De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Snorre's Edda
| |
[pagina 197]
| |
En dit is nu een boek tot nut en verpoozing voor jonge skalden, die de dichterlijke taal willen leeren gebruiken en zich een menigte woorden met oude omschrijvingen eigen willen maken en die wenschen te kunnen begrijpen wat verborgen gezegd is. En deze verhalen mogen niet vergeten worden, want dan zouden de oude ‘kenningar’, die de hoofdskalden nagelaten hebben, uit de dichttaal verdwijnen; maar niet mogen christenmenschen gelooven aan heidensche goden en niet mogen deze sagen op een andere manier geloofd worden, dan zooals hier gevonden wordt in het begin van dit boek (Zie ‘Beweging’ 1912, blz. 178). [Het tweede hoofdstuk bestaat uit een reeks voorbeelden van namen voor Odin in de skaldenverzen. In het derde hoofdstuk volgen de namen voor de dichtkunst, die wij al in het eerste hoofdstuk hebben leeren kennen, weer met vele voorbeelden uit de skalden.] Hoe moet men Thor omschrijven? Door hem te noemen zoon van Odin en Jord, vader van Magne en Mode en Thrudr, man van Sif, stiefvader van Ullr, eigenaar van MjöllnirGa naar voetnoot1) en den krachtgordel, van BilskirnirGa naar voetnoot2), de verdediger van AsgardGa naar voetnoot3), van MidgardGa naar voetnoot4), vijand en dooder van JotenGa naar voetnoot5) en Jotenvrouwen, dood van Hrungnir, Geirröd en Thrivaldi, meester van Thjalfi en Roskva, dooder van de Midgardslang, stalbroeder van Vingner en Hlora. [Hier volgen weer vele aanhalingen uit skaldenverzen]. Hoe moet men Baldr omschrijven? Door hem te noemen zoon van Odin en Frigg, man van Nanna, vader van Forseti, eigenaar van HringhorniGa naar voetnoot6) en van DraupnirGa naar voetnoot7), vijand van Hödr, van Hels strijders, tranengod. Ulfr Uggason heeft Baldrs lange schip bezongen in het ‘Husdrapa’Ga naar voetnoot8) en er zijn ook vroeger voorbeelden van geschreven, dat Baldr zoo genoemd wordt. | |
[pagina 198]
| |
Hoe moet men Njord omschrijven? Door hem te noemen Vanengod of Vanenzoon of Vane of Vader van Frey en Freya, Gavenschenker [met een voorbeeld uit Thord Sjarekson]. Hoe moet men Frey omschrijven? Door hem te noemen zoon van Njord, broeder van Freya en ook Vanengod en Vanenzoon, gavenschenker. Frey komt voor in een vers van Egil Skallagrimson en Eyvind Skaldaspiller noemt hem dooder van Beli. Hij is eigenaar van het schip Skidbladnir en van het everzwijn dat Gullinbursti heet en Slidrugtanni. [Hier volgen weer eenige voorbeelden]. Hoe moet men Heimdallr omschrijven? Door hem te noemen zoon van negen moeders of wachter der goden, zooals vroeger beschreven is, of blanke Ase, dooder van Loki, die twist om Freya's sieraad. Heimdallrs hoofd heet zwaardGa naar voetnoot1); er wordt gezegd dat hij doorboord is door een menschenhoofd; daarover is gedicht in het Heimdalargaldre en sedert wordt hoofd genoemd dood van Heimdallr; zwaard heet mannendood. Heimdallr bezit het paard Gulltopr. Hij beklom ook de Vaga-Skere en de klip Singastein, dan keef hij met Loki om Freya's halssnoer. Hij heet ook Vindler. Ulfr Uggason zong in het Husdrapa uitvoerig over deze verhalen, en daar wordt vermoed dat zij waren in zeehondengedaante. Hij is ook zoon van Odin. Hoe moet men Tyr omschrijven? Door hem te noemen Eenhandige Ase, en Wolvenkost, krijgsgod, zoon van Odin. Hoe moet men Bragi omschrijven? Door hem te noemen man van Idun, meester van het vers, en ook langbaardige Ase - van zijn naam komt dat baardbragi genoemd wordt wie een langen baard heeft - en zoon van Odin. Hoe moet men Vidar omschrijven? Hem moet men noemen zwijgende Ase, bezitter van den ijzeren schoen, dood van den Fenriswolf, wreker der goden, bewoner van den grond der vaderenGa naar voetnoot2), zoon van Odin, broeder der Asen. Hoe moet men Vale omschrijven? Door hem te noemen | |
[pagina 199]
| |
zoon van Odin en Rind, stiefzoon van Frigg, broeder der Asen, wreker van Baldr, vijand en dooder van Hqdr, bewoner van den grond der vaderenGa naar voetnoot1). Hoe moet men Hqdr omschrijven? Door hem te noemen blinde Ase, dood van Baldr, werper van den marentak, zoon van Odin, Helstrijder, tegenstander van Vale. Hoe moet men Ullr omschrijven? Door hem te noemen zoon van Sif, stiefzoon van Thor, ski-god, boog-god, jacht-god, schild-god. Hoe moet men Hoenir omschrijven? Door hem te noemen makker of metgezel of dienaar van Odin, ook vlugge Ase, langvoet en slibkoning. Hoe moet men Loki omschrijven? Door hem te noemen zoon van Farbauta en Laufeya, zoon van Nol (Lanfey) broeder van Byleistr en Helblindi, vader van Vanargandr - dat is de Fenriswolf - en van Jormungandr - dat is de midgardslang - en van Hel en van Nare en Ale, verwante en vaderbroeder, metgezel van Odin, bezoek en kistengoed van Geirröd, dief van de Joten, van de bok en van Brisingamen en van de appels van Idun, verwante van Sleipnir, man van Sigyn, tegenstander der goden, haarschade van Sif, ongelukstichter, slimme Ase, kwaadspreker en bedrieger der goden, doodsoorzaak van Balldr; ook gebonden Ase, twister met Heimdallr en Skadi. [Hier wordt een vers van Ulfr Uggason aangehaald.] Nu zal ik nog een voorbeeld zeggen van ieder der kenningar die nu beschreven zijn en waarvan vroeger geen voorbeelden gezegd waren. Zoo vertelde Bragi aan Aegir, dat, toen Thor eens naar het oosten was gegaan om reuzen dood te slaan, Odin op Sleipnir naar Jotunheim reed en hij bij die Jote kwam die Hrungnir heet. Toen vroeg Hrungnir wie die man was met den gouden helm, die door de lucht en over zee reed en zeide dat hij een buitengewoon goed paard had. Odin zeide dat hij er zijn hoofd onder wou verwedden, dat er in heel Jotunheim geen paard was, zoo goed als dit. Hrungnir zegt dat het een goed paard is, maar dat hij er toch een heeft dat heel wat harder | |
[pagina 200]
| |
loopen kan en dat heet GuldfaxiGa naar voetnoot1). Hrungnir werd kwaad, en hij springt op zijn paard en rent hem achterna en wil Odin die grootspraak betaald zetten. Odin reed zoo hard, dat hij altijd voor bleef, maar Hrungnir was in zoo'n Jotenwoede, dat hij binnen de poort van Asgard was voor hij het zelf wist. En toen hij aan de deur van de groote hal kwam, toen noodigden de Asen hem tot het drinkgelag. Hij ging de hal in en vroeg te drinken. Daar werden genomen de bekers waar Thor gewoon was uit te drinken; en Hrungnir dronk ze in één teug leeg. Maar toen hij dronken geworden was, toen ontbrak het niet aan groote woorden: hij zei, hij zou Valhalla opnemen en het overbrengen naar Jotunheim, hij zou Asgard doen verzinken en alle goden dooden behalve Freya en Sif, die wou hij met zich meenemen naar huis en Freya alleen zou het durven wagen hem in te schenken en, zei hij, hij zou al het bier van de Asen opdrinken. Maar toen de Asen genoeg hadden van die grootspraak, toen noemden zij Thor. Dadelijk daarop verschijnt Thor in de hal, heft zijn hamer op en vraagt in woede, wiens schuld het is dat hondwijze Joten daar durven drinken en wie Hrungnir verlof gaf in Valhalla te zijn en waarom Freya hem in moest schenken als aan een Asengastmaal. Daarop antwoordt Hrungnir en ziet Thor niet met vrienden-oogen aan, hij zegt dat Odin hem aangeboden had te drinken en dat Odin hem verlof gaf daar te zijn. Daarop zegt Thor dat Hrungnir berouw zal hebben van dat verlof, voor hij er uit komt. Hrungnir zegt dat Asathor er weinig eer mee behalen zal hem ongewapend te dooden, het zou meer een bewijs van moed zijn als Thor met hem durfde vechten op de grens bij Grjotunagard, ‘en dat is ook een groote domheid geweest’, zei hij, ‘dat ik mijn schild en mijn wetsteen thuis liet liggen; als ik hier maar mijn wapens had, zouden wij nu dadelijk een tweegevecht beginnen, maar anders, als je mij ongewapend dood wilt maken, dan zeg ik dat je een lafaard bent’. Thor zou in geen geval dat tweegevecht willen verzuimen, nu hij er toe uitgedaagd was, want dat was hem nog nooit overkomen. Hrungnir ging toen weg en reed zeer hard tot hij kwam | |
[pagina 201]
| |
in Jotunheim; en zijn tocht werd heel beroemd onder de Joten, ook omdat er een tweegevecht afgesproken was tusschen hem en Thor. De Joten vonden dat het er voor hen zeer op aan kwam, wie overwon; zij verwachtten het ergste van Thor als Hrungnir verslagen werd, want dat was de sterkste van hen allen. Toen maakten de Joten in Grjotunagard een man van leem en die was negen rasten lang en drie rasten breed onder de armen; maar zij vonden niet een hart groot genoeg dat het paste, daarom namen zij er een van een merrie, maar dat bleef niet zoo heel vast zittenGa naar voetnoot1), toen Thor er aan kwam. Hrungnir had, zooals bekend is, een hart van harde steen met drie punten, zooals die uitgesneden figuur die Hrungnirshart heet. Van steen was ook zijn hoofd en eveneens zijn schild, dat groot en dik was, en dat hield hij vóór zich toen hij in Grjotunagard stond en Thor afwachtte. Een wetsteen had hij voor wapen en hij hield die op den schouder; hij zag er niet gemakkelijk uit. Aan den eenen kant van hem stond de leemen Jote, die Mqkkurkalfi heet en die was geducht bang. Er wordt gezegd dat hij wat in zijn broek deed toen hij Thor zag. Thor kwam naar de plaats van samenkomst en met hem Thjalfi. Thjalfi rende vooruit, tot daar waar Hrungnir stond, en zeide tot hem: ‘Je staat daar gevaarlijk, Jote, je houdt je schild voor je, maar Thor heeft je gezien en nu neemt hij zijn weg onder de aarde door en hij zal van beneden op je af komen.’ Toen schoof Hrungnir het schild onder de voeten en ging er op staan en greep zijn wetsteen met beide handen vast. Op hetzelfde oogenblik zag hij den bliksem en hoorde hij zware donderslagen; daar zag hij Thor in asenwoede op hem afstormen, die zwaaide zijn hamer en wierp hem van verre naar Hrungnir. Hrungnir heft de steen met beide handen in de hoogte en werpt hem naar Thor toe; de steen treft den hamer in de vlucht en springt uit elkaar. Het eene stuk valt op den grond en daarvan zijn gekomen alle zandsteenbergen, het andere treft Thor in het hoofd | |
[pagina 202]
| |
zoodat hij voorover op den grond valt; maar de hamer Mjqllnir trof Hrungnir midden in het hoofd en deed den schedel in kleine stukken splinteren, en hij viel voorover boven op Thor zoo dat zijn voeten over den hals van Thor kwamen te liggen. En Thjalfi vocht met Mqkkurkalfi en deze viel zonder veel eer te behalen. Daarop ging Thjalfi naar Thor en wilde Hrungnir's voeten van hem weg nemen, maar het lukte hem niet. Toen kwamen alle Asen er bij, toen zij hoorden dat Thor gevallen was, en wilden de voeten van hem weg nemen, maar niemand kreeg het gedaan. Daar kwam Magni er bij, de zoon van Thor en Jarnsaxa; hij was toen drie nachten oud; hij wierp de voeten van Hrungnir in eenen van Thor weg en zei: ‘Zie, dat is geducht jammer, vader, dat ik zoo laat kwam, ik geloof dat ik dien Jote best met mijn vuist doodgeslagen had, als ik er bij was geweest!’ Toen stond Thor op, omhelsde zijn zoon en zei dat hij groot en krachtig worden zou - ‘en,’ zeide hij, ‘ik wil je het paard Guldfaxi geven, dat van Hrungnir geweest is.’ Daarop sprak Odin en zeide dat Thor verkeerd deed, als hij een goed paard aan een reuzinnenzoon gaf in plaats van aan zijn vader. Thor ging naar huis in Thrudvang, maar die wetsteen zat nog in zijn hoofd. Toen kwam er bij die waarzegster die Groa heet, de vrouw van Aurvandil de moedige; zij zong tooverliederen over Thor totdat de steen begon los te laten. Maar toen Thor dat merkte en dacht dat hij de steen kwijt zou worden, wilde hij Groa beloonen voor haar hulp en haar vroolijk maken; en daarom vertelde hij haar dat hij heel in het noorden gewaad had door Elivaage en Aurvandil in een mand op zijn rug had gedragen, ten noorden van Jotunheim, en tot bewijs daarvan vertelde hij er bij, dat hij een teen van Aurvandil die uit de mand stak en stijfbevroren was, afgebroken en naar den hemel op gegooid had en er die ster van gemaakt had die Aurvandilsteen heet. Thor voegde er bij dat het niet lang duren zou of Aurvandil zou thuis komen; maar Groa werd daarover zoo blij, dat zij al haar tooverliederen vergat, en de steen kwam niet los, en die zit nu nog in het hoofd van Thor. En daarom moet men er voor oppassen, geen slijpsteen over den grond te gooien, want dan beweegt de steen in Thors hoofd. Over deze dingen heeft Thjodolf Hvinverski ge- | |
[pagina 203]
| |
dicht in het Haustlong. Toen zeide Aegir ‘Hrungnir schijnt een sterk man geweest te zijn. Deed Thor nog meer heldendaden tegenover Joten?’ Daarop antwoordde Bragi: ‘Zeer de moeite van vertellen waard is dat Thor naar Geirrödargard ging. Daar had hij niet zijn hamer Mjqllnir, noch zijn krachtgordel, noch zijn ijzeren handschoenen, en dat kwam door Loki; die was bij hem op dien tocht. Want eens, toen Loki voor plezier rondvloog in Freya's valkenhuid, ging hij uit nieuwsgierigheid naar Geirröd's huis, waar hij een groote hal zag, streek daar neer en gluurde naar binnen door een reet. Geirröd kreeg hem in het oog en beval dien vogel te pakken en bij hem te brengen; maar die gezonden was kon bijna niet op den muur van de hal komen, zoo hoog was die. Daar had Loki schik in, dat de man zoo'n moeite had bij hem te komen en hij wou niet opvliegen voor hij die moeielijke weg heelemaal opgeklauterd was, maar toen de man bij hem was en Loki met de vleugels sloeg en tegen het dak schopte (om meer kracht te zetten bij het vliegen), toen bleef zijn voet vastzitten en Loki werd gepakt en voor Geirröd gebracht. Maar toen die zijn oogen zag, had hij een vermoeden dat 't een man was en gebood hem te antwoorden, maar Loki zweeg. Toen sloot Geirröd Loki in een kist op en liet hem drie maanden honger lijden. Maar toen Geirröd hem weer opnam en hem weer beval te spreken, toen zei Loki wie hij was; en om los te komen beloofde hij Geirröd onder eede dat hij maken zou dat Thor in Geirrödargard zou komen zóo, dat hij noch zijn hamer, noch zijn krachtgordel bij zich had. Thor kwam overnachten bij die reuzenvrouw die Gridr heet; zij was de moeder van Vidar de zwijgende. Zij vertelde Thor de waarheid over Geirröd en zeide dat hij een hondwijze Jote was en lastig om mee te doen te hebben. Zij leende hem den krachtgordel en de ijzeren handschoenen die zij zelf had en ook haar stok, die heet Gridarval. Toen ging Thor naar die stroom die Vimur heet, de geweldigste van alle. Daar deed hij den krachtgordel om en plantte Gridarval tegen den stroom in. En Loki klemde zich aan den krachtgordel vast. Maar toen Thor midden in de rivier kwam, toen wies die zoo geducht, dat het water hem tegen de schouders sloeg. Thor zong toen dit: | |
[pagina 204]
| |
Was nu niet, Vimur,
Daar 'k u wil doorwaden
Naar Jotunheim;
Weet, als gij wast,
Wast mijn asenkracht
Zoo hoog als de hemel.
Daar zag Thor, dat Gjalp, de dochter van Geirröd, daar boven in een kloof schrijlings over de stroom stond en zij maakte dat de rivier zoo wies. Thor nam een grooten steen uit de rivier op, wierp die naar haar en riep: ‘Bij den oorsprong moet men den stroom stremmen!’ Niet miste hij waar hij op mikte en op hetzelfde oogenblik kwam hij aan land en greep een lijsterbessenboom en heesch zich zoo uit het water. Daarom wordt wel gezegd dat de lijsterbes Thors redding is. Maar toen Thor bij Geirröd kwam, werd hem eerst de geitenstal tot verblijfplaats aangewezen en daar was maar één stoel en daar ging Thor op zitten. Daar werd hij gewaar dat de stoel onder hem opgetild werd naar het dak toe. Hij stak Gridarval boven zich in de daksparren en drukte zoo de stoel met kracht naar beneden; toen kwam er een groot gekraak en geschreeuw; daar hadden onder den stoel gezeten de beide dochters van Geirröd, Gjalp en Greip, en hij had hun beiden den rug gebroken. Daarop liet Geirröd Thor in de hal roepen voor de spelen, er waren groote vuren over de heele lengte van de hal. Maar toen Thor vlak tegenover Geirröd kwam, toen greep deze met de tang een gloeiend ijzer en wierp dit naar Thor, maar Thor greep het met de ijzeren handschoen en zwaaide het in de lucht en Geirröd sprong achter een ijzeren zuil om zich te dekken. Thor wiep het gloeiende ijzer door de zuil en door Geirröd en door de wand heen tot het terecht kwam buiten in den grond. Over deze dingen heeft Eilif Gudrunarson in Thorsdrape gedicht. Hoe moet men Frigg omschrijven? Door haar te noemen dochter van Fjorgyn, vrouw van Odin, moeder van Baldr, medevrouw van Jord en Rind en Gunlod en Grid, schoonmoeder van Nanna, koningin over Asen en Asinnen, meesteres van FullaGa naar voetnoot1) en de valkenhuid en FensalrGa naar voetnoot2). | |
[pagina 205]
| |
Hoe moet men Freya omschrijven? Door haar te noemen dochter van Njord, zuster van Frey, vrouw van Od, moeder van Hnossa, zij die krijgt de gevallenen, die heeft SessrumnirGa naar voetnoot1) en de katten, en BrisingamenGa naar voetnoot2); Vanengodin, tranenschoone godin, liefdegodin. Zoo moet men alle Asinnen omschrijven door ze te noemen met andere namen en ze aan te duiden door hun eigendommen of verwantschap. Asen moeten omschreven worden door een te noemen met eens anders naam en hen aan te duiden door hun werken of eigendommen of verwantschap. |
|