De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
AanteekeningGutteling's PrometheusvertalingGa naar voetnoot1)Men zal zich herinneren dat in 1912 tusschen Kloos en Verwey een korte gedachtewisseling plaats had over vers 619, eerste bedrijf, van Shelley's Prometheus Unbound: In each human heart terror survives
The ravin it has gorged....
Kloos beriep zich op Buxton Forman ten gunste der lezing Ruin voor Ravin en daagde Verwey uit mededeeling te doen van de authoriteiten die het bestaan der lezing Ravin in het handschrift geconstateerd hadden. Bestudeering der Shelleyteksten voor onze Zilverdisteluitgave van den Prometheus stelt mij in staat deze uitdaging met zekere volledigheid te beantwoorden. Het eenige handschrift van den Prometheus berust in de Bodleian Library te Oxford en wordt algemeen beschouwd als het lijfexemplaar van den dichter, waarnaar Mary de drukcopy vervaardigde, en waarin Shelley, ook na de verzending van deze, nog veranderingen aanbracht. Daar Mary het niet vermeldt, kon zij er waarschijnlijk voor haar uitgave geen gebruik van maken. In 1862 publiceerde Garnett het een en ander uit de Mss. onder den titel van Relics of Shelley. Pas in 1870 vergunde de familie Shelley Mejuffrouw Blind ze te onderzoeken. Buxton Forman heeft, sinds 1876, enkel het artikel van Mej. Blind gekend, hij kon nimmer van Sir Percy Shelley de toestemming verkrijgen voor een nieuwe lezing. In 1893 aan de Bodleian Library geschonken, werden de handschriften in 1894 | |
[pagina 213]
| |
voor het eerst wetenschappelijk doorspeurd. Het resultaat van dien arbeid, verricht door Julius Zupitza, verscheen na diens dood door de zorg van Joseph Schick in Herrigs Archiv deel CII en CIII (1899). In 1903 gaf C.D. Locock de vruchten van een nieuw onderzoek in het licht. Het boek heet: An Examination of the Shelley Manuscripts in the Bodleian Library, being........the introduction of many improved readings into Prometheus Unbound.’ (Oxford, Clarendon Press.). De voornaamste uitgaven, na dien datum, van den Prometheus zijn: die van Hutchinson (1904), die van Ackermann (1908), en die van Locock zelf (1911), de eerste groote kritische uitgave van den dichter en voorzien met een volledige apparatus criticus. Dit voor de mededeeling der verschillende bronnen. Wat bovenstaande plaats betreft, de uitgave van 1820, na welker verschijning Shelley ‘a formidable list’ van fouten opmaakte, geeft Ruin, die van Mary (1639) Ravin, terwijl Buxton Forman zich tegen alles in bleef houden aan Ruin. Het is misschien goed nog even te vermelden wat Locock in zijne voorrede over B. Forman schrijft: ‘The Preface to Mr. B.F.'s 1892 edition of Shelley's Poems contains the following statement: -“The text being no longer the subject of such controversy as raged for years over it, I have given it in the form in which I think it may be regarded as established”. There is no neccessity, I think, for so despondent a view. While manuscripts remain undeciphered, or incorrectly deciphered, we are not compelled to attribute to Shelley all those deficiencies in sense and metre which have been accepted, either with or without hesitation - often with peculiar admiration, - for some sixty or eighty years’. Ik heb Formans nieuwste editie niet onder oogen gehad, maar daar Locock in 1911 bij Ravin aanteekent, dat F. nog steeds aan de schrijf- of drukfout van 1820 vasthoudt, is het zeker dat zijn opvatting na de publicatie der handschriftvarianten niet veranderd is. Het gaat er nu maar om dat Zupitza als de lezing van het handschrift geeft: ‘Ravine, met een vlekje op de e’ en dat Locock eveneens Ravine leest, maar de e als doorgeschrapt beschouwt. De lezing Ruin, waarvoor trouwens alleen met veel goeden wil een niet geheel plausibele verklaring te vinden was, | |
[pagina 214]
| |
is hiermee voor goed van de baan. De keuze is verlegd tusschen Ravin en Ravine. Locock houdt zich aan het eerste, Ackermann aan het tweede. Tegen Ravin is niets te zeggen. Tegen Ravine: dat het door zijn andere klemtoon, de regel onleesbaar, dus onmogelijk zou maken. Het waarschijnlijkste is dan ook - Ackermann geeft geen reden voor zijn aanvaarding van Ravine, - dat Shelley in het snelschrijven een e aan het woord ravin verbond, die hij of dadelijk of later doorschrapte. Wanneer het noodig was zou ik er op kunnen wijzen, dat hij dikwijls zulke vergissingen maakte. Locock merkt bij Act IV, 411, waar Shelley sovereigns geeft, op hoe vaak de dichter een s te veel schreef. Het drukmanuscript zal wel nimmer gevonden worden. Tot zoolang eischt het handschrift zelf dat wij de lezing van 1839, Ravin, volgen. De wetenschap, dat Mary Shelley's foutenlijst gebruikte, te voren geen zekere bron, bevestigt nu het vermoeden, dat verre van een ‘malle drukfout’ te zijn, inderdaad het woord prooi de ware bedoeling van Shelley weergeeft. Gutteling, wiens vertaling Kloos' bestrijding uitlokte, blijkt gelijk te hebben gehad. P.N.v.E. |
|