De Beweging. Jaargang 13(1917)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] In de kentering Door Karel Wasch I ‘Niet langer vrede brengt het tij der stilte Wij missen d'arglooze verzekerdheid Die al ons doen onfeilbaar heeft geleid In stagen keer doorvleugt ons onrust-kilte’. ‘Geen heul van troost vloeit over in mijn wezen Wanneer mijn blik zich naar uw oogen heft 't Is of een ander ik in mij beseft 'k Vermag mij zelf niet meer uit u te lezen’. ‘Het wee der wereld houdt ons strak omvangen En schoon dit huis niet schudt van krijgsgeweld Noch onze horizon in vuur versmelt Gevoelen wij d'ellende al feller prangen’. ‘Wij zijn d' aan zelfverzekerdheid ontscheurden Wij lijde' om leed dat niet het onze is En speuren leegt van ongekend gemis Of w' in onwetendheid de handen beurden’. [pagina 54] [p. 54] ‘En toch zal ons een hooger eenheid binden Dan ooit nog in verklaardheid werd voorvoeld Zoodra het nieuw besef is blootgewoeld Dat wringt en werkt om uitweg zich te vinden’. ‘Een klare klank kwam even heldrend breken Door 't vreemd-vergrauwde van uw stemgeluid Hoops jonge vuur sprankt' u de oogen uit O maak u ganschlijk vrij en geef het teeken’. II ‘Wij waren twee die wilden in elkander Louter zien spieglen 't innigst-eigen zijn Doch wat wij éénheid noemden was een schijn Daar zelfontplooiingsdrang dreef d'een als d'ander. Slechts als het nieuw begrip ons heeft verwonnen En wij gewenden aan zijn stelligheid Kan ons aanschouwen zoozeer zijn verwijd, Dat wij een dieper wel dan 't zelf zien bronnen. En door één heev'ge ontroeringswind bewogen Zullen wij willig buigen diep terneer Om saam en hoog te heffe' ons in den keer Starend naar 't Wonder in elkanders oogen’. ‘Uw woorden wekken meer dan een verwachten Waar zij een beelding bieden fel en klaar Word 'k als bevrijdenis in mij gewaar Met ongekend-ver reiken van mijn smachten. Breek thans den laatste van de oude banden Opdat wij rijzen onder 't nieuw gezag Met helle harten treden door den dag En oogen wijd en warm-vereende handen’. [pagina 55] [p. 55] III ‘Geef u dan over aan het vol beseffen Hoe ons de eigen onverwonnen waan Als blinde medeschuldigen doet staan Bij der Begeerte gruwelijkst zelfverheffen. En worde 't u tot vreugde-spellend teeken Dat waar zoo wrééd ons 't wereldwee omgrijpt Wij reeds tot schuldbewustheid zijn gerijpt Die 't aanbegin is van het eindlijk breken, Waarin wij als verloornen zullen wanken Terwijl de wind des Geestes ruimend vaart En geen weerstreving van begeerte spaart Doch dooft van 't zelfgevoel de laatste spranken. De kentring, die wij diep moeten doorleven Opdat een geefdrang onweerhoudbaar groei Tot wij elkander in d' aleengen bloei In liefde zien met heilig oogebeven’. ‘Uw stem wordt van een teederheid doortogen, Die, diepbekend, mij nochthans vreemd ontroert Reeds zaagt gij alles in den geest volvoerd Wijl ik nog wachtend blijf en nieuw-bewogen’. ‘Toch staan de poorten ter vervulling open Ik die aanschouwde werd alree bereid En wordt gij door 't verwáchten niet geleid Wat u ontroert is louter 't hóógste hópen’. ‘Ik kan getuigen slechts van dit verlangen: Om, zelfvergeten, troostend uit te gaan Oneindige beproeving te doorstaan Te wórstlen met één werkbrand in de wangen....’ [pagina 56] [p. 56] IV ‘Uw overgaaf: dus eindlijk zijn ontbonden De krachten, al te lang in ons geboeid Verleden is als vage droom vervloeid In kentrend tij heeft ons de Geest gevonden. Volg mij, mijn vrouw, in 't opperste bestreven: Naar 't kernpunt van den kamp voert onze drang Eenheid-van-daadswil binde' ons in haar dwang Eenheid in 't alverwinnend liefdegeven’. Vorige Volgende