| |
| |
| |
Het boek van Treub
Door
Albert Verwey
Het boek van Treub is in hoofdzaak een overzicht van maatregelen die tengevolge van de uitgebroken oorlog hier te lande genomen werden. Wij zijn er allen getuigen van geweest dat die maatregelen werden voorgesteld en uitgevoerd. Wij leeren dus door de lezing weinig nieuws. Maar wat wij van de buitenzijde zagen en ondergingen, wordt hier verhaald door een man die aan het tot stand brengen van wat we ervoeren, meer dan iemand anders een werkzaam aandeel nam. Er wordt immers in het boek voornamelijk gesproken van ekonomische en finantieele bemoeiingen, en de schrijver was eerst Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, daarna van Financiën.
Nooit in ons leven heeft de nederlandsche zaak zoo gedurig haar invloed op ons laten gelden als sedert de mobilisatie. Ook zij die zich kritisch en pessimistisch verhielden tegenover die eenheid die met de naam Nederland werd aangeduid, geërgerd en verveeld als zij doorgaans waren door het plankgewip van onze politieke partijen, door de leegheid van onze leuzen, door het doelloos kafgedorsch van onze volksvertegenwoordiging, door de krachteloosheid van onze regeeringen, juist zij misschien beseften met een zucht van verademing dat er nu dan toch iets gedaan kon worden dat een tastbaar doel had, dat er nu dan toch een Nederland bestond waarmee te regeeren viel.
Ten opzichte van een groot deel van ons volksleven is Mr. M.W.F. Treub toen de regeerende man geweest. De levensmiddelenvoorzieningen, het voorkomen en lenigen van nood, de
| |
| |
zorg voor geld en krediet, het op gang houden van de bedrijven, het versterken van 's lands financiën, ziedaar vijf soorten van bemoeiingen, die in even zoovele hoofdstukken van dit boek beschreven worden, waaraan dan slechts één enkel voorafgaat dat handelt over onze Souvereiniteit en Neutraliteit. Alle vijf zijn door hem of onder zijn leiding begonnen en voortgezet. Iedere soort omvat verschillende groepen van maatregelen die nu al twee jaar en langer de vorm hielpen bepalen van ons aller leven.
Dit is nu juist het verfrisschende van dit geschrift, dat het ons doet zien hoe de ekonomische professor Treub onmiddelijk met de kous op de kop naar huis gestuurd werd, hoe het vroegere Kamerlid en zelfs de zeer recente minister van die naam er weinig beter afkwam, hoe de regeerder van na de mobilisatie zich oogenblikkelijk zei: ongewone toestanden vereischen ongewone daden.
Hoogst leerzaam is dienaangaande de herinnering aan sommige besprekingen betreffende de wet tot verbod van uitvoer, toen die in 't voorjaar van 1914 eenigszins verruimd zou worden. De regeering, waaronder ook de heer Treub, stelde toen vast, dat er geen aanleiding was haar te verdenken dat zij die wet misbruiken zou ‘om, door een tijdelijk verbod van uitvoer, invloed te oefenen op de prijzen binnenslands. Het behoeft geen nader betoog’ - meende zij - ‘dat maatregelen met zoodanige strekking geheel zouden indruischen tegen de uitdrukkelijk uitgesproken bedoeling van het wetsontwerp’.
Toch is de wet daarvoor gebruikt, en zonder dat iemand daartegen bezwaar maakte. Geen enkele eisch is zelfs scherper en herhaaldelijker aan de regeering gesteld, en wordt dat nog voortdurend, dan dat de grenzen gesloten blijven voor alles wat in het land noodig is en bij uitvoer schaarsch en kostbaar wordt.
Het moet een hoogst ongewoon en zelfs verheffend schouwspel zijn geweest toen, gedurende die eerste Augustus-dagen, in een koopmansland als het onze, tal van invloedrijke personen ertoe meewerkten dat de winstgevende verkoop van waren aan het buitenland werd tegengegaan, en dat binnen onze grenzen prijsopdrijving van levensmiddelen bestraft kon worden met inbeslagneming. Het laat zich evenwel denken dat zij die op
| |
| |
zulke gewilligheid verwachtingen van langere duur bouwden, weldra zouden worden teleurgesteld. Zoodra de eerste schrik voorbij was en het uitzicht op onmiddelijke winst geopend bleef, kon het niet anders of de minister, en zij die hem belangeloos terzijde stonden, moesten ervaren dat niet licht persoonlijke voordeelen worden opgegeven terwille van een volksbelang. Toen vooral was een krachtig minister noodig, die volmaakt ongevoelig bleef als groep na groep hem verweet dat juist zij belemmerd werd in het maken van oorlogswinst. Terecht zegt dan ook de heer Treub: ‘In normale tijden bemoeit de Regeering zich in het geheel niet met de verhouding waarin bedrijfswinsten tusschen de verschillende ondernemingen of groepen van ondernemingen in een handels- of nijverheidstak worden verdeeld. Waar in oorlogstijd de overheid door haar ingrijpen in het bedrijf onvermijdelijk ook aan die verhouding raakt, is het haar plicht daaraan niet meer te tornen dan strikt noodzakelijk is. Zij wachte zich er evenwel voor, de bijzaak tot hoofdzaak te maken en bij haar maatregelen er van uittegaan, dat iedere groep van belanghebbenden, welke zonder het uitvoerverbod een zekere oorlogswinst zou kunnen maken, een zooveel mogelijk evenredig deel daarvan behoort te worden gelaten. Kan dit nevendoel worden bereikt zonder aan het hoofddoel te kort te doen, dan des te beter; maar een minister die ter wille van de nastreving van dat bijoogmerk zijn maatregelen anders neemt, dan hij ter bereiking van het hoofddoel op zichzelf zou hebben gedaan, komt daarmede op een verkeerden en zeer gevaarlijken weg’. En verder: ‘Maatregelen, waardoor in ooglogstijd de prijs van bepaalde voedingsartikelen belet wordt buitensporig hoog boven het normale te stijgen, missen hun rechtsgrond, wanneer zij niet door het algemeen belang der bevolking worden geboden. Maar gebiedt dit evenwel het nemen daarvan, dan hebben bepaalde categorieën van producenten of van handelaars, die
daardoor worden verhinderd van zulke buitensporig hooge prijzen en van nog hoogere prijzen over de grenzen rijkelijk partij te trekken geen recht van beklag. In het maken van oorlogswinst ligt op zichzelf niets onbehoorlijks, maar niemand heeft het recht, dat hem de kans op een oorlogswinst zou worden gelaten, die alleen kan worden binnengehaald, als de overheid terwille van de trekkers
| |
| |
daarvan nalaat of beperkt, wat zij anders in het belang der volksvoeding zou hebben gedaan’.
Deze korrektheid en vastheid van houding, benevens snelheid in het besluiten en uitvoeren zijn in moeielijke omstandigheden de eerste eigenschappen van een regeerder, en zij worden ons uit dit boek zichtbaar, niet als een fraai letterkundig drapeersel, maar als eigenschappen die de schrijver het geluk heeft gehad in werkelijkheid te kunnen handhaven en ontwikkelen.
Zij gaan gepaard met een zeker menschelijk begrip dat hem, als ik me niet vergis, ook in zijn verhouding tot de Kroon is te stade gekomen. Het schijnt me namelijk een goed ding te kunnen begrijpen dat ook een koningin een mensch is en haar bij gelegenheid een uitgang te vrijwaren uit haar eigen ambtelijkheid. Dit toch blijkt de moraal van de bladzijden waarin ons de wording van het Koninklijk Nationaal Steuncomité wordt meegedeeld. Treub hield staande, tegenover sommige betoogers in land en Kamer, dat het een koningin soms vrijstond als vrouw te spreken, en tevens dat hijzelf, ergens aan wezig doordat hij minister is, daar spreken kon zonder dat hij het als minister deed. Ik kan mij denken dat de Koningin hem die verklaring ten goede hield en hem verzocht voorzitter van het Steuncomité te blijven ook nadat hij als minister was afgetreden.
Ik geloof dat het nooit goed is zich, door welke ambtsbetrekking ook, te laten belemmeren in de ademhaling van zijn persoonlijkheid. Treub zou niet in staat zijn geweest zoo krachtig, inzichtig en voortvarend te handelen, als hij zijn menschelijke vermogens, inplaats van ze te spannen, hun veerkracht benomen had door vreesachtig rekening-houden en al te weeke plooibaarheid. Ik merk - in dit boek - dat hij over zijn verkeerde daden lichter heenloopt dan over zijn verzuimen. Zeer begrijpelijk, want de eerste ontstonden in het vuur van de handeling, en beter - zegt hij - fouten te maken dan niets te doen; - maar de tweede kwamen voort uit vrees en toegeven. Een voorbeeld daarvan geeft de geschiedenis van een wetsontwerp dat 2 November 1914 werd ingediend ‘en dat bedoelde een uitvoerrecht te heffen van 8% over de verkoopwaarde van uitgevoerde goederen in het land waarheen zij uitgevoerd werden, met een maximum van 50% van de daarmede te maken
| |
| |
winst’. Het valt dadelijk in het oog hoeveel van zulk een wet, niet alleen ter belasting van de oorlogswinst, maar ook - indien men de bevoegdheid had dit recht naar omstandigheden te doen dalen of stijgen - ter regeling van de uitvoer te verwachten ware geweest. Ze zou automatisch de grens voor sommige levensmiddelen hebben kunnen afsluiten. Welnu, Treub schrijft: ‘In de afdeelingen van de Tweede Kamer werd het ontwerp, blijkens het Voorloopig Verslag, bedolven onder een stortvloed van theoretische en practische bezwaren. Onder gewone omstandigheden zou mij dit geen aanleiding hebben gegeven daarmede op de vlucht te gaan. In het land vierde toen echter de agitatie tegen het leeningsontwerp en voor de heffing ineens hoogtij. Het was niet gewenscht de Regeering in den persoon van den Minister van Financiën nog meer kwetsbaar te maken door de heffing der uitvoerrechten op oorlogswinstgoederen door te zetten en daardoor gevaar te loopen een nieuwe agitatie te ontketenen. Er moest rust komen, ook om het resultaat van de oorlogsleening niet in de waagschaal te stellen. Vandaar dat ik aan de Koningin machtiging verzocht het ontwerp in te trekken’.
Hoe gelukkig zou het geweest zijn als Treub ook in dit geval had kunnen volhouden, zooals hij het, gesteund door een groep mannen van zaken, tegen de aandrang om een moratorium deed.
Treubs grootste prestatie was zijn geheel van belasting-ontwerpen. Behalve de daad van een voortvarend regeerder, was dit ook de arbeid van een vooruitziend staatsman. Niet alleen gedurende, maar vooral na de oorlog, moet de staatshuishouding op gebeurlijkheden zijn voorbereid. De Kamer, die alweer begonnen was zich te voelen, verbrak in een baloorig oogenblik de samenwerking met een minister die in tempo met haar verschilde en die het waagde over haar te meesteren. Prof. Is. P. de Vooys heeft in twee opstellen: Binnenlandsche Gevaren en Het Gezag van de Tweede Kamer (Beweging Febr. en April 1916) velerlei behartigenswaardigs gezegd, niet alleen over dit konflikt, maar ook over het natuurlijk onderscheid tusschen regeerder en vertegenwoordiging. Ons parlement is sinds- | |
| |
dien weer tot de onderwerpen van zijn belangstelling teruggekeerd.
Is het wonder dat zij, die kracht en voortvarendheid, vastheid van welbegrepen houding en ruimte van voorzienige blik op prijs stellen, liever wijlen bij de herinnering aan Treub's maatregelen en voornemens, dan bij het tegenwoordige vergelijk van onze politieke partijen?
Het is altijd boeiend als een leider, in eenig veelbewogen tijdperk, rekenschap aflegt van zijn daden en ervaringen. Laten we hopen dat er in andere landen zijn die Treub zullen navolgen. Toch is het niet te denken dat hun verhaal ons zoo onmiddelijk treffen zal als het zijne. Uit onze eigen omstandigheden, waarbij we daardoor bepaald worden, rijst de vraag op hoe die omstandigheden na de oorlog zijn zullen. Zal ook dan ieder volk, voor zichzelf zorgend, zich zooveel mogelijk onafhankelijk trachten te maken van de anderen? Of zal, sterker dan tevoren, de internationale gemeenschap haar recht hernemen, en het dan, in vaster en duurzamer vormen, vestigen? Wie eraan twijfelt, zegt Treub, twijfelt aan de menschheid. ‘Voor alles is noodig dat het internationale verkeer niet slechts worde hersteld, maar na den vrede op hechter grondslag weder worde opgebouwd.’
Handel en industrie zullen weer evenals vroeger, en meer dan toen, gericht moeten zijn op het wereldverkeer.
‘Dit wil intusschen niet zeggen dat zoodra er weer vrede in Europa zijn zal, onze grenzen zonder meer kunnen worden opengesteld. Na het sluiten van den vrede zal ook Nederland een liquidatietijdperk moeten doormaken, dat - naar het zich laat aanzien - volk, regeering en wetgever voor nog grootere ekonomische vraagstukken plaatsen zal dan de oorlog reeds deed. De vraag van de centrale mogendheden naar levensmiddelen zal alsdan niet minder zijn dan thans, en het ophouden van de ekonomische oorlogspolitiek der geallieerden zal voor ons land in de eerste maanden over het algemeen geen verlichting brengen, eer het tegendeel. - Een plotselinge openzetting der grenzen zou het land eraan blootstellen in enkele weken te worden leeggezogen.’
Een tweede tijdperk dus nog van bij uitstek praktische bemoeiïngen. En misschien een derde als na de eerste ‘kortston- | |
| |
dige periode van koortsachtig aankoopen op de internationale markten’ de crisis komt, ‘die na de geweldige verstoring in het economisch leven niet zal kunnen uitblijven.’
Wat kunnen wij, geregeerden, anders hopen, dan dat de man die ons er doorheen zal hebben te leiden, een regeerder blijkt. |
|