De Beweging. Jaargang 12(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] Bij het bloemenfeest Door Hilde Telschow Land in jubel van bloei! - Een loflied gelijk Breekt, uit duizend kiemen bevrijd, het leven! Doch de duizling van uw geurbedwelming Ligt als een doffe last van wolkenevel Over de lente, die in mij zich meldde.... Weeke zwellende bloementapijten Schijnen achter de naakte duinen de vruchtbare perken. Onder het doomige waas van de lichtgroene velden Wekte de wassende warmte zoo gouden droom. Eindloos het lied van de lust van millioenen In de vroegte ontsproten narcissen, - verdwazend geel Der fladdrende vaantjes van kelken gevormd als trompetten. Kaskaden van gloeiend licht Stortte de heete zonne-adem Over de weeldrige volte. En daar, waar als angstig opeen, gemeenschap begeerend, Kopje aan kopje geleund zich tulpen ontsluiten, Nauwlijks het donker van de aarde ontkomen, Warm nog van 't moederlijk sap der ontslopen bloembol, Laait in vlammende gloed Vuurroode kleur [pagina 193] [p. 193] Als één eenige schreeuw, Zonder de demping van temprende schaduw! Hoogte van volste bloei in verheven hartstocht. Daarnaast in rijen Breede velden zwaarsappige Overvolbloeide Hyacinthen. Weefde ooit keurende geest met kunstvaardige hand Tot kostbaar tapijt zoo dronken tonen Als dit verglijden Van rozige ijdelheden In de bleeke twijfel Van blauwe wijdten, Waar de groeiende gloed van de klimmende tinten Langzaam en maatvol talmend in slinkt en afdaalt Tot het diepe, 't ontroerde en bevende paars Van violen-verwige vrede? Loutere pracht van edel gesteente, Zonder een troebling, Troost het - fluweelige vleiing Als de stem van een cello. Maar dan, ter zijde, Zwellende in bleeke reinheid, Mengt wit juichen zich saam met de roode koorzang, Dempend de luide pracht der veelstemmige fuga, Die zich in eindlooze linten windt langs de velden. In fijne lijnen, De akkers deelend, Beschuttend de zuiveromgrensde perken, Staan tengere boompjes met fladdrende twijgen. De wind weerhield nog hun wasdom. [pagina 194] [p. 194] Aan kale takjes kiemen Slechts schuwe knopjes. Hier en daar waagden schuchter Ruige geel-overstovene katjes Hun murwe schil te doen barsten. In 't zilvrige licht van de vochtigbedauwde hemel Blinken ze nog als bedwelmd Door het rondom gloeien der plotslinge lente. Staat hun vreesachtige schamelheid Niet als de zwakheid van aarzelend hopen Neven de lust der verkwisting van pronkende weelde? Lijkt hun langzame wording niet haast de versaagdheid dier zielen Die, te zwak, het geloof aan zichzelf ontberen Als na donkere dagen de bonte beelden Van de begeerende jeugd zich weer willen ontvouwen? O hoe verlangt mijn hart naar nog andere teekens Van lichte ontluiking, - naar kostbarer bloesems verlangt het! - Lacht deze teelt toch enkel en speelt zijn teveel aan leven Daar bereeknende mensch deze aarde zoo meesterlijk mengde, En haar de vruchtbare kracht van zijn bollen vertrouwde Kweeking vervolgend als doel, vermeering als eind van zijn arbeid. Moede ben ik van weelde en zoek de dorheid, Zoek de stille geluidlooze paden der duinen En vol dorst drinkt mijn oog de diepe Gedempte tinten der zandvegetatie. Als een verstijfde golvenbeweging droomen de heuvels, Zuigen de vluchtige hitte van 't middaglicht, Spieglen een grillig tafreel als van fata morgana Waar in de dellingen witte tenten zich schuilen: Zandige wereld van golvende Sahara. Als de zilveren kust van de zee nabij mij Niet zoo verlokkend haar winden mij aanwoei, [pagina 195] [p. 195] Groeten brengend en vragend waar elders zoo lang ik vertoefde, Daar ik de zee toch meed in de geuren-bedwelming, 't Bloemenfeest van de velden, - hoe gaarne zou ik Weer eens een uur en meer me verliezen in droomen, Phantasieën ontbinden die eens mij bonden, En een wisselspel drijven van landen en tijden.... Doch nu trekt mij de zee met de roep van haar golven, Met de takt, met de dans, het gezang van haar lokkende golven, Die als een wervling de hartstocht wekt van mijn droomende bloedslag. Boven de kust sta ik hoog en adem de verte En de blinkende blindende spiegel van 't water Lacht, een akkoord van bevredigd Oogenblik. (Uit het duitsch vertaald door Albert Verwey). Vorige Volgende