De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Snorre's Edda
| |
[pagina 128]
| |
en KolgaGa naar voetnoot1). Land van Ran en van Aegirs dochters, van de namen van zeeschepen, van de kielen, van de stevens, van de scheepsboorden, van de scheepsboordplanken, van de visschen en van het ijs. Weg en pad der zeekoningen, ook ring der eilanden, huis der zanden, huis van het wier en van de klippen, land van de vischhaken en van de zeevogels en van de winden. [Voorbeelden]. Hoe moet men de zon omschrijven? Door haar te noemen dochter van MundilfareGa naar voetnoot2), zuster van de maan, vrouw van Glen, vuur van den hemel en van de lucht. [Voorbeelden]. Hoe moet men den wind omschrijven? Door hem te noemen zoon van Fornjot, broeder van Aegir en van het vuur, breker der takken, schade en dood of hond en wolf van het woud, van het zeil of van de takels. [Voorbeelden]. Hoe moet men het vuur omschrijven? Door het te noemen broeder van den wind en van Aegir, dood en schade van boomen en huizen, dooder van Half, zon der huizen. Hoe moet men den winter omschrijven? Door hem te noemen zoon van VindsvalrGa naar voetnoot3), dood der slangen, stormentijd. [Voorbeelden]. Hoe moet men den zomer omschrijven? Door hem te noemen zoon van SvasudrGa naar voetnoot3), troost der slangen, menschenwasdom. [Voorbeeld]. Hoe moet men den man omschrijven? Hem moet men omschrijven door zijn werk, dat wat hij maakt of krijgt of doet. Men kan hem ook omschrijven door zijn eigendommen, de dingen die hij heeft of die hij weg schenkt; of door het geslacht waar hij van komt of dat uit hem ontstaat. Hoe moet men hem door deze dingen omschrijven? Door te zeggen dat hij werken verricht en tochten ten uitvoer brengt, gevechten levert, op jacht gaat en gewapend een zeevaart onderneemt. En daarom is hij vidr (boom) der wapenen en reynir (boom) der strijders - geheel op dezelfde manier met wat hij wint; vidr beteekent boom en reynir beteekent ook boom; daarnaar hebben de skalden een man genoemd esch of ahorn, woud, of hebben | |
[pagina 129]
| |
hem een andere manlijke boomnaam gegeven en die verbonden aan strijd of schip of vermogen. De man is ook goed te omschrijven met alle namen van Asen. Ook met Jotennamen, maar dat is meest hoon en blaam. De namen van Alfen zijn weer gunstig. De vrouw kan men omschrijven door haar kleeding, tooi, goud en edelsteenen, door bier of wijn of andere dranken die zij overreikt of schenkt, evenals door de drinkbekers en al de dingen die zij wenscht te hebben of weg te schenken. Zij is ook goed te omschrijven door haar te noemen selja (schenkster) of lög van wat zij uitdeelt, maar selja (wilg) en lög (gevelde boom), dat zijn boomen, daarom wordt de vrouw in de ‘kenningar’ genoemd met de namen van alle vrouwelijke boomen; en daarom wordt de vrouw genoemd met de namen van edelsteenen of glassteenen omdat dit in den ouden tijd het sieraad was dat de vrouwen om hun hals droegen, dat heette steenenhalsketting; en nu is het zoo gegaan in de ‘kenningar’ dat de vrouw nu omschreven wordt door de steen en alle namen van steenen. De vrouw wordt ook genoemd met de namen van alle Asinnen en Walkyren en Nornen en schutsgodinnen. Ook kan zij goed omschreven worden met haar bezigheden of eigendommen of verwantschap. Hoe moet men het goud omschrijven? Door het te noemen het vuur van Aegir, loof van Glasir, haar van Sif, hoofdband van Fulla, mondtelling en stem en woord van den reus, droppel van Draupnir, en regen of regenbui van Draupnir, tranen van Freya, otterboete, boete der Asen, zaad van Fyrisvall, grafdekking van Holgi, vuur van alle wateren en van de hand, steen of klip of glinstering van de hand. Waarom wordt het goud vuur van Aegir genoemd? Dit is de sage daarvan, die vroeger ook besproken is, dat Aegir eens bij de Asen te gast was, en toen hij op het punt was naar huis terug te gaan, toen noodigde hij over drie maanden Odin en alle Asen bij zich. Daar gingen heen Odin en Njord, Freyr, Tyr, Bragi, Vidar, Loki en ook de Asinnen, Frigg, Freyja, Gefjun, Skadi, Idunn en Sif. Thor was daar niet bij: die was naar het oosten om reuzen dood te slaan. Maar toen de goden in de zetels zaten, toen liet Aegir op den vloer van de hal | |
[pagina 130]
| |
geel goud leggen en dat verlichtte de hal zoo schitterend als vuur en dat had hij voor licht aan het gastmaal zooals in Walhalla de zwaarden er waren voor vuur. Daar twistte Loki met alle goden en doodde een knecht van Aegir die Fimafengr heet; een andere knecht van hem heet Eldir. Aegirs vrouw heet Ran en zij hebben negen dochters, zooals vroeger geschreven is. Bij dat gastmaal werd alles van zelf rondgediend, eten en drank, bier en alles wat bij een gastmaal behoort. Toen bemerkten de goden dat Ran een net heeft waarmee zij op alle mannen die op zee varen, jacht maakt. Dat is nu het verhaal hoe het komt dat het goud genoemd wordt vuur of licht of glans van Aegir, van Ran of van Aegirs dochters, en van deze ‘kenningar’ komt nu weer, dat 't goud genoemd wordt vuur van de zee en van alle namen voor zee, evenals Aegir en Ran ook namen zijn voor zee, en daarvandaan heet het goud vuur van het water of der rivier en van alle riviernamen. Met deze namen is 't zoo gegaan, evenals met andere ‘kenningar’, dat een jongere skald ze dichtte naar het voorbeeld van oudere skalden, zooals ze in hun gedichten stonden en ze later heeft uitgebreid in hun deelen, zoodat zij die vervangen door woorden die gelijken op dat wat vroeger gedicht is, zoodat zij voor zee zeggen water en voor water rivier en voor rivier beek. Daarom heet dit alles nieuwe omschrijvingen, die geven uitgebreider namen dan vroeger gevonden werden en dat is wel goed als men het doet overeenkomstig de beteekenis. [Voorbeeld]. Waarom wordt het goud genoemd bladeren of loof van Glasir? In Asgard staat voor de deur van Valhalla een bosch dat Glasir genoemd wordt en het loof er aan is heelemaal van rood goud. [Voorbeeld]. Waarom wordt het goud genoemd haar van Sif? Loki Laufey's zoon had eens voor de aardigheid al het haar van Sif afgeknipt. Maar toen Thor dat gewaar werd, pakte hij Loki op, en hij zou al zijn beenderen stukgeslagen hebben, als Loki niet gezworen had er voor te zorgen dat de zwarte elfen voor Sif haar van goud zouden maken dat net zoo groeien zou als gewoon haar. Daarop ging Loki naar de dwergen die Ivaldarzonen heeten en zij maakten het haar en Skidbladnir en de speer Gungnir, die Odin had. Loki verwedde er zijn hoofd onder met | |
[pagina 131]
| |
den dwerg Brokk dat Sindri, zijn broeder, niet drie even mooie kostbaarheden maken kon als deze waren. En toen zij in de smidse kwamen, toen legde Sindri een varkenshuid in den schoorsteen en vroeg Brokk te blazen en er vooral niet mee op te houden voor hij dat wat hij in het vuur had gelegd, er uit genomen had. En dadelijk daarop ging hij de smidse uit en Brokk was aan 't blazen en toen ging een vlieg op zijn hand zitten en stak hem leelijk, maar hij bleef door blazen tot de smid het uit het vuur haalde en dat was een everzwijn met gouden borstels. Daarop lei Sindri goud in het vuur en gebood Brokk te blazen en er niet mee op te houden voor hij terug kwam. Hij ging weg en daar kwam de vlieg weer en ging op Brokks hals zitten en stak hem twee maal zoo erg als eerst, maar hij bleef doorblazen tot de smid uit het vuur nam die gouden ring die Draupnir heet. Daarop legde hij ijzer in het vuur en Brokk moest weer blazen, ‘en’ zei Sindri, ‘als hij ophield met blazen, zou er niets van terecht komen.’ Toen ging de vlieg hem midden tusschen de oogen zitten en hij stak hem zoo dat het bloed hem in de oogen liep en hij niets zien kon: toen hield hij even, terwijl de blaasbalg in de laagte was, de hand los en sloeg de vlieg zoo vlug mogelijk weg. Daar kwam de smid terug en zei dat 't heel weinig gescheeld had of alles wat in 't vuur lag, was bedorven geweest. Toen nam hij uit het vuur een hamer. Hij gaf alle drie de kostbaarheden aan Brokk en vroeg hem daarmee naar Asgard te gaan voor de weddenschap. En toen Loki met zijn schatten voor den dag kwam, toen gingen de Asen in de rechterstoelen zitten en wat Odin, Thor en Freyr zouden zeggen, dat zou beslissend zijn. Loki gaf aan Odin de speer Gungnir en aan Thor het haar dat Sif moest hebben en aan Freyr het schip Skidbladnir en hij legde van alle kostbaarheden de eigenaardigheid uit, nl. dat de speer nooit zijn doel miste, dat het haar volkomen ingegroeid zou zijn, zoo gauw het op 't hoofd van Sif kwam en dat het schip Skidbladnir de wind altijd mee had zoo gauw het zeil geheschen was, waar het ook naar toe voer en dat het opgerold kon worden als doek en als men wilde, in den zak gestoken kon worden. | |
[pagina 132]
| |
Toen bracht Brokk zijn gaven: hij gaf aan Odin den ring en zeide dat daar om den negenden nacht af zouden druipen acht even zware gouden ringen als deze; aan Freyr gaf hij het everzwijn en zeide dat hij nacht en dag daarop rijden kon door de lucht en over de zee en zoo donker kon het niet wezen, 's nachts niet of in Duisterheem of er zou overvloed van licht zijn overal waar hij ging, zulk een licht gaven de borstels. Thor gaf hij den hamer en zeide er bij, dat hij er mee zou kunnen slaan zoo hard als hij wou, wat er maar was, de hamer zou nooit mis slaan, en, als hij hem naar iemand wierp, dan zou hij nooit zoo ver weg vliegen, dat hij niet van zelf weer terug kwam, en als Thor dat wilde, dan werd hij zoo klein dat hij hem op zijn borst kon bergen. Maar dat alleen was een fout er van, dat de steel nog al kort was. Dit was hun oordeel: de hamer was het beste van alle dingen en de beste verdediging tegen de rymthurzenGa naar voetnoot1) en zij beslisten dat de dwerg de weddenschap gewonnen had. Toen bood Loki aan, een losprijs voor zijn hoofd te betalen maar de dwerg wilde daar niet van hooren. ‘Pak me dan maar’, zei Loki; en toen de dwerg hem wilde pakken, toen was hij weggetooverd, want Loki had schoenen waarmee hij door de lucht en over de zee kon loopen. Toen vroeg de dwerg aan Thor of die hem pakken wou, en dat deed hij. Daarop wou de dwerg Loki het hoofd afslaan, maar Loki zei: het hoofd mocht hij hebben, maar niet de hals! Toen nam de dwerg een draad en een mes en wilde gaten maken in Loki's lippen en zijn mond dichtsnoeren, maar het mes ging er niet door. Toen zei hij, dat het beter zou gaan als hij de priem van zijn broer had, en nauwelijks had hij dat gezegd of daar was de priem en hij naaide hem de lippen dicht, en Loki rukte de gaten dóór. De draad waarmee Loki's mond vastgenaaid was, heet Vartari. [Nu volgt een voorbeeld dat het goud heet hoofdband van Fulla]. Goud wordt genoemd tranen van Freyja, zooals vroeger gezegd is [voorbeelden], ook dat Freyja genoemd wordt moeder van Hnossa, vrouw van Od, zuster van Freyr, dochter van | |
[pagina 133]
| |
Njord, Gefn en Vanenbruid. Alle namen van Freyja kan men goed verbinden met het weenen en zoo het goud noemen en op alle manieren kunnen deze ‘kenningar’ weer uitgebreid worden, door het te noemen hagel of regen of hagelbui of droppels of donderbuien of watervallen van haar oogen of wangen of koonen of wenkbrauwen of oogleden. Hier komt een voorbeeld dat het goud genoemd wordt woord of stem van den reus, zooals vroeger gezegd is. [Voorbeeld]. Welke grond bestaat er voor, 't goud te noemen otterlosprijs? Er wordt verhaald, dat toen de Asen uittrokken om de aarde te leeren kennen, Odin en Loki en Hoenir, toen kwamen zij aan een stroom en zij liepen daarlangs tot aan een waterval en bij die waterval was een otter en die had een zalm uit het water gehaald en at dien met de oogen dicht. Toen nam Loki een steen op en wierp dien naar den otter en trof hem in den kop. Loki roemde zijn vangst en zei dat hij nu in één slag een otter en een zalm had; zij namen zalm en otter op en droegen ze mee, kwamen aan een huis en stapten daar binnen. En de boer die daar woonde, heette Hreidmar, hij was een sterke man en knap in tooverij. De Asen vroegen daar om nachtverblijf en zeiden dat zij flink proviand met zich mee brachten en zij lieten den boer hun vangst zien. Maar toen Hreidmar den otter zag, toen riep hij zijn zoons, Fafnir en Regin en zeide, dat Otr, hun broeder gedood was en ook wie dat gedaan hadden. Nu gaan vader en zoons naar de Asen, grijpen hun de handen en binden ze en zeggen daarop van den otter, dat hij de zoon van Hreidmar was. De Asen bieden om hun leven te redden zoo veel geld aan als Hreidmar zelf bepalen zal en daarop werd ingegaan en zij verbonden zich daartoe onder eede. Toen werd de otter gestroopt. Hreidmar nam de huid en zeide dat zij die zouden vullen met rood goud en hem dan ook heelemaal met goud bedekken en dan zouden zij verzoend zijn. Daarop zond Odin Loki naar SvartalfaheimGa naar voetnoot1) en Loki kwam bij die dwerg die | |
[pagina 134]
| |
AndvariGa naar voetnoot1) heet. Hij leefde als visch in het water en Loki greep hem met de handen en toen beloofde hij, om zijn leven te redden, al het goud dat hij in zijn tots had. En toen zij aan het rotshol kwamen, droeg de dwerg al het goud aan, dat hij had en dat was geweldig veel. Maar de dwerg snapte een kleine gouden ring weg en verborg dien onder zijn arm. Dat zag Loki en hij gebood hem de ring er weer bij te doen. De dwerg smeekte hem, den ring te mogen behouden en zeide dat hij veel geld kon krijgen door den ring, als hij hem hield; maar Loki zei dat hij geen penning achter mocht houden en nam hem den ring af en ging weg, maar de dwerg riep hem achterna dat die ring de dood zou zijn van wie hem had. Loki zegt dat hij dat best vindt en dat hij het dengene die hem hebben moest, wel over zou brengen. Hij ging weg en kwam naar Hreidmar en liet Odin het goud zien en toen deze den ring zag, vond hij hem mooi en hield hem voor zich en betaalde Hreidmar het goud. Hreidmar stopte zooveel goud als hij kon in de otterhuid en zette hem op toen hij vol was. Toen kwam Odin er bij en moest de huid onder goud bedekken en toen zeide hij tot Hreidmar, te zien of de huid niet heelemaal bedekt was, maar Hreidmar keek 't nauwkeurig na en ontdekte een baardhaar en vroeg ook dat te bedekken, dan zou aan de voorwaarde voldaan zijn. Daarop nam Odin den ring en bedekte het baardhaar en zeide dat zij nu van de otterschuld af waren. Maar toen Odin zijn speer had en Loki zijn schoenen en zij dus niet meer bang behoefden te zijn, toen zeide Loki dat uitkomen zou, wat Andvari gezegd had, dat die ring en dat goud de dood zou worden van hem die het bezat en dat kwam later ook uit. Nu is gezegd waarom het goud genoemd wordt otterlosprijs en boete der Asen en strijderts. Wat is er verder van 't goud te zeggen? Hreidmar nam toen het goud voor zich, maar Fafnir en Regin eischten ook wat van de broeder-boete. Hreidmar gunde hun geen penning van het goud. Dit werd de wandaad van deze broeders, dat | |
[pagina 135]
| |
zij hun vader doodden om het goud. Toen verlangde Regin dat Fafnir het goud onder hen beiden gelijkelijk verdeelen zou. Fafnir antwoordt dat het niet te verwachten was, dat hij het goud met zijn broeder zou deelen omdat hij hun vader er voor gedood had, en dat Regin maar moest maken dat hij weg kwam, anders zou het hem net zoo vergaan als Hreidmar. Fafnir had intusschen genomen de helm die Hreidmar gehad had en zette hem op zijn hoofd, die wordt genoemd OegishjalmrGa naar voetnoot1), en al wat leeft en hem ziet wordt door vrees bevangen en ook had hij dat zwaard dat Hrotti heet. Regin had dat zwaard dat Refill genoemd wordt. Hij vluchtte toen weg en Fafnir ging naar de Gnitaheide, maakte zich daar een leger, veranderde zich in een draak en legde zich bij het goud neer. Regin ging naar koning Hjalp-rek in Thjodi en werd smid bij hem. Hij nam tot pleegzoon Sigurd, zoon van Sigmund, den zoon van Volsung en van Hjordis, dochter van Eylimi; Sigurd was de uitmuntendste van alle legerkoningen in afkomst en kracht en moed. Regin vertelde hem waar Fafnir lag op het goud en spoorde hem aan het te gaan veroveren. Toen maakte Regin dat zwaard dat Gram heet en zoo scherp was, dat, toen Sigurd het in stroomend water stak en een pluisje wol op den stroom naar de snede van het zwaard liet toedrijven, het dat pluisje door midden sneed. Daarna kloofde Sigurd het aanbeeld van Regin met het zwaard van boven tot beneden middendoor. Daarop gingen Regin en Sigurd naar de Gnitaheide en toen groef Sigurd een kuil op den weg van Fafnir. En toen Fafnir naar het water kroop en boven de kuil gekomen was, toen stak Sigurd hem doormidden met zijn zwaard en dat was zijn dood. Kwam toen Regin er bij en zeide dat hij zijn broeder gedood had en sloeg hem dit als verzoening voor, dat hij het hart van Fafnir er uit nemen zou en op het vuur braden; Regin zelf dronk het bloed van Fafnir en ging liggen slapen; Sigurd braadde toen het hart en toen hij dacht dat het gaar zou zijn, voelde hij met zijn vinger hoe hard het was, en toen kwam er | |
[pagina 136]
| |
bloed uit het hart aan zijn vinger en hij brandde zich en stak zijn vinger in den mond. Daar kwam het hartebloed op zijn tong en daardoor kon hij de taal van de vogels verstaan en hij begreep wat de kwikstaartjes zeiden, die in de boomen zaten. Een zei er: Daar zit Sigurd,
bespat met bloed,
Fafnirs hart
braadt hij op 't vuur;
wijs zou mij dunken
de kloover des rings
als hij zelf op at
het blinkende hart.
Een ander zong: Daar ligt Regin,
broedt op kwaad,
wil verraad den vriend
die hem vertrouwt,
zint uit woede
op booze woorden,
de onheilstichter
wil wreken den broeder.
Toen ging Sigurd op Regin af en doodde hem en kwam bij zijn paard dat Grani heette en reed daarop naar het hol van Fafnir, daar nam hij het goud en maakte er twee groote pakken van die hij Grani op den rug legde. Hij steeg zelf op en reed weg. Nu is verhaald de sage waarom het goud genoemd wordt leger of hol van Fafnir, of erts van de Gnitaheide of last van Grani. Toen reed Sigurd zoo ver dat hij kwam aan een huis op een berg; daarin sliep een vrouw en zij had een helm op en een brunie aan. Hij zwaaide zijn zwaard en sneed haar de brunie los; toen ontwaakte zij, het was Hilde, zij wordt genoemd Brynhilde en was walkyre. Sigurd ging daar vandaan en reed naar die koning die Gjuki heet; zijn vrouw heet Grimhilde; hun kinderen waren Gunnar, Högni, Gudrun en Gudny. Gotthorm was de stiefzoon van Gjuki. Daar bleef Sigurd langen | |
[pagina 137]
| |
tijd; hij kreeg Gudrun, de dochter van Gjuki; en Gunnar en Hogni zwoeren broederschap met Sigurd. Een tijd later trokken zij, Sigurd en de zoons van Gjuki, naar Atli, zoon van Budli om hem voor Gunnar zijn zuster Brynhilde tot vrouw te vragen. Zij was op Hindsfjal en om haar huis waren laaiende vlammen en deze gelofte had zij gedaan, dat zij alleen hem tot man wilde hebben die door die vlammen durfde rijden. Daar rijden Sigurd en de Gjukungar - zij worden ook Niflungar genoemd - den berg op en toen moest Gunnar door de vlammen rijden; hij had dat paard dat Goti heet, maar dat durfde niet in het vuur springen. Toen wisselden zij van gedaante, Sigurd en Gunnar en ook van naam omdat Grani onder geen enkel man wilde gaan dan Sigurd. Sigurd sprong op Grani en reed door de vlammen; dien avond hield hij bruiloft met Brynhilde. Maar toen zij in bed kwamen, toen trok hij het zwaard Gram uit de scheede en legde dat tusschen hen in. En 's morgens toen hij opstond en zich aankleedde, toen gaf hij Brynhilde als morgengave de gouden ring die Loki van Andvari had afgenomen en nam van haar hand een andere ring als aandenken. Sigurd sprong op zijn paard en reed naar zijn metgezellen; zij verwisselden weer van gestalte, Gunnar en hij, en zij gingen met Brynhilde naar huis bij Gjuki. Sigurd had twee kinderen met Gudrun, Sigmund en Svanhilde. Op een keer gebeurde het dat Brynhilde en Gudrun naar de rivier gingen om haar haar te wasschen. Toen zij in het water kwamen, waadde Brynhilde ver van het land af de rivier in en zeide dat zij niet op haar hoofd wou krijgen het water dat uit de haren van Gudrun droop, want dat zij een veel moediger man had. Daarop ging Gudrun achter haar aan de rivier in en zeide dat zij daarom boven haar 't hoofd wasschen moest omdat zij dien man had dien noch Gunnar noch eenig ander in de wereld kon evenaren in dapperheid omdat hij Fafnir en Regin gedood had en van hen beiden 't goud geërfd had. Daarop antwoordt Brynhilde: ‘Meer was het waard dat Gunnar door de vlammen reed, maar Sigurd durfde niet.’ Toen lachte Gudrun en zei: ‘Dacht je dat Gunnar door de vlammen reed? Ik geloof dan toch dat met jou in een bed | |
[pagina 138]
| |
was hij die mij dezen gouden ring gaf maar die ring, die jij aan den vinger hebt en die je kreeg als morgengave, die wordt genoemd AndvaranautGa naar voetnoot1) en ik geloof niet dat Gunnar hem zocht op de Gnitaheide.’ Toen zweeg Brynhilde en ging naar huis. Daarna spoorde zij Gunnar en Högni aan om Sigurd te dooden, maar omdat zij met Sigurd broederschap gezworen hadden, zetten zij Gotthorm, hun broeder aan om het te doen. Hij doorstak Sigurd met zijn zwaard terwijl hij sliep, maar Sigurd wierp hem, toen hij de wonde kreeg het zwaard Gram achterna en het sneed Gotthorm midden door. Zoo viel Sigurd en zijn zoon van drie jaar, dien zij doodden. Daarop stortte Brynhilde zich in het zwaard en zij werd met Sigurd verbrand; Gunnar en Högni namen toen Fafnirs goud en Andvaranaut en regeerden over de landen. Koning Atli, zoon van Budli, Brynhildes broeder kreeg toen Gudrun, die Sigurd gehad had en zij kregen twee kinderen. Koning Atli noodigde Gunnar en Högni bij zich en zij gaven daar gevolg aan. En toen zij van huis wegreden, verborgen zij het goud van Fafnir in den Rijn en dat goud werd sedert nooit meer gevonden. Maar Koning Atli had daar zijn troepen verzameld en daar vochten zij met Gunnar en Högni en deze werden gevangen genomen. Koning Atli liet Högni levend het hart uit snijden; dat was zijn dood. Gunnar liet hij in den slangenkuil werpen, maar hij kreeg in 't geheim een harp en speelde daarop met de teenen omdat zijn handen gebonden waren. Maar zóó speelde hij op de harp, dat alle slangen in slaap kwamen behalve die eene adder die op hem toe kwam en hem zoo in het borstbeen beet dat zij haar kop in de opening stak en hem zoo in de lever beet tot hij stierf. Gunnar en Högni worden genoemd Niflungar en Gjukungar; daarom heet het goud schat of erfdeel der Niflungen. Waarom wordt het goud genoemd meel van Frodi? Hiervan is dit de sage dat Skjold die zoon van Odin heet, van wien de Skjoldunger afgekomen zijn. Hij heerschte over die landen | |
[pagina 139]
| |
die nu Denemarken heeten maar toen Gotland genaamd werden en woonde daar ook. Skjold had een zoon die Fridleif heette, die na hem over het land regeerde. De zoon van Fridleif heette Frodi. Hij volgde zijn vader op in 't koningschap in den tijd dat keizer Augustus over de geheele wereld vrede gebood; toen werd Christus geboren. En omdat Frodi de machtigste was van alle koningen in de Noorderlanden, daarom werd de vrede naar hem genoemd en men noemde hem Frodsvrede. Geen man zou een ander kwaad doen, al ontmoette hij ook een vader- of broedermoorder, los of gebonden; daar was ook geen enkele dief of roover zoodat eens een langen tijd een gouden ring op de Jalangrsheide lag. Koning Frodi ging in Zweden op bezoek bij den koning die Fjolnir heette. Daar kocht hij twee dienstvrouwen, die heetten Fenja en Menja. Zij waren groot en sterk. In dien tijd waren er in Denemarken twee zoo groote molensteenen dat niemand zoo sterk was dat hij die in beweging kon brengen en daarbij had de molen deze eigenschap, dat alles er in gemaald werd wat degene die maalde maar wou. Deze molen heette Grotti. HengikjoptGa naar voetnoot1) heet degene die Frodi dien molen gaf. Koning Frodi liet de dienstvrouwen naar den molen brengen en gebood haar goud te malen en dat deden zij, zij maalden eerst goud en dan vrede en heil voor Frodi. Daarbij gunde hij hun niet langer rust of slaap dan de tijd dat de koekoek zweeg, of het zeggen van een vers. Er wordt gezegd dat zij dit lied zongen, dat genoemd wordt Grottazang en waarvan dit het begin is: Nu zijn gekomen
tot 'sKonings huis
twee vooruitzienden,
Fenja en Menja.
Zij werden bij Frodi
Fridleifs zoon,
de krachtige maagden,
als slaaf gebruikt.
En voor het lied uit was maalden zij zoo over Frodi, dat in dien nacht kwam die zeekoning die Mysing heet en hij doodde Frodi en maakte veel buit en gevangenen. Toen was het gedaan met Frodsvrede. Mysing nam Grotti met zich mee en ook Fenja en Menja en gebood hun zout te | |
[pagina 140]
| |
malen. En midden in den nacht vroegen zij, of Mysing niet genoeg had van het zout. Hij gebood hun door te malen. Zij maalden een korten tijd tot het schip zonk en daar was later een kolk in de zee, waar deze viel in de holte van den molensteen. Daar werd de zee zout van smaak. Waarom wordt het goud genoemd zaad van Krake? - Er was een koning in Denemarken die Rolf Krake heette. Hij was onder de koningen van den ouden tijd zeer beroemd om zijn gulheid, zijn dapperheid en zijn beminnelijkheid. Dit is een bewijs van zijn beminnelijkheid dat veel in de verhalen voorkomt, van die arme kleine jongen, die Vogg heette; hij kwam in de hal van koning Rolf; de koning was toen jong en smal van bouw. Vogg ging voor hem staan en keek naar hem. De koning zei toen: ‘Wat wil je zeggen, jongen, dat je zoo naar me kijkt?’ Vogg zegt: ‘Toen ik thuis was hoorde ik dat koning Rolf op Hleidr de machtigste man in de Noordlanden was, en nu zit daar in de hooge zetel een kleine boonenstaak (Kraki) en hij wordt koning genoemd’. Daar antwoordde de koning: ‘Jij, jongen, hebt me een naam gegeven, nu zal ik heeten Rolf Krake; maar het behoort dat gaven het naamfeest volgen. Nu zie ik dat jij niets hebt om mij op het naamfeest te geven, dat me plezier zou doen, nu moet hij die het wel heeft maar geven’ en hij nam een gouden ring van zijn arm en gaf hem aan Vogg. Toen zeide Vogg: ‘Gij, allerbeste koning, nu doe ik deze gelofte, dat ik dooden zal den man die uw moordenaar is!’ Daarop sprak de koning en lachte: ‘Met weinig is Vogg blij!’ Dan is er ook een verhaal van de dapperheid van Rolf Krake. Dat was dat die koning eens regeerde over Upsala, die Adils heette. Hij had tot vrouw Yrsa, de moeder van Rolf Krake. Hij voerde oorlog met den koning die over Noorwegen regeerde, die heette Ali. Zij bepaalden dat de slag tusschen hen in zou geleverd worden, op het ijs van dat meer dat Vaeni heet. Koning Adils zond naar Rolf Krake, zijn stiefzoon, boden om hulp te vragen en hij beloofde het heele leger soldij zoolang zij op dien tocht waren en de koning zelf zou drie kostbaarheden krijgen die hij uit SvitjodGa naar voetnoot1) zou kiezen. Rolf Krake kon | |
[pagina 141]
| |
niet komen vanwege de oorlog die hij voerde tegen de Saksen, maar toch zond hij Adils twaalf van zijn berserkers; daar waren Bodvar-BjarkiGa naar voetnoot1) en Hjalti de dappere, Hvitserk de moedige en Vottr en Veseli, de broeders Svipdag en BergudGa naar voetnoot2). In dien strijd vielen koning Ali en veel van zijn mannen. Koning Adils nam van zijn lijk de helm HildisvinGa naar voetnoot3) en zijn paard HrafnGa naar voetnoot4). Toen vroegen de berserkers van Rolf Krake om hun soldij, drie pond goud voor ieder, en verder vroegen zij om naar Rolf Krake de kostbaarheden te zenden die zij voor hem uitkozen dat was de helm HildigaltrGa naar voetnoot3) en de brunie FinnzleifGa naar voetnoot5) die heelemaal van ijzer was en die gouden ring die genoemd was Sviagriss en die de voorvaderen van Adil bezeten hadden. Maar de koning weigerde de kostbaarheden en evenmin betaalde hij de soldij uit. De berserkers trokken weg en waren daarover slecht te spreken en zeiden aan Rolf Krake hoe de zaken stonden; en dadelijk daarop begon hij zijn tocht naar Upsala. En toen zij met hun schepen op de rivier Fyr gekomen waren, toen reed hij naar Upsala en met hem zijn 12 berserkers, allen zonder genade. Yrsa, zijn moeder, ontving hen vriendelijk en zij begeleidde hem naar zijn nachtverblijf maar niet naar 's konings zaal; daar waren vuren voor hen aangemaakt en er was bier om te drinken. Daarop kwamen koning Adils mannen binnen en wierpen brandhout op het vuur en maakten het zoo heet dat Rolfs kleeren gingen branden en zij vroegen: ‘Is dat waar dat Rolf Krake en zijn berserkers bang zijn voor ijzer noch vuur?’ Toen sprong Rolf Krake op en zij allen; hij zeide: ‘Maak grooter het vuur in Adils huis’, nam zijn schild, wierp dat op het vuur en sprong er over heen terwijl het schild brandde en zeide nog: ‘Vluchte het vuur wie er over springt.’ Zoo deed ieder van zijne mannen hem na, zij stookten het vuur nog op en sprongen er over. Toen kwam Yrsa, zij had voor Rolf Krake gekregen een dierenhoorn, gevuld met goud en daarbij de ring | |
[pagina 142]
| |
Sviagriss en zeide hun weg te rijden naar de schepen. Zij sprongen op hun paarden en reden naar de FyrisvalGa naar voetnoot1). Toen zagen zij dat koning Adils hun met zijn gewapende mannen achterna reed en hen dooden wilde. Toen nam Rolf Krake met de rechterhand het goud uit den hoorn en strooide alles over den weg. En toen de Zweden dat zagen, sprongen zij uit het zadel en ieder griste wat hij krijgen kon, maar koning Adils gebood hun door te rijden en reed zelf zoo hard hij kon. SlongvirGa naar voetnoot2) heette zijn paard, het snelste van alle paarden. Toen Rolf Krake zag dat Adils hem inhaalde, nam hij den ring Sviagriss en wierp hem naar hem toe en vroeg die van hem aan te nemen. Koning Adils reed naar den ring en pikte hem op met de punt van zijn speer en rende voort met de ring aan de kling hangende. Rolf Krake had omgekeken en gezien dat hij neerboog: ‘Nu heb ik doen buigen die de machtigste is onder de Zweden.’ Zoo scheidden zij. Daarom wordt het goud genoemd zaad van Krake of van Fyrisval. [Voorbeelden]. Er wordt verhaald dat die koning die Holgi heet, vader was van Thorgerd, bruid van Holgi. Zij werden beide geofferd en er werd een grafheuvel voor Holgi opgeworpen, de eene laag van goud of zilver, dat was het offergoed, de andere laag van aarde en grind. [Voorbeeld, dat 't genoemd wordt grafdekking van Holgi. In het oude Bjarkamál worden vele namen voor goud opgesomd]. Goud wordt in de ‘kenningar’ genoemd vuur van de hand of van de leden of van het been, omdat het rood is maar zilver wordt genoemd sneeuw of ijs of rijp omdat het wit is. Op dezelfde wijze moet men goud en zilver ook omschrijven in verband met beurs of smeltkroes en beide, zilver en goud kunnen zijn: gesteente van de hand of halsketting van dien mensch die lust heeft sieraden te dragen. Kettingen en ringen zijn van zilver en goud als 't niet anders vermeld wordt. [Voorbeelden, o.a. een waarin de walvisschen genoemd worden zwijnen van Vidblindi; Vidblindi was een Jote en hij haalde | |
[pagina 143]
| |
de walvisschen uit de zee of het visch was; land van de walvisschen heet de zee]. Hoe moet men den oorlog omschrijven? Door hem te noemen storm der wapenen of der schilden of van Odin of van de Walkyren of van de legerkoningen of gebulder of gedruisch. [Voorbeelden]. Wapenen en wapenrusting worden omschreven met oorlog en Odin en de Walkyren en de legeraanvoerders; de helm wordt genoemd hoed of muts, en de brunie trui of hemd, het schild tent en de schildmuur hal en dak, wand en vloer. Schilden aan oorlogschepen worden genoemd zon of maan of loof of helmrand of omheining van het schip; het schild wordt ook genoemd schip van Ullr en in verband gebracht met de voeten van Hrungnir omdat hij er op stond. Vroeger was het de gewoonte op de schilden een rand te teekenen die genoemd wordt ‘baug’ en naar die rand werden de schilden omschreven. Wapenen om mee te houwen, bijlen of zwaarden, worden genoemd vuur van het bloed of van de wonden. Zwaarden heeten vuur van Odin maar bijlen noemt men naar reuzenvrouwen en omschrijft men met bloed en wonde en woud en hout. Wapenen om mee te steken worden omschreven met de namen van slangen en visschen. Wapenen om mee te werpen worden goed omschreven door hagel of sneeuwvlokken of regenweer. Al deze ‘kenningar’ worden op veel manieren uitgebreid omdat in de lofliederen meest sprake is van de dingen waarbij deze namen noodig zijn. [Voorbeelden]. - Oorlog wordt genoemd Hjadningastorm of hagelbui of wapen, vuur van de Hjadningen of hout en daarvan wordt dit verhaald: De koning die Högni genoemd wordt, had een dochter die Hilde heette; haar voerde weg als buit die koning die Hedin heette, zoon van Hjarrand; toen was koning Högni op een samenkomst van koningen. Maar toen hij hoorde dat zijn rijk overvallen was en zijn dochter weggevoerd, toen ging hij met zijn mannen Hedin zoeken en hij hoorde dat deze naar het | |
[pagina 144]
| |
noorden getrokken was. In Noorwegen aangekomen, hoorde koning Högni dat Hedin naar het Westen gezeild was. Högni zeilt hem achterna, heel tot de Ork-eilanden en toen hij kwam op dat eiland dat HaeyGa naar voetnoot1) heet, toen trof hij daar Hedin met zijne mannen. Toen ging Hilde haar vader tegemoet en bood hem namens Hegin kostbaarheden tot verzoening en anders, zeide zij, zou Hegin zich gereed maken tot den strijd en had Högni van hem geen genade te wachten. Högni geeft zijn dochter een boos antwoord en toen zij bij Hedin kwam, zeide zij dat Högni geen schikking wilde en vroeg hem zich tot het gevecht gereed te maken. En zoo deden zij van weerskanten. Zij stelden op het eiland het volk in slagorde. Daarop roept Hedin zijn aanverwant en biedt hem een schikking aan en veel goud ter vergoeding. Högni antwoordt: ‘Al te laat biedt gij dat aan, als gij het werkelijk wilt, want nu heb ik getrokken het zwaard Dainsleif dat de dwergen maakten en dat een mans dood zijn zal ieder keer dat het bloot is, nooit mist het en geen wonde heelt, met dit zwaard geslagen’. Daarop zegt Hegin: ‘Op uw zwaard roemt ge, maar niet op de overwinning; alles noem ik goed wat zijn heer getrouw is’. Daar leverden zij den slag die Hjadningastrijd genoemd wordt en zij streden den geheelen dag. En tegen den avond gingen de koningen naar de schepen. Maar Hilde ging dien nacht naar het slagveld en zij wekte door tooverij allen die daar dood lagen, weer op. En den dag daarop gingen de koningen weer naar de kampplaats en zij streden en met hen al degenen die den vorigen dag gevallen waren. Zoo ging die strijd door, den eenen dag na den anderen, dat alle mannen die vielen en alle wapenen en schilden die op het slagveld lagen dood waren en versplinterd, maar met den morgen stonden alle doode mannen op en hervatten den strijd en alle wapenen waren weer nieuw. Zoo wordt gezegd in de liederen dat de Hjadningen zoo | |
[pagina 145]
| |
door blijven strijden tot aan ragnarök. Over deze sage dichtte Bragi in het lied van Ragnar LodbrokerGa naar voetnoot1). [Voorbeeld dat oorlog storm van Odin genoemd wordt]. Storm van VidrirGa naar voetnoot2) wordt de strijd genoemd en het zwaard roede van den strijd en de man staf van het zwaard; zoo kan men dus man omschrijven met staf van de roede van den strijd. Als zoo gedicht wordt heet dat ‘rekit’, dubbele omschrijving. Schild heet land der wapenen en wapens zijn hagel of regen van dat land als men dicht met nieuwe omschrijvingen. Hoe moet men schip omschrijven? Door het te noemen paard of hert of ski der zeekoningen of van de zee of van den storm. Golvenpaard, beer van de zee, rendier, hert, eland, wolf en vos [voorbeelden]. Hoe moet men Christus omschrijven? Door hem te noemen schepper van hemel en aarde, van de engelen en van de zon, bestuurder van aarde en hemelrijk en engelen, koning van den hemel en van de zon en van de engelen en Jeruzalem en de Jordaan en Griekenland, meester over de apostelen en heilige mannen. Oudere skalden hebben hem omschreven met de Urdarbron en Rome zooals Eilif Gudrunarson. [Voorbeelden]. Hier wordt Christus genoemd koning der menschen en ook van het al. Daar komen de ‘kenningar’ overeen en men moet onderscheiden door de dichtkunst over welken koning er gesproken wordt; zoo is het goed den koning van MiklagardGa naar voetnoot3) te noemen Griekenkoning en die koning die over Jeruzalem regeert, te noemen Jorsalakoning; ook om den koning van Rome te noemen Romaborgkeizer of Engelenkoning hem die over Engeland heerscht. Maar die ‘kenning’, die vroeger geschreven is, om Christus te noemen koning der menschen, die ‘kenning’ kan op iederen koning toegepast worden. Zoo moet men de koningen omschrijven: landheerscher, landwacht, landbevechter, opperste van de hofhouding of verdediger van het landvolk. [Voorbeelden]. | |
[pagina 146]
| |
Goed is het ook om dien koning, onder wien schatplichtige konningen staan, te noemen koning der koningen. De keizer is de voornaamste der koningen maar daarnaast staat die koning die heerscht over een groot land. Daarna komen die mannen die jarls heeten of schatplichtige koningen en deze zijn in de ‘kenningar’ gelijk met koning maar men mag niet volkskoning noemen hen die schatplichtige koningen zijn. [Voorbeelden.] Daarnaast staan in de ‘kenningar’ die mannen die ‘hersar’Ga naar voetnoot1) heeten. Men moet hen omschrijven evenals de koningen en jarls, door hen te noemen milde gever of vaandrager, bestuurder van het volk, of hem noemen: die aan de spits staat der mannen, of eerste in den strijd; want iedere volkskoning, die over vele landen regeert, stelt aan schatplichtige koningen en jarls om met hem zelf het land te besturen en de landswetten te handhaven en het land bij oorlog te verdedigen in die gedeelten die ver van den koning afliggen; en hun oordeelen en straffen hebben gelijke kracht van wet als die van den koning zelf. In een land zijn vele dingspelen en het is gewoonte van den koning om daar rechters aan te stellen over zooveel dingspelen als hij zijn gebied in verdeelt en deze heeten ‘hersar’ of lendirmenn (leenmannen) in de Deensche taal, en graven in Saksenland en baronnen in Engeland. Rechtens zijn zij ook rechters en legeraanvoerders over het gebied dat hun te besturen gegeven is. Als er geen koning bij is moet voor hen de banier gedragen worden in den strijd en dan hebben zij als legeraanvoerders gelijke rechten als de koningen en jarls. Daarna komen die mannen die ‘holdar’ (allodiumbezitters) heeten. Dat zijn de vrije boeren in 't bezit van het volle geboorterecht. Die moeten omschreven worden door hen te noemen schenker van goed en bewaker en vredestichter der mannen. Deze ‘kenningar’ kunnen ook toegepast worden op de hoofden. Koningen en jarls hebben in hun gevolg mannen die hofmannen en dienstmannen heeten en leenmannen hebben ook | |
[pagina 147]
| |
mannen in dienst, deze heeten in Denemarken en Zweden hofmannen en in Noorwegen dienstmannen en deze zweren ook eeden aan hun heer evenals de hofmannen der koningen. De dienstmannen der koningen werden in vroeger tijd ook hofmannen genoemd. [Voorbeelden]. Hoe is de onomschreven vorm in de dichtkunst? Door ieder woord te noemen zooals het heet. Wat zijn de onomschreven namen voor dichtkunst? Zij heet wijs en gedicht, zang, lofdicht, lofzang. Dit antwoordde Bragi, toen hij eens op een avond door een bosch reed en een tooverheks hem vroeg wie daar reed. [Voorbeelden]. Wat zijn de namen voor goden? Zij zijn ‘bond’, ‘hopt’, enz. [Voorbeelden]. Deze namen zijn er van hemel - maar niet hebben wij in de liederen al deze namen gevonden - (maar het is niet noodig deze alle in de dichtkunst te gebruiken behalve wanneer zij gevonden worden in de werken der hoofdskalden): hemel, donderveld, windmimerGa naar voetnoot1), de uitgestrekte, lichtdrager, de drijvende, de wintermimerGa naar voetnoot1), de bliksemende, de wijd blauwende enz. Zon: straal, de steeds gloeiende, de geheel reine, lichtend rad, glans, speelnoot van Dvalin, elfenstraal enz. Maan: nieuwe maan, afnemende maan, tijdteller, de ijlende, ‘fengari’, ‘glamr’, de bleeke enz. Wat zijn de namen voor aarde? Zij heet ‘Jord’, grond, aarde, zand, land enz. [Voorbeelden]. Het dier wolf is goed te omschrijven door bloed of lijk door dit zijn eten of drinken te noemen, men kan niet veel dieren op deze manier omschrijven. De wolf heet ook ‘Vargr’, en ‘geri’Ga naar voetnoot2) en ‘freki’Ga naar voetnoot3), ‘Vitnir’ ‘Ylgr’Ga naar voetnoot4) enz. [Voorbeelden]. Een beer heet ‘fetvidni’Ga naar voetnoot5), ‘hunn’Ga naar voetnoot6), ‘vetrlidi’Ga naar voetnoot7), ‘bersi’ ‘bera’ enz. | |
[pagina 148]
| |
Een hert heet: ‘modrödnir’, ‘dalar’, ‘dal’, ‘dain’ enz. Dit zijn namen van paarden, opgenoemd in het Thorgrimsthul; ‘Hrafn’ en ‘Sleypnir’, ‘Valr’, ‘Letfeti’ enz. [Voorbeelden]. ‘ArvakrGa naar voetnoot1) en AlsvidrGa naar voetnoot2) trekken de zon zooals vroeger geschreven isGa naar voetnoot3). “Hrimfaxi” of “Fjorsvartnir” trekken de nacht, Skinfaxi of Glad zijn bij de dagen. Deze namen van ossen staan er in het Thorgrimsthul: Oude namen van ossen
heb ik hooren zeggen
die van “Rand” en “Hoefi”
“Rekur” en Hyr’
‘Himmhrjod’ en ‘Apli’
‘Arf’ en ‘Arfuni’.
Dit zijn de namen van slangen: draak, Fafnir, Jormungandr, adder, Gorinn enz. Dit zijn namen van rundvee: Koe, kalf, os, vaars, eenjarig dier, stier; van schapen: bok, ram, schaap, lam; van varkens: zeug, everzwijn, varken. Wat zijn de namen voor de lucht en het weer? Lucht heet gapende afgrond, en middenheem, vogelheem, windheem. Het weer heet: orkaan, storm, onweer, helderheid tusschen buien, koude wind, wind. [Voorbeelden]. Twee vogels zijn er, die men niet anders mag omschrijven dan door bloed en lijk hun drank en voedsel te noemen; dat zijn de raaf en de adelaar. Alle andere manlijke vogels kan men ook daarmee omschrijven en dan zijn dat weer namen voor adelaar en raaf. [Voorbeelden]. Namen van raven zijn ‘Krakr’, HuginGa naar voetnoot4), MuninGa naar voetnoot4), enz. [Voorbeelden]. Namen voor adelaar zijn: Arend, ‘gemlir’, stormkliever, wonden openkerver, enz. [Voorbeelden]. Wat zijn de namen voor zee? Zij heet meer, AegirGa naar voetnoot5), HlerGa naar voetnoot5), zout, plas enz. [Voorbeelden]. Dit zijn de namen van zee, die goed te omschrijven is met schip of goud. Aegir en Ran hebben negen dochters, hun namen zijn vroeger geschreven [Voorbeelden]. | |
[pagina 149]
| |
Wat zijn de namen voor vuur? Vuur, vlam, brandstapel, gloeiende asch, rook, de vroolijke, enz. Dit zijn de namen van den tijd: tijd, vroeger, leeftijd, lang geleden, jaar, halfjaar, winter, zomer, voorjaar, herfst, maand, week, dag, morgen, avond, vroeg, spoedig, laat, eens, vorige dag, laatst, gisteren, van morgen, uur, tijdpunt. Dit zijn namen voor den nacht in het Alsvinsmál: Nacht heet zij bij menschen,
maar Njol bij goden,
Duisternis noemen haar de heilige goden,
Onzorg noemen haar de Joten,
de Alfen: slaapvreugde,
en de dwergen: droomweefster.
Van de dagevening is het herfst, totdat de zon gezien wordt in Eykdarstad. Dan is het winter tot de dagevening. Daarna komt het voorjaar tot de verhuisdag en dan is het zomer tot de dagevening. Herfstmaand heet de eerste maand voor den winter, de eerste wintermaand heet ‘gor’maand (27 Oct.-24 Nov.), dan komt ‘frör’maand, dan ‘rut’maand, dan ‘thorri’-maand, dan ‘goi’maand (Febr., Maart), dan ‘ein’maand, ‘gank’maand en zaaitijd, ‘eg’tijdGa naar voetnoot1) en ‘stekk’tijdGa naar voetnoot2) en dan komt zonnemaand en ‘sel’maand en de hooioogst en dan komt de korenoogstmaandGa naar voetnoot3). Wat zijn de ‘okent heiti’, eenvoudige namen voor man? Man is ieder voor zich; vorst is een hooge naam voor man, die heet keizer, daaronder koning, dan de jarl; dit zijn drie namen voor koning. [Voorbeelden]. Hij wordt ook ‘gram’ genoemd. ‘Allvaldr’ heet hij omdat hij alleen heerscht over zijn geheele rijk. ‘Fylkir’ heet hij omdat hij zijn leger in slagorde stelt. ‘Visi’ heet hij en ‘Harri’ en ‘Herra’. Hertog heet de jarl, - en zoo wordt de koning ook genoemd - omdat hij het leger in den oorlog leidt. Ook heet hij Sinjor of Senjor, ‘Mildingr’Ga naar voetnoot4), ‘Maeringr’ en ‘Landreki’Ga naar voetnoot5), zooals vroeger geschreven is. | |
[pagina 150]
| |
Daarom heet hij landreki omdat hij zijn leger drijft naar het land van andere koningen of omdat hij zijn leger uit zijn land voert. [Voorbeelden]. Er was een koning genaamd Halfdan de oude, de uitnemendste van alle koningen. Hij bereidde midden in den winter een groot offer en offerde dáárvoor, dat hij driehonderd winters oud zou worden; hij kreeg ten andwoord dat hij niet meer dan een hoogen menschenleefzijd bereiken zou, maar hij zou toch driehonderd winters zijn als er in zijn geslacht geen vrouw of man van lage af komst komen zou. Hij was een groot legeraanvoerder en trok ver naar het Oosten. Daar doodde hij in een tweekamp dien koning die Sigtrug heet; toen kreeg hij de vrouw die genoemd wordt Alvig de wijze, de dochter van koning Egmond van Holmgard. Zij kregen achttien zoons en negen waren tegelijk geboren; zij heeten zoo: Thengil, die genoemd wordt mannen thengil, Raesir, Gram, Gylfi, Hilmir, Jofur, Tiggi, Skyli of Skuli en Harri of Herra. Deze negen broeders waren zulke groote strijders dat hun namen in alle overleveringen gelden voor eerenamen zooals de namen van koningen en jarls. Zij hadden geen kinderen en vielen allen in den krijg. [Voorbeelden]. Maar deze koning Halfdan had nog negen zonen, die zoo heeten: Hildir, waar de Hildingen van gekomen zijn, Nefir, waar de Niflungen van gekomen zijn, Audi, waar de Odlingen, Yngvir, waar de Ynglingar van komen, Dagr, de stamvader der Daglingen, Bragi van de Bragningen - dat is het geslacht van Halfdan de milde -, dan Budli, waar de Budlungen van komen - uit dat geslacht zijn Atli en Brynhilde -, dan Lofdi, dat was een groot legeraanvoerder; het leger dat onder hem stond heette Lofdar, zijn nakomelingen heetten Lofdungen, daarvan was ook Eylime, de grootvader van moeders kant van Sigurd die Fafnir doodde, en eindelijk Sigar, daarvan komen de Siklingen; dat is familie van Siggeir die verwant was aan de Volsungen en ook familie van Sigar, die Hagbard ophing. Uit Hildings geslacht komt Harald Roodbaard, de grootvader van moederskant van Halfdan de Zwarte. Gjuki stamde uit de Niflungen en Kjarr van de Odlingen. Van het Ylfingengeslacht was Erik de Welsprekende. Dit zijn ook voorname koningsgeslachten van Yngvi, waar de | |
[pagina 151]
| |
Ynglingen van stammen, van Skild in Denemarken, de stamvader der Skjoldungen en van Volsung in Frankenland, waar de Volsungen van komen. Er was een legeraanvoerder Skelfir en van hem komen de Skelfingen; dit geslacht leeft in het Oosten. Deze geslachten die nu opgenoemd zijn, hebben in de dichtkunst zoo'n roep gekregen dat hun namen geworden zijn eerenamen. [Voorbeelden]. Skalden heeten dichters en als men wil kan men zoo ieder in de dichtkunst noemen. ‘Rekkar’ werden die mannen genoemd die onder koning Halfi waren en daarnaar worden oorlogsmannen ‘rekkar’ genoemd en men kan zoo alle mannen noemen; ‘lofdar’ heeten zij ook in de dichtkunst, zooals boven geschreven is. ‘Skatmar’ heetten de mannen die dienden den koning Skati de edelmoedige. Daarnaar wordt ‘Skati’ genoemd hij die edelmoedig is. ‘Bragnar’ heeten zij die streden onder koning Bragi de oude. ‘Fyrdar’ en ‘firar’ en ‘verar’ heeten de mannen die het land verdedigen. Vikingen en vlootmannen, die zijn heer der schepen. ‘Beimar’ heeten zij die streden onder koning Beimun. ‘Gumnar’ of ‘Gumar’ heeten de aanvoerders van een schare zooals gomGa naar voetnoot1) in de bruidstoet. ‘Gotnar’ heeten mannen naar den naam van dien koning die Goti heet, waarnaar Gotland genoemd is. Hij was genoemd naar een bijnaam van Odin evenals Gautland of Gotland, en SvitjodGa naar voetnoot2) naar den naam Svidur, ook een bijnaam van Odin. In dien tijd werd het grootste deel van het land dat hij bezat Reid-gotaland genoemd en alle eilanden Ei-gotaland. Nu wordt dit genoemd Dana-velde en Svea-velde. ‘Dreng’ heeten jonge mannen zonder huishouding, die zich rijkdom en roem verwerven, ‘fardreng’ als zij reizen, ‘koningsdreng’ als zij den koning dienen, enz. ‘Seggir’ en ‘Kniar’ en ‘lidar’, dat zijn mannen uit het gevolg van koningen; ‘thegnar’ en ‘holdar’, zoo heeten boeren. ‘Ljonar’ zijn mannen die vrede stichten tusschen de menschen. Er zijn verder mannen die zoo heeten: helden, meesters, dapperen, reuzen enz. Hiertegenover staat een man te noemen bloode, laf, zwak, ellendig, min, onmanlijk, domoor, sufferd, lafaard, ellendeling, gek, nieteling enz. | |
[pagina 152]
| |
Een edelmoedig man heet ‘milding’, ‘maering’, goudschenker, rijke, opperste, edelmoedige enz. Het tegenovergestelde hiervan is: gierigaard, vrek, geldwolf, karige enz. De wijze man heet ‘radvoldr’Ga naar voetnoot1), de onwijze daarentegen: gek, zot, rekel, sukkel, onnoozele, veulen, dwaas, driftkop enz. Die zich prachtig kleedt heet ‘glaesimadr’ enz. Daarentegen kan men ook heeten: ‘kraum’, die leelijk loopt, lomperd enz. Een knecht heet ook ‘kefsir’, dienaar, arbeider, ‘thir’. Man heet ieder voor zich, een tweetal is het als er twee zijn, een drietal er drie zijn, enz. Dan zijn er nog ‘heiti’ waardoor men de namen van menschen kan vervangen; dat noemen wij ‘vidkenningar’Ga naar voetnoot2) of ‘sannkenningar’Ga naar voetnoot3). Dit zijn ‘vidkenningar’: een ding te noemen met zijn gewone naam en dan hem dien men noemen wil, daarvan eigenaar te noemen of ook door hem daarvan vader of grootvader of overgrootvader te noemen. Een zoon heet ook: erfgenaam, kind, kleinkind, verwante enz.; hij heet ook broeder, nakomeling enz. Ook steun van de familie, afkomst, hoofdtak enz. Ook: aanverwanten, verwanten, zwagers; ook: vriend, raadgever, ‘rum’, ‘spjalli’Ga naar voetnoot4), ‘popli’, kameraad; popli is een genoot op dezelfde roeibank. Hij heet ook: vijand, tegenstander, schadetoebrenger, dooder enz. Deze namen noemen wij ‘vidkenningar’ en ook, als een man genoemd wordt naar zijn woning of zijn schip of een ander eigendom. ‘Sannkenningar’ noemen wij het, als wij iemand den naam geven van: wijze, welsprekende, gulle gever, prachtlievende enz. Dat zijn voornaamwoordenGa naar voetnoot5). Dit zijn de okend heitiGa naar voetnoot6) voor vrouw in de dichtkunst. Vrouw | |
[pagina 153]
| |
en bruid en ‘fljod’ heeten die vrouwen die aan een man gegeven zijn. ‘Sprund’ en ‘svanni’ heeten zij die gaan in mooie kleeren; ‘snotr’ heeten zij die verstandig praten kunnen, ‘drosir’ heeten zij die zachtmoedig, ‘svarri’ heeten zij die trotsch zijn; ‘ristill’ heet zij die flink is; ‘rygr’ die de machtigste is enz. ‘Saeta’ heet die vrouw wier man buitenslands is; ‘haell’ heet zij wier man weg is; ‘ekka’ heet zij wier man dood is. Maagd heet eerst iedere vrouw en ‘kerling’, die oud zijn. (Ook zijn er vrouwenamen die er zijn om te honen, die kan men in de liederen vinden maar moeten niet geschreven worden.) ‘Elja’ heeten die vrouwen die samen éen man hebben; ‘snör’ heet de vrouw van den zoon; schoonmoeder heet de mansmoeder. Ook heet de vrouw moeder, grootmoeder, overgrootmoeder; dochter, kind, zuster, godin enz. De vrouw wordt ook genoemd ‘bedji’, ‘mala’ en ‘runa’ van haar man en dat is ‘vidkenning’. Het hoofd is iets van den man. (Men moet het omschrijven als: inspanning of last van den hals, land van den helm, van den hoed, of van de hersens, het haar, wenkbrauwen enz., zwaard van Heimdallr en men kan iedere naam voor zwaard verbinden met iedere naam van Heimdallr). Namen voor hoofd zijn: schedel, hersenpan, wangbeen, achterhoofd. De oogen heeten gezicht enz. (Zij moeten omschreven worden door ze te noemen zon of maan of schild of glas of edelsteen of steen der oogharen, der wenkbrauwen, oogleden en van het voorhoofd). De ooren heeten hoorgangen of gehoor. (Zij worden omschreven als land of andere namen van land, woud, baan, gezicht of oogen van het gehoor, als 't om nieuwe omschrijvingen gaat). Den mond moet men omschrijven als: land of huis van de tong of van de tanden, van de woorden, het verhemelte, de lippen en dergelijke en als het om nieuwe omschrijvingen te doen is, noeme men den mond schip en de lippen de boord en de tong roeiriem of stuur. | |
[pagina 154]
| |
De tanden worden soms genoemd steenen of klippen van de woorden, van de mond of van de tong. De tong wordt vaak genoemd zwaard van de taal of van den mond. Baard heet snor of knevel, als hij op de lippen staat. Haar heet ‘la’Ga naar voetnoot1), haar van de vrouwen heet ‘haddr’Ga naar voetnoot2) enz. (Haar wordt omschreven door het te noemen woud of boomen van de schedel, het hoofd of het achterhoofd en den baard te omschrijven met kin of wang of hals). Het hart heet ‘negg’. (Het wordt omschreven door het te noemen korrel of steen, appel, noot, kogel en dergelijke en dit verbonden met borst of verstand en het te noemen huis of land of berg van den geest). (Borst moet men noemen huis of erf of schip van het hart, de ziel of de lever; land van de geestkracht en van het geheugen). Gezindheid heet: zin, gemoed, liefde, toewijding, wil, welbehagen. (Gedachte omschrijft men door te zeggen: wind der toovervrouwen en daar bij te noemen wie men wil, Joten of vrouwen, moeders of dochters van Joten). Gedachte heet ook: meening, standvastigheid, zielskracht, werkzaamheid, geheugen, geest, aanleg, gemoed, trouw. Gedachte heet ook: toorn, vijandschap, verderf, gramschap, ongeluk, zorg, droefheid, razernij, lichtzinnigheid, onbetrouwbaarheid, onbestendigheid, ongestadigheid. Hand moet men noemen: ‘mund’Ga naar voetnoot3), arm, ‘lam’, ‘braumi’Ga naar voetnoot4). Aan de hand zijn: elleboog, bovenarm, pols, vingers, tusschenruimte tusschen de vingers, nagels, vingerspitsen, vleesch onder de nagels enz. (Hand moet men noemen: land van de wapenen of de schilden, boom der schouders, en der mouwen, land der gouden ringen enz. en in de nieuwe omschrijvingen voet der schouders. | |
[pagina 155]
| |
Voeten noemt men boomen der zoolen, van de voetsporen, de kousen en dergelijke, renspeer van de wegen enz. Aan den voet zijn het dijbeen, de knie, de kuit, de wreef, de voetzool, de rand van den voetzool, de teenen. Door dit alles kan men den voet omschrijven en hem noemen boom, of maat of ra). Taal heet woord en uitdrukking, welsprekendheid, verhaal, woordenstrijd, twist, zang, lied, poëzie, gesprek, mingekoos, geluid, vroolijkheid, spot, babbelachtigheid, redevoering, pralerij, ingebeeldheid, gepraat, idioom, gebabbel, gekwebbel, enz. Ook: geraas, gil, gebulder, gedreun, lawaai, gebalk, gedruisch, boos optreden enz. Verstand heet: wijsheid, beradenheid, onderscheiding, geheugen, meening, vooruitziendheid, snedigheid, welbespraaktheid, flinkheid, list, bedrog, slimheid, onbetrouwbaarheid; ‘laeti’ heeft twee beteekenissen: het beteekent stem en het beteekent boosheid, ‘oedi’, en ‘oedi’ beteekent ook natuur. ‘Reidr’ heeft ook twee beteekenissen: ‘kwaadheid’ en ‘uitrusting van een schip of een paard’. ‘Far’ heeft ook twee beteekenissen: ‘uitrusting’ en ‘schip’. Dergelijke uitdrukkingen heeft men veel gebruikt in de dichtkunst en dat is wel onduidelijk gevonden. (‘Lid’ heeft veel beteekenissen; het beteekent troepen in een strijd, het beteekent schip en bier en dienstmannen, ook hulp en bijstand. ‘Hlid’ beteekent zijde, en poortopening en helling. Deze woorden kunnen zoo in de dichtkunst gezet worden dat het onduidelijk wordt en noodig is het te bedenken of men andere woorden moet gebruiken maar dan richte men zich naar oudere verzen. Zoo zijn er nog veel andere namen die verschillende beteekenissen hebben). |
|