De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
AanteekeningGa naar voetnoot1)Taboe of verbeelding?Het is een bekende waarheid dat dichters voor en door de verbeelding spreken. Zij zeggen niet het geheel van een waarneming, maar de trek die hun innerlijk oog het meest getroffen heeft. Zij noemen niet de eigenlijke naam van persoon of voorwerp, maar zij vervangen hem door een bizondere, een teekenachtige, omschrijving. Zij nemen het deel voor het geheel, het verwante voor het onmiddelijk bedoelde, het ongewone voor het alledaagsche. Wanneer nu dergelijke verbeeldingsuitingen in de oud-germaansche poëzie voorkomen, heeten zij heiti indien ze niets anders zijn dan enkelvoudige benamingen welke niet of weinig in de dagelijksche omgangstaal gehoord worden. In de andere genoemde gevallen heeten zij kenningar. De schrijfster van een onlangs verschenen proefschriftGa naar voetnoot2), Mej. A.J. Portenge, gelooft dat het oorspronkelijk ontstaan van al zulke uitdrukkingen, zooals wij ze in die oude poëzie vinden, evenwel niet aan de vrije en noodzakelijke werking van de verbeelding moet worden toegeschreven, maar hieraan dat de gewone uitdrukking taboe, d.w.z. om de een of andere, meest religieuse, reden, verboden was. Heiti en kenningar, meent zij, ontstonden reeds in de omgangstaal, niet als gevolg van vrije verbeeldingswerking, maar als min of meer | |
[pagina 207]
| |
vernuftige uitvluchten, - zijpaden waarop de menschheid zich redde wanneer het taboe de groote wegen van de samenspraak voor hen gesloten had. Later, toen er dichters kwamen, zetten deze die kunst van in uitvluchten te denken, voort. Het komt mij voor dat wij in deze beschouwing vooral een poging moeten zien om aan het taboe, dat belangwekkende lievelings-onderwerp van de ethnologen, een nog grooter vermogen toe te kennen dan waarop het reeds aanspraak heeft. Het is toch wel niet aan twijfel onderhevig dat de menschelijke verbeelding in al haar natuurlijke en noodzakelijke vormen - die van heiti en kenningar inbegrepen - geen andere verklaring dan zichzelf behoeft. Dat het uiterlijk voorkomen van die vormen, behalve door andere machten, ook door het taboe beïnvloed werd, wordt daarmede allerminst tegengesproken. Integendeel zou het de moeite loonen, na te gaan aan welk dwingend, hoewel onomschreven taboe ook hedendaagsche dichters gehoorzamen. Dichters zijn, in zeker opzicht, zij die weten wat niet gezegd moet. Maar aan de verbeelding danken zij, en niet aan eenig taboe, dat zij vinders en zeggers zijn.
A.V. |
|