Mogen we - want dat schijnt hier te zijn verondersteld - inderdaad den schrijver beschuldigen van idealistische overschatting van het begrip? Zijn werk geeft er ons weinig aanleiding toe. Ten opzichte van de wetenschap wordt voortdurend erkend, hoe noodzakelijk en vruchtbaar de samenwerking is van waarnemen en denken, van ervaring en begrip, van analyse en synthese. Maar de wijsbegeerte schijnt een uitzondering te maken, als we op blz. 365 lezen:
‘Moet dus de wijsbegeerte deze beide standpunten van den geest erkennen, zelve verhoudt zij zich tot de wetenschap juist als de idealistische tot de empirische zijde van ons denken’.
Het komt mij voor dat de schrijver niet zoo eenzijdig wijsgeer is, als men uit dezen zin zou kunnen afleiden. Twee aanhalingen uit zijn werk (blz. 72 en 371) mogen dit bevestigen.
‘Wanneer de wijsbegeerte zich tot taak stelt de grondbegrippen en methoden van het denken te leeren kennen, te systematiseeren en algemeener te maken, dan heeft zij voornamelijk haar aandacht te richten op het wetenschappelijk denken, omdat daarin het denken tot zijne zuiverste uiting komt. Dit gebied is voor de wijsbegeerte, hetgeen voor de natuurwetenschap het laboratorium is’.
‘Het ware nu nog belangwekkend geweest, ook de methodische wettenvorming in de moderne natuurwetenschap zelve aan een nader onderzoek te onderwerpen’.
Hierin liggen groote beloften voor de toekomst.
T.J. de Boer.