Ze zijn nog dicht bij, geheimzinnig dicht, maar niemand ziet ze meer.
Zoo voel ik het leven om me als het nacht is....
Ik haat de slaap!
Uren en uren zijn het, dat ik dan alleen ben.
Dat ik dan bèn, zonder dat iemand het weet.
Zonder dat ik het zelf weet....
Is dat leven?
Als ik de slaap voel komen is het me alsof ik een schip ben dat langzaam losdrijft van de wal, zonder roer, zonder zeilen....
De nachtwind grijpt het vast en speelt er peinzend mede.
Gruwelijke dingen gebeuren er in de nacht en ik zie ze niet.
Ik onderga ze zelf en ik weet het niet.
Er klinken kreten, waanzinnige kreten en in een donkere, lage kelder hangt de lauwe damp van bloed.
Er staat een grijs en eenzaam huis. Zware, diepe stemmen zingen een lijkzang.
Orgeltonen omspelen het lied.
Geen mensch is er die het hoort....
Voor de ramen vliegen vreemde vogels.
Ze zingen niet.
Alleen hun vleugels kleppen zacht.
Geen mensch is er die ze ziet....
De nacht is vol van gruwel en verschrikking!
Soms blijft een verward en vaag gepeins me 's morgens bij.
Een herinnering aan een droom.
Ik haat de droomen!
Want droomen zijn wreed.
Wreeder dan menschen kunnen zijn, zijn de droomen.
Het leven weet al wat mijn ziel verlangt en gèèft me dat. En meer nog!
En de droom weet ook wat mijn ziel verlangt en geeft me het tegenbeeld.
De droomen vernielen wat het leven me geeft.
En bij 't ontwaken ben ik armer dan te voren....
Voor de eenzame zijn de nachten, maar voor mij is de dag!’