De Beweging. Jaargang 12(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] Sonnetten uit de loopgraven aan den Yser Door Daan F. Boens I. De zwerver Gij zwerver, die van verre liefde droomt, en denkt aan land en huis, in 't avond-grijzen, aan stil geluk, met fijn-gekozen wijzen, wijl loover-geur door d'open loopgraaf stroomt; Gij, die nu moe zijt van uw vele reizen, daar heimwee al uw peinzen grauw bezoomt, en 't vage leed uw glimlach heeft verloomd: droef zie 'k uw schaduw langs de boomen rijzen. Gij staart en droomt - uw oogen staren verre, en zoeken 't huis, dat ge niet wedervindt, wijl medelijdend u bezien de sterren. En Gij, die veel geleên hebt, en bemind, Gij voelt nu eerst het diepste levenslijden: alleen te zijn, waar ook uw stappen glijden. [pagina 201] [p. 201] II. Na den strijd En 't was een dag, waarop de schemer zou een wilden strijd vol menschen-bloed verdrijven; de stilte kwam, en de avond-lucht was blauw, en in de velden stijfden menschen-lijven. De boomen beefden in de stille schaûw, die eeuwen-lang had willen hangen blijven om de aarde, en dezen strijd vergeten wou, zooals een waan, die ze zag henen-drijven. En 'k had de levens-grootheid dan geleerd: ik had gedacht hoe de avond-stille droomen vergeefs tot mijn gedachten konden komen; En hoe de nacht, - die 'k innig had begeerd en stil zooals hij kwam, en schoon van vrede, - voor altijd sluiten mocht mijn ooge-leden. III. De molen Geen windje roert om de avond-breede weiden en verre boomen-kruinen hangen stil; de zonne zinkt met roode goud-geril in 't Westen, waar zich wijde strepen breiden. En bij de baan, waar nu geen stappen schrijden, staat donker-grijs en droef, en zonder wil, en als een reuzen-kruis, vergrauwd en kil, de molen, als een beeld van menschelijk lijden. [pagina 202] [p. 202] Hij droomt, en denkt aan droeve levensdingen, en hoe de dagen, in den rooden gloed van de avond-zonne, dragen menschen-bloed. Want jonge menschen gingen hier voorbij, zoo dikwijls, en ze zongen, waren blij, doch keeren deed geen éen van waar ze gingen. IV. In de loopgraaf Een kalme nacht, waarop geen wolken dwalen doorheen de lucht, blauw van den starren-schijn; de velden lijken breede en stille zalen, waarvan de boomen trouwe wakers zijn. En in den nacht, de stomme strijders-lijn droomt eenzaam van de roode zegepralen; een fluitje speelt een licht en traag refrein, dat zoet is als verouderde verhalen. En daar geen windje door de stilte vliedt, en gansch het land geruchtloos ligt te waken en rustig is, wijl niet éen wapen schiet, Zoo kan de nacht, in vromen slaap geraken, heel zacht gewiegd door 't trage krijgerslied, - en kan mijn ziel weer de oude vreê genaken. Belgisch Front 1916. Vorige Volgende