de ‘algemeene taal’; - daarbij nog niet gesproken van bij vakmannen voorkomende termen, als hij zit an; hij zit pal; hij zit neer; hij zit haaks; hij zit schrap; hij zit scheel, van welke er zelfs tropies in de kultuurtaal zijn overgegaan, - ooit in haar beknopte veelzeggendheid het af zouden moeten leggen tegen de, door algemene woorden al te vage en daardoor weinig doeltreffende omschrijvingen van de kultuurtaal! Ieder, die een uur doorbrengt in volkskringen, die buiten de invloed van het | |
[pagina 142]
| |
schoolonderwijs staan, in gezelschap van redenerende of pratende veekopers, scheepsbouwers, landvolk, timmervolk, etc. staat verbaasd over de rijkdom en de juistaangeduide betekenis van hun vaktermen, in ‘woorden’ die plotseling voor hen levend worden en als uit facetten weer licht werpen op aanverwante vormen, en die tot die tijd toe, voor hem, kleurloos lagen in de algemeene taal, zooals ze ook veelal kleurloos en vaag zijn aan te treffen in de schoolopstellen van de, buiten het leven staande en in de school gevormde leerlingen onzer lagere en hogere onderwijsinrichtingen. De ‘volkstaal’ kan het best stellen zonder de ‘kultuurtaal’: maar de ‘kultuurtaal’ zou gebrek lijden, zonder het golvend en borrelend leven van de ‘volkstaal’. Van een ‘strijd’ en van een ‘te strijken vlag’ kan naar onze meening geen sprake zijn. Heeft Dr. Schrijnen, bij de voorstelling van z'n volkstiepe, zich niet te zeer gehouden (zie blz. 49) aan iemand, die zich verloren zou kunnen voelen te midden van het beschaafde stads-leven, of iemand die buiten z'n gewone doen is geplaatst? Maar zo een tiepeert niet het ‘volk’. Dit woord als begrip, dekkende een rijkdom van groepen en individuën, kan niet te ruim genomen worden.
In de Hoofdstukken ‘Volkskunst’ en ‘Volkswetenschap’ zijn een overvloed van gegevens verwerkt. Raadsels en Spreekwoorden; Sprookjes, sagen en legenden; het Volkslied; de Bouwkunst en Dekoratieve kunst; de Volksetymologie; de Volksgeneeskunde; de Natuurverklaring en de Weerkunde; de Plantlore, - worden, hier met meer, daar met minder uitvoerigheid ingeleid; en zo men de geleerde schrijver zich ongaarne ziet beperken, de bronnen, die hij aan de hand geeft, kunnen de belangstellende lezer helpen, zijn kennis elders verder te verrijken. Doch waar is in dit rijke veld het begin, en waar het einde? Bij de ‘volksluim’, als een kunstvorm van de volkstaal, had b.v. de een of ander - onder de voorbeelden ‘Naar Boxmeer gaan’ (zijn beurs trekken) gaarne opgenomen zien het bekende: ‘van Harderwijk komen’ (‘hard’ = ‘gierig’ zijn); naar Kuilenburg gaan (begraven worden); evenzo wijzen hier en daar uitdrukkingen als: ‘hij hoort te Naarden thuis’ of ‘hij komt lelik te Purmer- | |
[pagina 143]
| |
end’ op duidelike woordspelingenGa naar voetnoot1). Ook zou, als bij aanvulling, er nog op gewezen kunnen worden, hoe de volksluim zich op speelse wijze botviert met vindingrijke reconstructie van letters die veelvoudige benamingen verkort weergeven; een Dordtse wagenbestuurder heeft op z'n handwagens zijn initialen: D(ouw) M(aar)! roept de straatjeugd; de tram daar ter stede, geëxploiteerd door de Rotterdamse-Tramweg-Maatschappij, en die spottenderwijs gezegd, één koetsier vóórop, een kondukteur achterop, en haast geen passagiers telt, heet no. 101, en nodigt, volgens de initialen, het publiek uit: R(ijd) T(och) M(ee); de Dordtse Melk-Inrichting, roept luide: D(ieven) M(oordenaars) I(nbrekers); de N.A.S.M. verkondigt op haar vlag: Neem Alle Schavuiten Mee, en dergelijke. Misschien zou er op dit veld voor deze folklorist of zijn medehelpers nog iets te oogsten zijn, en zouden ze gezamenlik een eigenaardige bijdrage kunnen leveren voor de kennis van onze volksaard. Doch genoeg. Het Tweede Deel doet in waarde en in zorg van bewerking niet onder voor het Eerste. Een Isethnen-kaart verduidelikt de ethniese taal-groepeeringen en -grenzen; een Algemeen Register verhoogt de bruikbaarheid van het werk. J.K. | |
Anthologie Poétique Francaise XVIe siècle. Poèmes choisis avec Introduction, Notices et Préface par Maurice Allem Tome I et II. Paris Librairie Garnier Frères.Een uitvoerige keus van gedichten, voorafgegaan door een algemeene Inleiding, en met vermelding van levensbizonderheden, werken en studieschriften. Een bespreking waarin dit alles naar zijn waarde geschat zou worden, behoort niet in dit tijdschrift. Maar waar, zooals alle uitvoerige bloemlezingen rijkelijk aanleiding geven tot vergelijking en men ze doorbladerende dikwijls getroffen wordt door verwantschappen, overeenkomsten | |
[pagina 144]
| |
en schakeeringen, ook deze me boeide door de verschijning, bij geringere dichters, van trekken die ik vroeger alleen bij de grootste had opgemerkt, zoo moge hier, bij wijze van aankondiging, een gedichtje van Mellin de Saint-Gellain worden afgedrukt, dat me bezighield als een luchtig maar bevallig specimen van de soort: gedichten bij de aanbieding van een ruiker, zooals ook Ronsard er een, het schoone en bekende sonnet ‘Je vous envoie un bouquet que ma main Vient de trier de ces fleurs épanies’ geschreven heeft. Indien mijn vertaling de kunstige rijmschikking van het oorspronkelijke behouden had, zou de aardige beweging van het gedichtje nog beter uitkomen. Op een ruiker grijze en roode anjers
Deze zes anjers zoo tezaamgebonden
Worden door mij deze ochtend u gezonden
Om u doen zien, door die van grijze kleur,
Hoe, meer dan gij vermoeden kunt, ik treur;
Maar die van de andre helft, de roode, klagen
Met bede om aan uw zorg mij optedragen
Niet u aan, maar de god, die deernisloos
Het voedsel van mijn bloed voor zich verkoos.
En allen samen, als naar hun natuur
Kortstondig, boodschappen u zichtbaar dit:
Dat schoonheid een geschenk van korte duur
En dwaas is wie haar ongebruikt bezit.
A.V. |
|