De Beweging. Jaargang 12(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Gedichten Door Marie Cremers Wat wil ik zijn? Wat wil ik zijn? - Niets dan een hart, dat luistert naar iedren harteklop in al wat leeft, dat niets ontgaat in wat daar zwijgt of fluistert, of liegt, wijl het voor eigen waarheid beeft. Ik luister, luister - stil en zelf-verloren, tot ik een klare spiegel ben voor elk bestaan, wiens effen oppervlakte niets kan storen, hòe fel-bewogen ook de levensgolven gaan. Tot ik den zang geleerd heb van het Eene Leven, die ééne harteslag van heerlijkheid en pijn, tot ik dat ééne accoord kan wedergeven, waar vreugde en smarten een verrukking zijn. Tot ik zal staan te midden van de wereld en toch kan keeren tot haar versten grens; tot Liefde-in-Alverstaan mijn wezen heeft doorpereld. - Voer mij tot goddelijkheid - maar laat mij levend mensch! [pagina 56] [p. 56] Elysium Hier is te niet gedaan de kleine menschenwaan van hoogmoed en benijden. Hier is van ieder wat een ander eigen is; het is eenvoudig maar het schijnt geheimenis. Hier is een mateloos verblijden. Drenthe Ik droom van bloemen, in den wind geboren, ver van de wereld en haar pijnigend gerucht, die in den schralen bries de vreemde liederen hooren, waarin verlangens schoonheid huiverend zucht. Hun hoofden beven op de groote ademtochten die hen beroeren, eeuwig onvoldaan. Wel staan zij in de aarde, die hun wortels zochten, maar droomen van Vergaan! - De bosschen ruischen en de bloemen nijgen, een verre vogel schreeuwt over de groote hei. Een huivring ritselt door bloeme en twijgen: de rustelooze wind waart blind aan hen voorbij. Het oude huis d'Amerikaansche noteboomen, met hun stammen als pilaren, staan nog voor het huis te droomen en hun bladeren als varen [pagina 57] [p. 57] ruischen in den koelen wind. Aan hun voet de rozestruiken: witte roosjes die bitter ruiken, als je aan boerderijen vindt. ....Ach ze waren eens voor mij en nu ga ik vreemd voorbij! Wie plukt nu jasmijnen? witte zilver-reinen? Als een diamanten pracht blonken ze in den zomernacht en hun weeldrige geuren zweefde in open raam en deuren. Aan het einde van het pad lag het huis zoo veilig, dat 's avonds lichtschijn straalde. ‘Home sweet home’. Je haalde dieper adem - 't was zoo trouw - dat je 't vlug bereiken zou. ....Nu gaan anderen langs het pad dat ik dertien jaar betrad. Kamertje, als een vogelnest onder 't schuine dak, met het raam tot op den grond, waar de oude beuk voor stond, wie slaapt in je schemerlicht? Zachte groene droomen van de stille boomen deden er mijn oogen dicht. ....Wie ziet nu hun twijgen licht en statig nijgen? [pagina 58] [p. 58] Tijd waarin ik leef Tijd, waarin ik leef, vol van leelijkheid, zonder piëteit of bescheidenheid, die niets spaart en niets ontziet, die maar krijscht en schettert, schel en valsch trompettert, heelemaal er naast, wanneer ben je eindelijk moe en uitgeraasd? Tijd, waarin ik leef, vol van tragisch schoon uit verloren tijden, met in 't hart de droom van een nieuw verblijden, - ongedeerd door blinde hoon kiemen ongezien de zaden, en het nieuwe leven in zijn glanzend opwaarts streven doet zich raden. Vorige Volgende