de muren, van over de huizen, het draaiorgel zijn wijze had ingezet en de versleten mannestem niet haar woorden van weedom had heengesleurd door den vrede. Het was droef en zoet. Het zwellende pathos der melodie scheen wederom te getuigen dat de droefste dingen de begeerlijkste zijn. Finesta ca luciva....Wie die dit oude Italiaansche lied hoorde als hij dezen middag, vergat het wel ooit? Telkens, sinds dien, en andere middagen of nachtelijke uren hoorde hij het opzingen uit zijn herinnering. Het bestaat in de onwrikbare overtuiging dat het leven in liefde zijn eenige zaligheid heeft, dat gestorven liefde gestorven leven is en liefs sterven de breuk na de laatste hunkering. Het is de bloei van het vleesch, in het besef dat leven en liefde vergankelijk zijn als de dagen en dat, als het leven de liefde afsnijdt, de zieltoging der liefde de afsnijding des levens is.
Maar het naderde hem niet gansch, het kwam van over de huizen en het bleef, ook dit, als een droom. Enkel een kleine trekking van het innerlijkst leven dat pijnlijk beroerd is, een kort kloppen van 't sluimerend bewustzijn dat tot ontwaken niet gedwongen wordt. Nauwlijks de schommeling van een geweten dat snel zijn evenwicht terugwint. En zoo oneindig de diepe blauwe hemel boven zijn hoofd, zoo rijk die zware lichtende palmboom, en zoo ver het rijzen en de val dier luide, klagende stem....Was hij gelukkig?
Een schaamte, later, over de, als hij 't herdachte ietwat beklemde, toch gedulde geneuchte van zijn loomheid in dien middag. Want diep-verzonken in zijn bewustzijn, al was zijn gedachte dan niet wakker tot wetenschap, had hij niettemin gewéten dat dit zijn leven was: dit stille zitten in te kleinen tuin bij de schaduw van een in eigen volheid rustende palmboom, wiens bladeren zooveel zonnelicht verdroegen dat hij, als de belichaamde droom van 's harten wijdste verzadiging, te werkelijk was om nog een stem die manen zou te behoeven, - dit stil zitten bij dien boom in engen hof, wijl een lied van over de huizen hem zong van de smart der liefde om de kortheid van zich en het leven. Dat zóó zijn leven was: dit alles te verstaan en nochtans roerloos te peinzen met een lust aan de flonkring en een rust in de loomte, luisterend naar den pathetischen klaag-