De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
De maatschappelijke beteekenis der arbeidsbeurzen
| |
[pagina 101]
| |
is niet alleen dat velen, maar vooral ook dat de goede patroons en arbeiders van de hulp der arbeidsbeurs gebruik maken. Het is gebleken dat dit in den aanvang zeer gebrekkig geschiedde. Ook is gebleken dat daarin geleidelijk, zij 't ook met veel moeite, verbetering komt. Niet alleen in ons land, maar ook overal elders, met name in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, is gedurende de oorlogsjaren een sterkere ontwikkeling der arbeidsbeurzen duidelijk waar te nemen. Veel toewijdende ijver, en ook veel kosten worden daaraan besteed. Dat wijst erop dat de maatschappelijke beteekenis der arbeidsbeurzen meer en meer wordt erkend, en zoo groot is dat offers daarvoor zijn gewettigd. Die beteekenis ligt allereerst in het vervullen van de eenvoudige taak der bemiddeling. Bij het tot stand komen der arbeidsverbindingen doen zich bezwaren gevoelen, en vertoonen zich gevaren die aanstoot geven en verbetering eischen. De openbare arbeidsbeurs is in staat de misstanden op te heffen, naar mate de kring der personen die elk afzonderlijk het gemak en het voordeel van hare werkzaamheden ondervinden, zich uitbreidt. Een verdergaande beteekenis dan die der directe en individueele verleening van hulp mag echter aan de arbeidsbeurs worden toegekend. Een in uitgebreiden kring werkzame arbeidsbemiddeling is namelijk een orgaan, - een instrument - dat noodig en bijna onmisbaar is voor een maatschappelijk werk van groote waarde namelijk voor de bestrijding der werkloosheid. Dit uiteen te zetten, dat n.l. de op zich zelf reeds voor tal van individuen nuttige werkzaamheid der arbeidsbeurzen, noodzakelijk is om een werkloosheidszorg op vasten en breeden grondslag te kunnen inrichten, is het doel der volgende beschouwing.
* * *
Merkwaardigerwijze is een der oorzaken dat in ons land de arbeidsbeurzen aanvankelijk een kwijnend bestaan hebben geleid, gelegen in de bedoeling der stichters dat de arbeidsbeurs moest dienen om werkloozen aan werk te helpen. Werkloosheidsbestrijding, die wij als een diepere beteekenis der arbeidsbemid- | |
[pagina 102]
| |
deling willen aanwijzen, zou dus de ontwikkeling der arbeidsbeurzen hebben belet. Dit schijnt met elkaar in tegenspraak te zijn. Het zal op het onderwerp een helderder licht werpen, indien duidelijk gemaakt kan worden, dat er inderdaad geen tegenstelling bestaat. De eerste arbeidsbeurzen zijn in ons land door particulieren of vereenigingen gesticht om aan werkloozen eenigszins systematisch en door een vast bureau arbeid te verschaffen. Niets schijnt meer voor de hand te liggen. Het is jaren lang als een probaat, en als het eenig noodige, middel beschouwd om werkloozen te helpen door voor hen werk te zoeken. Enkele tientallen jaren teruggaande, was dat ook betrekkelijk eenvoudig. En ook nu nog zijn er in tal van landbouwbedrijven, en in sommige industriën, neven-werkzaamheden te vinden, die uitstel gedogen en die, zooals thans een energiek bedrijfshoofd zou zeggen, ‘versloft’ zijn hoewel zij toch verricht behooren te worden. Werkverschaffing werd en wordt echter voortdurend moeilijker. In de tegenwoordige bedrijfsleiding wil men van dat soort ‘versloffen’ niet veel meer weten, daar bleek hoe dit van slechten invloed is op de productie. Al zijn nog lang niet alle bedrijfshoofden aan het Taylor-stelsel toe, zoo is toch meer en meer door de werkgevers de langzame, dat is de minder productieve en de minder-bekwame arbeider opzij gezet. Die afzonderlijk weer te werk stellen zou tegen de beginselen der bedrijfsleiding ingaan. En toch zijn het juist deze, de minder-gewilde arbeiders, die het eerst werkloos zijn, dit 't langst blijven, en voor wie filantropen trachten werk te vinden. Dat deze arbeiders de eerste klanten werden van de jonge arbeidsbeurzen moest haar in discrediet brengen. Allereerst bij de patroons, omdat deze door de plaatsingen der arbeidsbeurzen minder goede ervaringen opdeden, en daarna onvermijdelijk bij de arbeiders zelf, omdat zij overal hoorden hoe de patroon iemand die bij de arbeidsbeurs zich liet inschrijven als een ‘halve-kracht’ of als een ‘waaraan wel wat zou mankeeren’ beschouwde. Hierin lag een noodlottige cirkelgang. Goede patroons vroegen | |
[pagina 103]
| |
aan de arbeidsbeurs geen personeel, omdat ze vreesden bediend te worden met arbeiders die een filantropisch kruiwagentje noodig hadden. En omdat de aanvraag van die patroons wegbleef, onthielden zich ook de goede arbeiders. Zij schuwden bijna de bureau's der arbeidsbeurs, zooals zij het ook andere instellingen doen, die voor de paupers bestemd zijn, met name banken van leening, armbesturen enz. Er moet ongetwijfeld in de instelling der openbare arbeidsbemiddeling een sterke grondslag voor ontwikkeling hebben gelegen, daar zij ondanks de beschreven moeilijkheid zich toch wisten te handhaven en vooruit kwamen. Inderdaad is dit het geval, omdat er door verschillende invloeden, zij 't ook niet overal en slechts onder bizondere omstandigheden, behoefte ontstond aan een bemiddelaar tusschen patroon en arbeider bij 't aangaan eener arbeidsbetrekking. Toch zou die behoefte zich niet gemakkelijk tegenover de bezwaren hebben doen gelden, indien niet de arbeidsbeurzen zich spoedig na hunne stichting op een geheel anderen grondslag hadden gesteld, dan die van uit filantropie werk te zoeken voor de hulpbehoevende werkloozen. De ervaring leerde namelijk snel genoeg dat aan patroons geen arbeiders gezonden moesten worden, waarvan de- leider der arbeidsbeurs de onbruikbaarheid kende of moest vermoeden. De eenige grondslag was, om zonder eenige filantropische nevenbedoeling, de hulp aan patroons en arbeiders zoo goed mogelijk te verleenen, en wel met een volstrekte onpartijdigheid. Dit bracht echter mede dat vrij hooge kosten gemaakt moesten worden voor lokaliteit en personeel, kosten die particulieren niet bij elkaar konden brengen. Zoo om en nabij de ekonomische crisis van 1907 toen in verschillende der grootere gemeenten de aandrang om iets te doen tegen de werkloosheid groot was, zijn verscheidene der arbeidsbeurzen ontstaan als gemeentelijke instellingen, waardoor het particulier initiatief kon terug treden. Deze omstandigheid begunstigde dat de grondbeginselen der openbare arbeidsbemiddeling: kosteloosheid, neutraliteit, toegankelijk zijn voor ieder en bestuur of toezicht door een commissie met gelijk aantal werkgevers en werknemers (pariteit) scherp omschreven en vastgelegd werden. Daarmee was uitgesloten dat er een uitgesproken bedoeling zou | |
[pagina 104]
| |
bestaan om voor werkloozen, omdat zij werkloos waren, eenigen arbeid, welke dan ook, op te zoeken. Toch bleef natuurlijk inschrijving van alle werkloozen bij de arbeidsbeurs mogelijk en gewenscht. Slechts wanneer en voor zoover er naar personen van hun vak en hun bekwaamheid vraag zou bestaan, zouden zij geholpen kunnen worden. Op deze wijze, door uitsluitend te vragen naar de arbeidsgeschiktheid, en niet naar de hulpbehoevendheid, wordt de arbeidsbeurs een steun voor werkloosheidsbestrijding, en wel doordat deze zich niet meer in de eerste plaats de primitieve werkverschaffing ten doel stelt. Wat die werkloosheidsbestrijding dan thans wel beoogt, zal straks ter sprake komen.
* * *
Voordat ik zal kunnen nagaan, welke invloeden een behoefte aan de hulp der openbare arbeidsbemiddeling deden onstaan, is het nuttig in een zeer globaal overzicht uiteen te zetten hoe patroon en loonarbeider elkaar zonder de arbeidsbeurs wisten, en nog weten, te vinden. In den kleineren kring van dorp of stadje is het soms zeer gemakkelijk. Zoo de werkgevers en arbeiders niet voortdurend op de hoogte zijn van de werkgelegenheid, zijn er toch altijd kennissen, die in korten tijd het nieuws overbrengen, dat patroon A een knecht noodig heeft of dat werkman B geen werk heeft. Wordt de kring grooter dan wordt het lastiger. De werkgevers stellen hun vraag op borden, en de arbeiders vertellen elkaar waar open plaatsen zijn. Nog verder gaande moeten advertentie's in lokale bladen de connectie's doen aanknoopen. Naarmate de kring grooter wordt, naar die mate wordt het zoeken van werk een concurrentie en kansrekening. Vooral de arbeider weet niets of weinig van den nieuwen werkgever die hem aanneemt. Waar de arbeidsverhouding van langeren duur was, zooals b.v. in 't landbouwbedrijf vroeger meer nog dan nu voorkwam, en op bepaalde dagen van 't jaar de knechts en meiden nieuw ingehuurd werden, gaven marktdagen de gelegenheid dat de boeren en de arbeiders en arbeidsters elkaar daar ontmoetten. Deze gewoonte, die vooral wegens de daarbij voorkomende misbruiken een slechte naam had, verdwijnt meer en meer. | |
[pagina 105]
| |
Een geheel andere manier van te werk nemen werd gevolgd voor bizondere beroepen, waar het blijkbaar niet gemakkelijk was om zich op bevredigende manier zelf te helpen. In zoo'n geval, kwam er plaats voor personen die zich op de arbeidsbemiddeling gingen toeleggen en er een beroep of nevenberoep van maakten. Dat gold b.v. voor betrekkingen waarbij men van te voren ingelicht wou zijn over allerlei persoonlijke bizonderheden van werkgever of werkneemster, of waarbij men zeer snel geholpen moest worden en geen tijd had om zelf te zoeken, of waarbij het zoeken moeilijk of onaangenaam was. Zoo waren, en zijn er dus, beroepsbemiddelaars, besteedsters, ploegbazen, kroeghouders, placeurs, wervers, waarvan sommigen misschien bij hun hulp werkelijk het belang hunner klanten voor hebben, doch waarvan het velen alleen te doen is om de verdiensten. Misbruiken worden door onderlinge concurrentie wel wat in toom gehouden doch komen zeer vaak voor. In vele gevallen moeten de beroepsbemiddelaars optreden wanneer werkgever en arbeiders op verren afstand van elkaar wonen, dus b.v. voor werklieden die gewoon zijn te ‘trekken’ om werk te zoeken. Daarnaast bestaat nog de gewoonte van den ouden ‘Wanderbursche’, die rondreizende bij werkgevers navraagt of zij zijn hulp ook kunnen gebrniken.
* * *
De redenen waarom er vooral voor de arbeiders, doch ook voor de patroons, voordeel aan verbonden is de hulp te aanvaarden van een instelling die nooit winst beoogt, en welker onpartijdigheid niet verdacht kan worden, zijn velerlei. Bijna alle komen voort uit de soms langzame, soms snellere veranderingen die de bedrijven en de sociale toestanden ondergaan. Allereerst wordt het in de groote steden voortdurend moeilijker om een goed overzicht te verkrijgen van de werkgelegenheden en van de beschikbare arbeidskrachten. Zelf erop uitgaan wordt tijdroovend en vermoeiend, afgezien nog van het vernederende altijd weer te moeten vragen. Toevallige informatie's zijn dikwijls onbetrouwbaar. Het minst geldt dit voor groote openbare werken, het sterkst voor de kleine bedrijven. | |
[pagina 106]
| |
Bovendien kan door betere verkeersgelegenheden en door het rijwiel de arbeider over een veel grooter gebied om zijn woonplaats heen werk zoeken. Dit gebied af te zoeken wordt meer bezwaarlijk en biedt de kwade kansen, dat niet de meest passende plaats wordt gevonden. Het is duidelijk dat het aanvaarden van werk op een afstand aannemelijker wordt, indien de arbeider zich te voren heeft vergewist, dat er geen beter of dichter bij te vinden is. Dergelijke moeilijkheden bestaan ook voor de patroons, wanneer er namelijk veel werk is en dus 't aantal werkzoekenden gering. Het kan zich voordoen, en het doet zich inderdaad voor, dat vraag en aanbod elkaar niet ontmoeten, maar langs elkaar heen gaan. Bekend is dit b.v. voor de haven, waar soms dagen voorkwamen dat er een te kort aan arbeiders scheen te bestaan, terwijl er inderdaad verscheidene op werk stonden te wachten. Doet zich dit meermalen voor dan zullen de werkgevers trachten het aantal beschikbare arbeiders te vergrooten zonder dat het noodig is. Meerdere werkloosheid is daarvan het gevolg. Verder komt het meermalen voor dat in sommige industriën het werk over verschillende bedrijven zóó ongelijk is verdeeld, dat het hier slap, ginds buitengewoon druk is. Ontslag op de ééne plaats gaat echter zelden samen met het aannemen in een ander bedrijf. Zoolang het zoeken van werk omslachtig, hoogst onaangenaam en riskant is, zal de verplaatsing terugblijven. Grootere afmetingen kan dat aannemen, indien een geheele bedrijfstak achteruitgaat of blijft stilstaan en door toevoer van jonge arbeiders overvuld wordt. Zoo lang in 't algemeen de vraag naar arbeidskrachten groot is, zullen al deze bezwaren wel door de patroons en niet door de arbeiders gevoeld worden, maar keert het getij - en in onze steeds sterker gecentraliseerde voortbrenging is de eb en vloed van de arbeidsgelegenheid scherper geworden - dan komt de last voor de arbeiders. Dan ook ontstaan de misbruiken van wervers en placeurs, en b.v. ook de verlokkingen voor de emigratie. Wordt dit alles in 't oog gehouden, dan blijkt de behoefte aan de snelle en onpartijdige arbeidsbemiddeling in sterke mate afhankelijk te zijn van den aard van het vak en van de bi- | |
[pagina 107]
| |
zondere, ook plaatselijke omstandigheden. Is echter eenmaal de behoefte sterk genoeg geworden om de bezwaren te overwinnen, en kan de arbeidsbeurs door een voldoende navraag en aanbod haar nuttige werking bewijzen, dan is gewoonlijk het terrein voor goed veroverd. De voordeelen zijn te sprekend dan dat er niet gaarne van geprofiteerd zou worden. Vandaar dan ook dat de ontwikkeling der openbare arbeidsbemiddeling geleidelijk en met kleine sprongetjes gaat: echter onder deze voorwaarde dat de arbeidsbeurs toont op de hoogte van haar taak te staan.
* * *
Tegenover de kleinere en grootere stootjes die de arbeidsbemiddeling vooruitbrengen, staan verschillende remmende invloeden. Reeds genoemd is het vooroordeel dat in de werkzaamheid der beurs een minder zakelijke, filantropische bemoeiing vreest, en de door de arbeidsbeurs geholpenen tot 2e-rangspatroons en -arbeiders rekent. Dit wordt nog versterkt door het wantrouwen om aan een onbekenden ambtenaar de keuze over te laten van werkgever of van arbeider. Menigeen legt zich er gemakkelijker bij neer indien een foute of maar half goede keuze aan eigen schuld te wijten is dan wanneer een derde persoon de verantwoording draagt. Zoolang mogelijk gaat de zoekende patroon en arbeider zijn eigen weg, ook al is die wat langer en bezwaarlijker. Waar de verhoudingen moeilijker zijn of worden, ontstaat eerder een streven zich zelf te helpen door collectief optreden dan dat een reeds bestaande maar onbekende arbeidsbeurs te hulp geroepen wordt. Herhaaldelijk hebben vakorganisaties of arbeidersvereenigingen, de plaatsing der werkzoekende arbeiders georganiseerd, en aldus een eigen vak-arbeidsbeurs gesticht. Ook hebben herhaaldelijk de werkgevers iets dergelijks gedaan, hetzij om de onvoldoende en dure werking der wervers te ontgaan, hetzij om op grooter schaal en sneller tot plaatsing van arbeiders te geraken. Ten slotte is het mogelijk dat door een collectief arbeidscontract tegelijk met het regelen der arbeidsvoorwaarden, ook de arbeidsbemiddeling in gemeen overleg wordt ingericht. Ofschoon de arbeidsbeurzen, - in dit geval meestal met de | |
[pagina 108]
| |
naam: plaatsingsbureau of aanneemkantoor aangeduid - die van arbeiders- of werkgeversorganisaties of van beide in overleg uitgaan, het groote voordeel hebben van vertrouwen te genieten, zijn er dikwijls groote bezwaren aan verbonden, die straks nog besproken zullen worden. Zij zijn gewoonlijk een uiting van wantrouwen - of zachter gezegd van gemis aan vertrouwen - in de openbare arbeidsbeurs. Waaraan is dit min of meer scherp uitgesproken wantrouwen te wijten? De patroons zijn allereerst bevreesd voor een controle op hunne arbeidsvoorwaarden en willen de eischen, waaraan de leider van hun aanneem-kantoor moet voldoen, zelf vaststellen. Van de openbare arbeidsbeurs vreezen zij vooral onvoldoende zaakkundigheid. Iets dergelijks vreezen ook de arbeiders, doch bovendien zijn er voor hen nog verschillende andere redenen, waarom zij aan een eigen plaatsingsbureau de voorkeur geven. Zal de arbeidsbeurs bij staking of uitsluiting geen onderkruipers leveren? Zullen geen arbeiders te werk gesteld worden onder slechtere arbeidsverhoudingen dan de vakvereeniging wist te veroveren? Zal de ambtenaar van de arbeidsbeurs niet argeloos meewerken aan het belemmeren van arbeiders die door hun werkgevers op een zwarte lijst geplaatst zijn, door ongunstige patroonsinlichtingen buiten den betrokken arbeider om, over te brengen. Zal de arbeidsbeurs niet dienstbaar gemaakt worden aan een controle op het doen en laten der arbeiders? Dat zijn in hoofdzaak de vragen, die de georganiseerden zich stellen. Wanneer en zoolang zij niet zeker zijn van een voor hen gunstig antwoord, is de arbeidsbeurs voor hen, zoo al geen vijand, dan toch ook geen vriend. Ten slotte is nog een remmende invloed op de ontwikkeling der arbeidsbemiddeling te vermelden, namelijk het gebrek aan middelen en aan een voldoend personeel. Ook hierbij toont zich de noodlottige cirkelgang. Kan de arbeidsbeurs haar werking niet uitbreiden dan missen de autoriteiten de lust er meer geld aan te besteden. Zij achten al gauw de instelling mislukt en zijn eer geneigd haar op te heffen. Die appreciatie drukt dan op de activiteit van den leider der arbeidsbeurs, terwijl die juist dubbel noodig was om de ge- | |
[pagina 109]
| |
rezen moeilijkheden door grooter ijver en toewijding uit den weg te ruimen.
* * *
Ondanks de weerstand heeft zich de openbare arbeidsbemiddeling in ons land ontwikkeld; niet overal met dezelfde snelheid: hier en daar zelfs met teleurstellend weinig succes. Zonder uitvoerig de ontwikkeling aan te geven, dienen toch enkele hoofdlijnen geschetst te worden. Vanaf 1906 nam het aantal arbeidsbeurzen steeds toe. Slechts enkele gaven het op. Verschillende hadden een moeilijk bestaan, maar vooral enkele grootere wonnen gestadig terrein. Een eerste stap, waardoor de gemeentelijke arbeidsbeurzen zich inderdaad wisten te versterken was de stichting der Vereeniging van Nederlandsche arbeidsbeurzen. Daardoor werd niet alleen wederzijdsche ervaring uitgewisseld, doch konden verschillende vragen, die zich bij de openbare arbeidsbemiddeling voordeden, en moeilijkheden die bezwaarlijk te overwinnen waren, gezamenlijk overzien en opgehelderd worden. Bovendien werd daardoor gegrepen naar het voordeel dat de - op gelijken grondslag staande - arbeidsbeurzen boven elken anderen vorm der bemiddeling konden verkrijgen, n.l. het uitwisselen van gegevens en het onderling overleggen en helpen bij verplaatsing van arbeiders. De regeering steunde dit laatste vrij spoedig door telefonische gemeenschap voor dit doel voor haar rekening te nemen. Bij die verplaatsing van arbeiders was er éen die van grooten omvang en bijzondere beteekenis was, n.l. de trek naar Westfalen, waar de snelgroeiende industrie tallooze arbeiders uit het buitenland naar zich toe haalde. Naast verlokkende voordeelen, waren daaraan verscheidene misbruiken verbonden. Talrijke arbeiders werden slachtoffer van misleiding en van afzetting. Door de stichting van een Nederlandsche arbeidsbeurs, die thans in Oberhausen gevestigd is, aanvaardde de Vereeniging den strijd tegen de particuliere werving, een strijd die niet op eens werd gewonnen, doch die er ten slotte toe leidde dat de stichting opgenomen werd naast de officieele Duitsche arbeidsbeurzen. | |
[pagina 110]
| |
Reeds onmiddellijk bij de stichting der Vereeniging werd het noodig geacht een centrale leiding te geven aan de werkzaamheden der arbeidsbeurzen bij uitbreiding daarvan over de grenzen der gemeente. Aanvankelijk was de Haagsche arbeidsbeurs daarmede belast, maar bepleit werd daarvoor een afzonderlijke centrale beurs te stichten, hoezeer daarmee grootere kosten gepaard zouden gaan. Om de daardoor geleidelijk ontstaande zoogenaamde intercommunale arbeidsbemiddeling tot vollediger en betere uitwerking te brengen werd een plan gevormd tot indeeling van het land in districten. De grondslag daarvoor was in navolging van het voorbeeld in Duitschland - een decentralisatie der bemiddeling in een gebied waarbinnen de arbeiders werk konden aanvaarden zonder dat zij van woonplaats behoefden te veranderen. Het oorlogsjaar 1914 bracht de verwezenlijking van deze plannen eenigszins overhaast, daar oorspronkelijk het voornemen bestond te wachten totdat de ontwikkeling iets verder zou zijn gevorderd. In Augustus 1914 dreigde echter voor de arbeidsbeurzen het gevaar overvleugeld te worden door een groote stroom van onzaakkundige belangstelling. Bijna overal in den lande wilden talrijke personen de werkloosheid gaan bestrijden door arbeidsbeurzen op te richten, die weer op den ouden filantropischen grondslag der werkverschaffing gingen staan. Dat gevaar kon alleen gekeerd worden door de leiding van al dat streven in handen te nemen, wat dank zij de krachtige regeeringshulp gelukte. Daartoe was echter noodig dat onmiddelijk de centrale beurs gesticht en de districten werden gevormd, om aldus een organisatie te vormen, waaronder de plotseling opkomende arbeidsbemiddeling ondergebracht en zoo mogelijk aangepast kon worden. Daar het geen sterke groei was, maar een plotseling opschieten van meer belangstelling dan inzicht, moest de nieuwe organisatie daarvan wel het kenmerk dragen. Toch was een groote stap vooruit gedaan. En deze ging gepaard met verscheidene van die kleine stootjes tegen bestaande vooringenomenheden, die blijvende winst brachten. Daarnaast waren ook andere richtingen van ontwikkeling | |
[pagina 111]
| |
ingeslagen, niet in de breedte der nationale organisatie, maar in versterking van de eigenlijke directe bemiddelingswerkzaamheid van elke beurs afzonderlijk. Genoemd mag worden de bemoeiing met de beroepskeuze der jeugdige arbeiders. Groote vraag was er steeds naar jongens voor allerlei werkzaamheden, waarin zij wel vrij snel een voor hun leeftijd hoog loon konden verdienen, doch als volwassenen nooit een broodwinning zouden vinden. Als ‘doodloopendewegen-beroepen’ zijn zij in Engeland gekarakteriseerd. Door de stelselmatige werking van vraag en aanbod moesten de arbeidsbeurzen de jongens zonder waarschuwing brengen op voor hun verder leven verderfelijke wegen. Maar ook betere beroepen werden door jeugdige personen dikwijls gekozen, terwijl zij de geschiktheid ervoor misten. Teleurstelling was dan onvermijdelijk. Om daarin verbetering te brengen werd het onderwerp door de arbeidsbeurzen uitvoerig bestudeerd. Een weg ter verbetering werd aangewezen, en het initiatief genomen om dien te doen inslaan. Een andere ontwikkelingsrichting was die der specialisatie voor bepaalde vakken. Reeds waren bij meerdere arbeidsbeurzen afdeelingen afzonderlijk voor vrouwen opgericht, en voor de leiding daarvan vrouwelijke ambtenaren benoemd. De sexe-splitsing was echter niet voldoende. Het bezwaar dat de plaatsing in sommige vakken niet geschiedde zooals het toch behoorde, door personen, die uit ervaring dat vak door en door kenden, en dat dientengevolge het vertrouwen ontzegd bleef, was niet te weerleggen. Wel was dat bezwaar echter weg te nemen door aan de arbeidsbeurs afdeelingen voor een vak intestellen, en de leiding aan een vakkundige optedragen. Dat moest natuurlijk met aanzienlijke kosten gepaard gaan, en maakte wegens de consekwenties de autoriteiten huiverig. Toch is die richting ingeslagen, b.v. door arbeidsbemiddeling voor bakkers te Amsterdam, voor zeelieden te Rotterdam. Ook de afzonderlijke arbeidsbemiddeling voor havenarbeiders die een groote opzet vereischt, is bezig te ontstaan. Ten slotte is nog een andere vorm der arbeidsbemiddeling zoover voorbereid, dat deze binnenkort zal worden verwezenlijkt. | |
[pagina 112]
| |
Er zijn namelijk beroepen, waarvan de beoefenaars niet of zeer gering aan een plaats gebonden zijn, en waarvoor juist de veelvuldige verplaatsing kenmerkend is. Die beroepen zijn uit hun aard nationaal. De bemiddeling daarvoor kan dan ook het beste van een of van enkele punten uitgaan. De moeilijkheid om snel een passende betrekking te vinden, en omgekeerd goed personeel te verkrijgen is bovendien juist groot door den aard van 't beroep. Vakkundige leiding bij het tot stand brengen van een plaatsing is dan ook onmisbaar. De begrootingswet die in Augustus 1916 de centrale arbeidsbeurs tot een blijvende rijksinstelling maakte, opende tevens de gelegenheid daaraan vakafdeelingen voor de nationale bemiddeling te verbinden. Wanneer geen tegenspoed zich onverhoeds voordoet, zal nog dit jaar een arbeidsbeurs voor hotel- en restaurantpersoneel en een voor handelsreizigers tot stand komen. Ook voor het personeel van de binnenvaart zal wellicht de afzonderlijke, iets minder sterk gecentraliseerde bemiddeling niet lang op zich laten wachten. De vak-splitsing, zooals die zich thans in haar begin vertoont, is vooral hierdoor merkwaardig geweest, dat men zich vooraf van de medewerking der betrokkenen uit het bedrijf verzekerd heeft, en dat niet alleen de leiding, maar ook het toezicht op die leiding door werkgevers en werknemers uit het vak zal worden uitgeoefend. Ongetwijfeld zijn de bizondere omstandigheden van den oorlogstoestand gunstig geweest voor de snellere ontwikkeling, die ik slechts in hoofdlijnen schetste. Toch zou die ontwikkeling ook zonder dat zijn gekomen. Daarbij is echter niet te vergeten dat de aanmoediging en de toenemende belangstelling in niet geringe mate een gevolg zijn van het gewijzigd inzicht in de bestrijding der werkloosheid, en van de beteekenis die daarbij aan de arbeidsbeurs kan worden toegekend.
* * *
Naar de nieuwere inzichten in het verschijnsel der werkloosheid, kan er geen sprake van zijn de gevolgen van een ekonomischen crisis geheel door werkverschaffing tegen te gaan. Het | |
[pagina 113]
| |
zoeken van werk voor werkloozen is in den regel niet gemakkelijk en niet practisch. Wel is waar zal men om personen, die tot demoralisatie geneigd zijn filantropische hulp te verschaffen naar arbeid moeten zoeken, doch dan als geneesmiddel om een zuiver moreel gevaar te keeren. De werkloozen uit de verschillende vakken, die niets liever zouden doen dan elk werk te aanvaarden, mits zij de levensstandaard die in hun vak werd verkregen niet door te ongunstige arbeidsvoorwaarden in gevaar brengen, kunnen daartoe niet gedwongen worden en dientengevolge doorgaans ook niet om werk buiten hun vak b.v. grondwerk te verrichten, dat veel beter en goedkooper door grondwerkers kan geschieden. Al wordt de oude remedie tegen de werkloosheid niet meer probaat en zelfs voor een groot deel in de tegenwoordige verhoudingen onbruikbaar geacht, zoo is daarom nog niet uitgesproken dat er tegen de werkloosheid niets kan worden gedaan. Juist veel scherper dan vroeger ziet men in, dat de oorzaak van de maatschappelijke kwaal grootendeels ligt buiten de schuld van de individuen, al zullen de zwakkeren in vaardigheid, bekwaamheid en werkkracht het eerst en het meest getroffen worden. En daarmee wordt ook gevoeld dat de regeeringen van stad en land een plicht hebben om alles te doen wat in haar vermogen is, ten einde de nood, ontstaan door werkloosheid, te beperken en te lenigen. Het begrip dat er onder de tegenwoordige omstandigheden een georganiseerde en stelselmatige werkloosheidszorg dient te zijn, zal dan ook meer en meer ingang vinden. De vraag is echter wat die werkloosheidszorg zal moeten omvattenGa naar voetnoot1). Voor een uitvoerige uiteenzetting ontbreekt thans de tijd en de gelegenheid. Het Eindrapport van de Staatscommissie over de Werkloosheid bevat daarover uitvoerige gegevens. In verband met de beteekenis der arbeidsbeurzen valt alleen te vermelden, dat een uitgebreidde werkloosheidsverzekering de kern vormt. Slechts aanvullend, en dan nog onvermijdelijk als een tusschenvorm tusschen verzekering en armenzorg, staat de steunverleening in zeer bizondere omstandigheden. | |
[pagina 114]
| |
De moeilijkheid zou beter opgelost zijn, indien een middel kon worden aangewezen om werkloosheid te voorkomen. Al bestaat zoo'n algemeen middel niet, zoo zal er toch onafwijsbaar naar gestreefd moeten worden om de werkloosheid binnen de engst mogelijke grenzen te beperken, zoowel, en liefst, door maatregelen van voorzorg, als ook door tijdelijke en onmiddellijke voorziening. Daarvoor is noodig dat de aard en de grootte der werkgelegenheid, waar dit slechts mogelijk is, worden beheerscht. Van het deel dier werkgelegenheid dat zich daartoe leent, kan men trachten een soort regulateur te maken der schommelingen in de hoeveelheid beschikbaar werk. Dit geldt b.v. voor werken van algemeen nut die alleen op lange termijnen ontworpen en uitgevoerd kunnen worden, en waarvan men urgentie en rentabiliteit niet direct aan de orde behoeft te stellen. In 't kort samengevat kan gestreefd worden naar een geleidelijken overgang van 't stelsel der werkverschaffing naar een stelsel van regelmatiger werkverdeeling. In elk geval kan beproefd worden ook wanneer deze moeilijke taak, die naast organiseerend talent een breed en verziend overzicht eischt, nog niet is uittevoeren, te voorkomen dat een te kort en een te veel aan arbeidskrachten terzelfdertijd samengaan. Beide zijn evenzeer schadelijk voor de gemeenschap. Daarvoor is noodig dat van zoo'n te kort of te veel aan arbeiders snel een helder overzicht wordt verkregen. Verder dat de verplaatsing van arbeidskrachten, zoowel binnenslands als naar 't buitenland, niet overgelaten is aan toeval en willekeur, maar zoo goed mogelijk geregeld wordt. De bezwaren die zich daarbij voordoen moeten onderzocht worden, en de middelen gevonden om aan die bezwaren te gemoet te komen. Ten slotte dienen de wijzigingen in de werkgelegenheid van verschillende vakken, zoowel de aanwas als de afname, voorzoover die niet te rekenen zijn tot de gewone schommelingen, doch een blijvende en duurzame oorzaak hebben, opgespoord te worden. Met andere woorden mag het gevaar niet onopgemerkt blijven dat een vak overvuld geraakt en evenmin de behoefte in een ander vak aan arbeidskrachten, waardoor de ontwikkeling van dat vak belemmerd is. Dit is nood- | |
[pagina 115]
| |
zakelijk om tijdig aan het een of ander te gemoet te komen. Tot de maatregelen die in deze richting genomen kunnen worden, behoort ook wat met de vreemde naam van decasualisatie wordt aangeduid. Er zijn verschillende beroepen, waar het arbeidsverband tusschen patroon en arbeider los is, omdat de patroon niet vooruit kan zeggen wanneer hij arbeiders noodig heeft en hoeveel. De arbeiders krijgen op zeer wisselvallige oogenblikken de gelegenheid om voor een beperkt werk en voor een meestal korten duur arbeid te verrichten. Het gewoonlijk hooge loon voor dezen gelegenheids-arbeid, die in 't Engelsch ‘casual labour’ genoemd wordt, trekt veel arbeiders aan en bewerkt door overvulling van het vak herhaalde werkloosheid. Betere regeling van dezen gelegenheidsarbeid over een groep patroons, maakt het mogelijk het werk, zonder dat iemand schade heeft, over een beperkt aantal arbeiders beter te verdeelen, en aldus den gelegenheidsarbeid tot een meer regelmatig verricht werk om te zetten. Dit is wat decasualisatie wordt genoemd. Deze korte opsomming is niet volledig maar bevat toch een breed program van wat door de overheid onder werkloosheidszorg kan worden begrepen. Waarom is voor die taak een uitgebreide openbare arbeidsbemiddeling onmisbaar?
* * *
Allereerst voor de werkloosheidsverzekering en voor bizondere ondersteuning. Zal men er in slagen op den duur de eerste tot groote uitbreiding te brengen, en aan de andere een stevigen grondslag te geven, dan moet voor elken werklooze afzonderlijk vaststaan dat hij inderdaad geen voor hem passend werk kan vinden. Het vaststellen van het feit der werkloosheid is het eenvoudigst uittevoeren, door aan den werklooze passend werk aan te bieden, zoodra het voor hem is te vinden. Dit is steeds aldus ingezien. In Duitschland werd de invoering eener wettelijke werkloosheidsverzekering uitgesteld, tot dat eerst de arbeidsbemiddeling volledig zou zijn geregeld. En in Engeland werd de verzekering ingevoerd door tegelijkertijd een volledige organisatie van arbeidsbeurzen in te stellen. | |
[pagina 116]
| |
Ook de vakvereeniging zal in haar eigen kring dezelfde grondregel volgen. Toch kan men zich denken dat voor een aanvankelijk beperkte verzekering de controle op andere wijze zou zijn in te richten. De andere middelen om werkloosheid te beperken gaan echter alle hiervan uit dat aan de uitvoerende ambtenaren der werkloosheidszorg de wisselingen in de werkgelegenheid tot in bizonderheden bekend zijn. Dat is onmogelijk te bereiken, indien niet op de een of andere wijze blijkt hoe zich in verschillende vakken vraag en aanbod van arbeidskrachten tegenover elkaar verhouden en hoe die vraag en aanbod plaatselijk over het land zijn verdeeld. Om dan bovendien van de kennis in zake de werkgelegenheid gebruik te maken ten einde vraag en aanbod tot elkaar te brengen, zoo snel als mogelijk is en met middelen die patroons en arbeiders bevredigen, moet de organisatie der arbeidsbemiddeling volledig en actief zijn ingericht. Hoewel dan ook de arbeidsbeurzen als 't ware aangewezen zijn om van de werkloosheidszorg met de verzekering tot kern, het uitvoerings- en verkenningsorgaan te vormen, is dat onmogelijk zoolang de werkzaamheid dier arbeidsbeurzen beperkt blijft tot een zeer klein deel van alle arbeidsverbindingen die tot stand komen. Daarom heb ik dan ook niet de arbeidsbeurzen in haar tegenwoordigen vorm, maar in 't bizonder een uitgebreid werkzame openbare arbeidsbemiddeling aangewezen als een voorwaarde om een vruchtbare werkloosheidszorg in te richten.
* * *
In de vorige beschouwingen heb ik getracht duidelijk te maken hoe de arbeidsbeurzen voor de vervulling van haar directe taak er naar moeten streven zooveel mogelijk alle werk- en personeelzoekenden van het nut harer bemiddeling te overtuigen. Hoe meer er van de beurs gebruik gemaakt wordt, des te beter zal haar hulp kunnen zijn, voor elk die deze zoekt. Bovendien heb ik getracht aantetoonen, dat er nog een verdergaande aandrang moet zijn voor de uitbreiding der bemiddelingswerkzaamheid, om | |
[pagina 117]
| |
namelijk de geheele organisatie der arbeidsbeurzen geschikt te maken voor een maatschappelijke taak van diepere beteekenis: die van de werkloosheidszorg. Toch staat dit voorop dat die uitbreiding als 't ware uit eigen noodzaak moet geschieden. De verdergaande taak kan en mag niet overheerschend worden en, zij 't ook met een goed en groot doel, de bemiddeling opdringen waar die niet wordt gevraagd. Integendeel moet die bemiddeling uit vrijen aandrang en uit helder inzicht van haar waarde gezocht worden. Wanneer er in eenig opzicht dwang moet bestaan, b.v. op het gebied der verzekering, zal het orgaan daarvan, b.v. thans de vakvereeniging, zich met de toepassing van dien dwang moeten belasten. De arbeidsbeurs als zoodanig moet vrij en open blijven voor ieder. Toch is het volstrekt niet onverschillig hoe de werkzaamheid der arbeidsbeurs geleid wordt. Juist om het mogelijk te maken dat de organisatie der arbeidsbemiddeling voor de werkloosheidszorg van beteekenis wordt, dient zij in een voortdurend en nauw contact te blijven met het volle maatschappelijke leven. Een bureaukratische vertakking van uit een centraal, theoretisch en formeel gezag, zou onmiddelijk de noodzakelijke bloedsomloop in de war brengen. Het eerste noodige is en blijft: vertrouwen van de onmiddelijke omgeving. Daarom is het van groot belang dat het bestuur der arbeidsbeurzen, en de regelen voor hare werkzaamheid, demokratisch zijn, of in volle overeenstemming met de onmiddelijk belanghebbenden. Evenals elke demokratische en gedecentraliseerde organisatie, moeten daarom ook de arbeidsbeurzen zich trachten te ontwikkelen tot een opbouw, die ongetwijfeld veel verwarder en samengestelder zal schijnen dan één die van een centraal punt uit door een krachtig gezag wordt ingericht en geleid; samengestelder omdat zij door overleg moet ontstaan en niet op eenmaal voor goed is vasttestellen. Overleggen en door overtuiging tot overeenstemming brengen is altijd veel moeilijker en veel tijdroovender dan bevelen. In dit licht moet ook beschouwd worden de positie van de plaatsingsbureau's der vakvereenigingen, evenals die der aanneemkantoren van werkgevers, waarbij onderling overleg tusschen | |
[pagina 118]
| |
patroons en werklieden niet is uitgesloten of zelfs is afgesproken. Op zichzelf beschouwd kunnen dergelijke arbeidsbeurzen een krachtige en nuttige werkzaamheid ontplooien en dus alle reden van bestaan hebben. Zij missen echter den grondslag van op algemeene geldigheid aanspraak te mogen maken, daar er inderdaad ook dergelijke ‘eenzijdige’ beurzen kunnen zijn, die van hun positie misbruik maken. Daarom zijn zij in beginsel ongeschikt om tot een volledige organisatie over 't geheele land zich te ontwikkelen. Waar echter, voor het bereiken van een verdergaand doel, eenheid en samenwerking noodig zijn, moeten er middelen gevonden worden om dergelijke goede instellingen tot samenwerking met de openbare beurs te brengen. Slechts één ding is daarbij noodzakelijk, dat de hoofdinrichting waarin de ontwikkeling zich moet voltrekken vast staat, en dat er aan het doel dat moet bereikt worden, geloofd wordt.
* * *
De veranderingen in onze samenleving, waardoor veel dat met de begrippen van menschelijke waardigheid strijdt, zal moeten worden opgeheven of vervormd, zijn niet naar eng persoonlijke inzichten en wenschen als met één slag te verkrijgen. De socialisatie voltrekt zich in het groot gezien als een noodwendigheid, die haar eigen middelen en wegen schijnt te volgen. Toch staan wij te midden daarvan steeds als stuurlieden, die zich van richting en stuwkrachten als vakkundigen bewust moeten worden. Het groote probleem dat zich bij het zoeken en kiezen van richting voordoet, toont zich voortdurend in allerlei vormen als een conflict tusschen de noodzakelijkheid om het belang van een grootere gemeenschap en van haar overwicht over de samenstellende deelen, tot gelding te brengen, met het verweer tot handhaving der persoonlijke vrijheid en waardigheid. De uitvoering van elke socialisatie eischt onderwerping, discipline en onderschikking, terwijl toch haar doel is bevrijding van dwang. Zoo zal een maatschappij, die de kwalen van een grillige daling en rijzing en van een willekeurige verdeeling der werkgelegenheid te boven wil komen, moeten trachten zich organen | |
[pagina 119]
| |
te scheppen, die het te werk stellen en houden van hare leden trachten te beheerschen. Maar zij zal dit tevens moeten doen op een manier, die elk lid het besef doet houden, dat met zijn persoonlijke bekwaamheden, belangen en wenschen wordt rekening gehouden. Organen voor een zoo moeilijke taak ontstaan evenmin plotseling als welk deel ook van het leven in de natuur. Zij groeien geleidelijk onder aanpassing aan de omstandigheden. In elk geval echter moet een kern, een eerste begin aanwezig zijn, waaruit zij zullen voortkomen. Die kern vereischt zorg en toewijding om haar te ontwikkelen. Een dergelijk begin van de organisatie der toekomstige samenleving is ongetwijfeld de vakorganisatie, maar ook is een gelijksoortig begin te zien in de nog zooveel jongere arbeidsbemiddeling. Dat zij elkaar mogen vinden, en elkaar in samenwerking zullen steunen, is de wensch waarmede ik deze voordracht besluit. |
|