| |
| |
| |
Iets over zelfstandige naamwoorden en werkwoorden
Door
A. Defresne
Waarom maakt men onderscheid tusschen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden?
Men voelt en weet, dat ‘paard’ een ander soort woord is dan ‘werken’ en dat ‘het werken’ tot de zelfde woordsoort behoort als ‘paard’. Waar vandaan zulks?
In iemands gezichtsveld staat een paard, hij neemt dit waar en krijgt er eene psychische voorstelling van. Dan neemt hij waar, dat het paard slaat en krijgt ook daar eene psychische voorstelling van, maar van een ander soort dan de voorstelling ‘paard’. Daarna ziet hij, dat het paard nogmaals slaat en krijgt thans de voorstelling ‘het slaan’, van de zelfde soort als de voorstelling ‘paard’.
De handeling slaan is in beide gevallen gelijk, kan zelfs één en dezelfde zijn en toch is de voorstelling telkens eene andere, dit voelt men, dit merkt men aan de taalkundige gevolgen.
Daar nu een en dezelfde handeling dan deze, dan die soort voorstelling geeft en gezien het feit, dat tusschen handeling, waarneming, vorming van voorstelling en voorstelling geen schakel ontbreekt of tusschen kan, dat de waarneming telkens dezelfde physieke gebeurtenis is, dat vorming van voorstelling oorzaak en voorstelling gevolg is, moet er logischer wijs een verschil in vorming van voorstelling zijn.
Het verschil tusschen ‘werken’ en ‘het werken’ moet dus
| |
| |
een verschil in vorming der voorstelling en daardoor in voorstelling zelf zijn.
Het verschil in vorming der voorstelling moet dus de oorzaak zijn dat ‘paard’ een ander soort woord is dan ‘werken’.
Er blijft dus nog over, uit te maken welk verschil in voorstellingsvorm dit is om eene definitie van een zelfstandig naamwoord en een werkwoord te kunnen geven.
Iemand, die een paard ziet, neemt dit waar en krijgt er eene voorstelling van. Deze voorstelling ontstaat rechtstreeks uit de waarneming. We noemen ze ‘een beeld’. Een beeld is dus eene psychische voorstelling, die rechtstreeks uit de waarneming (hoe samengesteld die ook zij en met welke organen ze verricht wordt) der werkelijkheid of verbeelding ontstaan is. Het eenvoudigste proces van de menschelijke psychiek is de vorming van eene voorstelling rechtstreeks, zonder tusschenproces uit de waarneming, het elementairste en eerste proces is de beeldvorming.
De naam van eene zinnelijke zelfstandigheid (ziet: C.H. den Hertog. De Nederlandsche Taal, I § 80, I) is de mededeeling van een beeld door spraakklanken, b.v. mensch, huis, bliksem, donder, stank enz.
Een kind, dat nog nooit iemand zag schilderen, zal, het voor de eerste maal ziende, een aantal waarnemingen doen en daardoor een aantal voorstellingen krijgen. Niet wetende wat gebeurt, zal het toch die voorstellingen samenvoegen en door een psychisch verbindingsproces er eene nieuwe uit vormen. Die nieuwe voorstelling, al kan het kind ze zonder hulp niet aanstonds benamen, is die van schilderen. We noemen ze ‘een begrip’.
Een begrip is dus eene voorstelling, die door een psychiesch verbindingsproces der door de waarneming ontstane voorstellingen gevormd wordt.
Het verschil tusschen beeld en begrip is dus, dat bij het verkrijgen van een beeld bij de vorming der voorstelling geen psychiesch verbindingsproces plaats vindt en bij het ontstaan van een begrip wel.
| |
| |
Een ‘zinnelijk’ werkwoord is de mededeeling van een begrip door spraakklanken.
Graphisch voorgesteld dus:
Na het geven der begripsdefinitie kunnen we de bovengedane uitspraak over een zelfstandig naamwoord verbreden tot:
Een zelfstandig naamwoord is de mededeeling van een beeld door spraakklanken.
We zullen, daar we niet van ieder zelfstandig naamwoord, zelfs niet van het kleinste gedeelte het heb-mededeeling-van een beeld-zijn kunnen bespreken, dit van een of twee uit iedere afdeeling doen, uit iedere afdeeling, die Den Hertog in zijn spraakkunst ‘De Nederlandsche Taal’ onderscheidt.
I en II, namen van geestelijke wezens, voorwerpen van het menschelijk kennen en gelooven, van verschijnselen in het bewustzijn: god, ziel, hoop, liefde, wil, enz. Al deze zelfstandige naamwoorden zijn de mededeeling van beelden, niet van begrippen, zij zijn niet ontstaan door psychische verbinding, maar rechtstreeks uit de waarneming. Wel, en waardoor twijfel kon ontstaan, is de waarneming zeer samengesteld en gebeurt ze niet als bij ‘zinnelijke’ zelfstandige naamwoorden in een oogopslag, in sommige gevallen zelfs uitsluitend na beredeneering of in de verbeelding. Bij ‘ziel’ b.v.b. kan ze zeer samengesteld zijn. Een voorbeeld van waarneming: ná waarneming van feiten en berustende op vergelijking van deze komt iemand tot de
| |
| |
aanname van een wezenlijk onderscheid tusschen mensch en dier; voor zoover de waarneming in de werkelijkheid. Dan door geloofs- of verbeeldingskracht neemt hij achter die feiten eene werkende kracht aan, dan ontstaat rechtstreeks uit de waarneming in de verbeelding het beeld ‘ziel’.
Na waarneming van dit beeld en door geloofskracht of verklaringszucht, vermoedt hij eene stuwkracht weer achter de ziel en ontstaat rechtstreeks uit deze waarneming in de verbeelding het beeld ‘God’.
Wel is dus de waarneming samengesteld, maar eens die samengestelde waarneming gedaan ontstaat het beeld rechtstreeks, wel werkt dus de waarneming van de ziel daadwerkelijk mee, maar de voorstelling ‘god’ is niet uit de voorstelling ziel in verbinding met andere ontstaan en is dus een beeld.
Het verschil tusschen de voorstelling ‘paard’ en ‘god’ is, dat de waarneming van paard eenvoudig is, het zien van ‘God’ zeer samengesteld is soms, want niet altijd behoeft de waarneming op bovenstaande manier te gebeuren, ze kan ook rechtstreeks, zonder de waarneming van ziel in de verbeelding, ja, in de verbeelding van anderen geschieden.
Wel zijn ‘god’ ‘ziel’ ‘hoop’ enz. irreëele beelden, maar de onderscheiding in reëele en irreëele beelden heeft tot grondslag en hangt geheel af van den aard van het genoemde, van wát het is, ze is eene afdaling in de beteekenisleer en heeft alleen voor zoover iets met het psychiesch gedeelte der taal te maken, dat de beelden ‘hoop’, ‘liefde’ enz. minder scherp, minder aanschouwelijk zijn dan ‘tafel’, ‘stoel’ enz., hetgeen nog geheel persoonlijk is, want bij een dichter b.v.b. kan het irreëele beeld soms even scherp, ja, scherper en gedetailleerder aanschouwelijk zijn dan het reëele beeld, doordat het eerste meer zijne aandacht uit den aard der zaak vroeg dan het tweede, zoodat dus zelfs dit klein psychisch verschil tusschen reëel en irreëel wegvalt en er alleen nog een vrijwel tot niets dienend verschil in aard en beteekenis overblijft. Daarbij moet onze aandacht, zooals we boven aantoonden niet geschonken worden aan het al of niet goed zichtbaar zijn der voorstelling in onze verbeelding, maar aan de vorming.
Eveneens zijn woorden, ‘die het resultaat van het denken’
| |
| |
zijn als staat, gezag, wet, oorzaak, enz. de mededeeling van beelden. Het denken is het waarnemen, maar eenmaal beredeneerd, waargenomen, ontstaan ze zonder verbindingsproces rechtstreeks. Wel wordt bij een woord als oorzaak aanstonds aan gevolg gedacht of bij gevolg aan oorzaak, dit echter is misleidende kracht van de stoffelijke analogie werking, die zoo sterk werkt daar ze voorstellingen oproept, die bij de waarneming van het beeld te pas gekomen zijn.
Ook deelen de namen van eigenschappen en toestanden beelden mee, hoogte, zwaarte, goedheid, glans, enz. Wel berust de vorming der voorstelling ‘hoogte’ op eene vergelijking, maar deze toch behoort nog bij de waarneming, is de waarneming, zooals iedere waarneming eene onbewuste vergelijking insluit. Ook de vorming van ‘goedheid’ berust op eene vergelijking, maar hier meer bewust dan bij de vorming van ‘hoogte’. Eerst echter zal ‘hoog’ en ‘goed’ waargenomen moeten worden, dan werkt de waarneming door boven ‘goed’ en ontstaat zonder verbindingsproces rechtstreeks het beeld ‘goedheid’.
Zoo zijn ook de namen van ruimte, tijden, hoeveelheden de mededeeling van beelden.
Een eigenaardig voorbeeld van samengestelde waarneming is die van ‘het Zuiden’. De waarneming van het beeld ‘het Zuiden’ kan slechts als tegenstelling plaats vinden na die van ‘het Noorden’. En deze slechts na eene natuurkundige-aardrijkskundige uitlegging (in sommige gevallen althans). Zoo werkt het beeld ‘het Noorden’ wel mee aan de waarneming van ‘het Zuiden’ maar niet aan de vorming, die rechtstreeks is, zonder verbindingsproces.
Het verklaren van het beeldsmededeeling-zijn van nog meer zelfstandige naamwoorden is ondoenlijk. Het eenige, dat verklaring vragen kon, is de gang der waarneming, die soms zoo samengesteld is, dat ze onuitpluisbaar lijkt, te meer daar ze bijna altijd onbewust gebeurt.
Indien ieder zelfstandig naamwoord, de mededeeling van een beeld is, is ieder werkwoord de mededeeling van een begrip.
De voorstellingen, waaruit een begrip door verbinding ont- | |
| |
staat, zijn één of meer beelden en altijd minstens één begrip. (Dit door een voorbeeld van ontleding te staven lijkt ons overbodig). Dit begrip echter is weer ontstaan door verbinding van één of meer beelden en een begrip. Dit eveneens, zoodat alle begrippen dus terug moeten gaan op één of eenige, die de oorsprongen zullen zijn en in ieder begrip terug te vinden is, indien één en ieder in zijn klasse, indien er meer grondveststeenen zijn.
Ons lijkt (we geven het niet als voor ons volstrekte waarheid) dat van alle ‘zinnelijke’ begrippen het beginbegrip ‘bewegen’ is (in den breedsten zin des woords), van ‘onzinnelijke’ begrippen eveneens ‘bewegen’, maar nu onzinnelijk bewegen, bewegen voor het gevoel.
Het oerbegrip is ‘zijn’, ‘rhytmen’!
Het verbindingsproces zelf? De voorstellingen door de waarneming verkregen kunnen tegelijkertijd in het onbewuste gevormd worden en zich daar verbinden of één voor één bewust gemaakt worden en dan pas het proces ondergaan, dat dan toch onbewust gebeurt en op zijn beurt weer, hetzij door hulp van anderen, hetzij door eigen kracht, bewust gemaakt moet worden. Door gebrek aan kennis zal het kind zelfs na bewustmaking door eigen kracht, het begrip niet kunnen benamen, althans niet aanstonds, omdat het eenvoudig niet weet, wat gebeurt, bij bewustmaken door hulp van anderen meestal wel, daar deze hulp bijna altijd bestaat in het geven van het woord.
Het weten is van invloed. Het begrip ‘drukken’ zal bij de meeste menschen ontstaan zijn uit de beelden ‘letters’, ‘raam’, ‘papier’ enz., en het begrip ‘bewegen’, voorstellingen die in de verbeelding zijn waargenomen, bij iemand echter, die eens eene drukkerij bezocht heeft zal het begrip ontstaan zijn uit een grooter aantal voorstellingen, die door waarneming in de werkelijkheid ontstaan zijn. Plaatsen we echter iemand in eene drukkerij, die van die plaats het bestaan niet weet, dan zal hij wel voorstellingen krijgen, zich die zelfs, of de zich zelf gestelde vraag ‘wat voeren ze eigenlijk uit?’ bewust maken, maar toch het begrip, dat onbewust gevormd wordt of zich niet bewust
| |
| |
maken of het niet aanstonds benamen, omdat hij niet weet wat gebeurt.
Vele schakeeringen kunnen zich bij de begripsvorming voordoen, wier bespreking echter buiten het plan van dit opstil ligt.
Het proces zelf kunnen we ons het beste voorstellen in vergelijking met, zink en zwavelzuur geven zinksulfaat, we zouden de begripsvorming een psychisch-scheikundig proces kunnen noemen.
Het tweede proces van den menschelijken psychiek is dat der begripsvorming.
Een kind, dat nooit de handeling ‘schilderen’ bijwoonde, zal, de eerste maal er bij tegenwoordig zijnde, nooit de voorstelling ‘het schilderen’ kunnen vormen, zonder dat de vorming van het begrip ‘schilderen’ vooraf is gegaan. Is echter de eerste maal het begrip gevormd, dan kan de waarneming op hooger plan voortgaan en het kind het begrip waarnemen, waaruit dan rechtstreeks zonder psychiesch verbindingsproces, want dit heeft bij de begripsvorming plaatsgehad, eene voorstelling ontstaat, die dus noodzakelijk een beeld, wier mededeeling onvermijdelijk een zelfstandig naamwoord moet zijn, dit beeld is ‘het schilderen’, dit zelfstandige naamwoord is ‘het schilderen’! Het verschil dus tusschen ‘schilderen’ en ‘het schilderen’ is, dat het eerste de mededeeling is van een begrip, het tweede de mededeeling van een beeld. Bij sommige wordt het begrip dan geheel en al, dan slechts gedeeltelijk in de waarneming betrokken, zoodat dus naast elkaar bij de begripswaarneming twee beelden, twee zelfstandige naamwoorden moeten ontstaan, bij waarneming van ‘slapen’ b.v.b. ‘het slapen’ ‘de slaap’, ‘vallen’ ‘het vallen’ ‘de rol’. Dat hiermee een verschil in beteekenis gepaard gaat is begrijpelijk.
Ook de samengestelde zelfstandige naamwoorden (alleen deze, niet de samengestelde werkwoorden zouden als tegenstrijdig aan onze beweringen kunnen beschouwd worden) zijn de mededeeling van voorstellingen, die rechtstreeks zonder verbindingsproces uit de waarneming ontstaan.
Samengestelde zelfstandige naamwoorden worden gevormd bij gebrek aan enkelvoudige.
| |
| |
Nemen we ‘lampeglas’. Indien een enkelvoudig woord voorhanden ware geweest b.v.b. ‘gals’, zou het vrij duidelijk zijn, dat ‘gals’ de mededeeling was van één beeld, nu echter werkt het lid ‘lampe’ misleidend.
Wat is het geval geweest? De voorstelling ontstond rechtstreeks uit de waarneming en moest benaamd worden, ‘glas’, en deze naam door het misleidend karakter voldeed niet. Een element uit de waarneming werd toen gereleveerd en daardoor de waarneming bepaald en dus ook het beeld juist meegedeeld. Oorspronkelijk was dus ‘lampeglas’ de mededeeling en eene zeer beknopte gedeeltelijke definitie van het beeld (definitie = bewustmaking en mededeeling der waarneming). En zoo staat ‘lampe-’ dus slechts voor zoover in psychiesche verbinding met ‘glas’, dat de waarneming van ‘lamp’ meegewerkt heeft aan die van ‘glas’, maar niet aan de beeldvorming.
Is ieder lid van het zelfstandig naamwoord nog goed onderscheidbaar, dan is men misschien geneigd te gelooven, dat het de mededeeling is van twee beelden of van één beeld, dat in verbinding van twee ontstaan is, ware echter ‘licteken’ niet van den beginne af de mededeeling geweest van één beeld, nooit zou het ‘litteeken’ geworden zijn. Daarbij is het voorwerp ‘lampeglas’ een bewijs tegen het ontstaan zijn uit twee beelden. Wel wordt door de klank ‘lampe-’ het beeld ‘lamp’ opgewekt, maar dit staat los en is niet psychiesch verbonden met het beeld ‘lampeglas’, en duidt slechts aan, dat de waarneming van ‘lampeglas’ door die van lamp gegaan is. Het opwekken van het beeld ‘lamp’ is een noodzakelijk kwaad, men kookt water om het warm te krijgen, de waterdamp heeft men op den koop toe, maar die verdwijnt, (‘jeugd’, deerne, droom, enz.).
Voor verdere staving vergelijke men met het bovenstaande: driehoek, paraplubak, jagershoed, arendsklauw, kalfskop, stadsmuur, apenkooi, brilleglas, pennehouder, goudlaken, bruinkool, edelsteen, roodborstje, wittebrood, weerhaak, onderrok, inham enz.
Bij de waarneming van een beeld kan soms de waarneming van begrippen betrokken zijn, wordt dan zoo'n begrip van de beeldwaarneming gereleveerd, dan ontstaan de mededeelingen van beelden als: schilderdoek, schietkatoen, verfkwast, hanglamp, enz.
| |
| |
Ditzelfde nu nog te betoogen voor ‘onzinnelijke’ zelfstandige naamwoorden lijkt ons overbodig, daar bij toch zijn de handelingen dezelfde als bij ‘zinnelijke’, alleen met dit verschil, dat hier de waarneming en de releveering dan geheel of gedeeltelijk in en uit de verbeelding geschiedt.
Wanneer ter juister aanduiding van verschillende beelden uit de verschillende waarnemingen telkens één en hetzelfde deel gereleveerd wordt, en door het mededeeling zijn van één beeld, het symbool van dat telkens hetzelfde deel der waarneming samengroeit, met het telkens verschillend symbool van het telkens verschillend beeld, ontstaat een voorvoegsel:
v.b. aartsengel, aartsbisschop, ondank, onweer, ondeugd, etmaal, etgroen, oorbaar, oorlof, oorlog, enz.
Wanneer telkens een en hetzelfde symbool door releveering van een telkens verschillend deel der waarneming verbonden wordt met een dus telkens ander symbool, (beteekenisverschil gaat hiermee natuurlijk gepaard) dan kan het eigenlijke symbool zijn inhoud verliezen en het beeld, dat oorspronkelijk slechts deel uitmaakte van de waarneming en slechts opgewekt werd als onvermijdelijk kwaad, het meegedeelde worden. Het symbool van het oorspronkelijke beeld wordt dan achtervoegsel.
v.b. |
voertuig, vaartuig, werktuig. zintuig, rijtuig. |
|
timmermanswerk, bouwwerk, drijfwerk, uurwerk. |
|
adeldom, rijkdom, vrijdom, ouderdom. |
|
achting, gunning, enz. enz. |
Wanneer we nu alles in het kort samenvatten, krijgen we:
Een zelfstandig naamwoord is de mededeeling van een beeld door spraakklanken, een werkwoord, die van een begrip.
Maastricht. |
|