De Beweging. Jaargang 12
(1916)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Rechtskundige significaGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 88]
| |
gen. Doch de beteekenisleer in het algemeen en de rechtskundige beteekenisleer in het bijzonder, behooren tot de weinig beoefende wetenschappen. Bij dit onderzoek zal dus niet minder aandacht worden gevraagd voor de werkwijze dan voor het voorwerp en in sommige opzichten is het voorwerp van het onderzoek niet minder middel dan doel. Hieruit volgt, dat de navolgende beschouwingen gedeeltelijk meer algemeen zullen zijn dan bijzonder, gedeeltelijk meer bijzonder dan algemeen. Naar eenheid van het algemeene en van het bijzondere is zooveel mogelijk gestreefd in dien zin, dat algemeene beteekeniskundige beschouwingen steeds in verband worden gebracht met de groep van de begrippen: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ en dat, omgekeerd, bijzondere beschouwingen over de groep van deze begrippen slechts worden gegeven voor zooverre zij verband houden met de beteekenisleer in het algemeen en met de rechtskundige beteekenisleer in het bijzonder. Dat eene volmaakte eenheid van het algemeene en van het bijzondere niet werd bereikt, is den onderzoeker zelven onafgebroken duidelijk geweest. Voortdurend werd door mij het gemis gevoeld van een handboek der significa in het algemeen en van de rechtskundige significa in het bijzonder. Bij gebreke van zulk een handboek werd ik op meerdere plaatsen gedwongen tot min of meer algemeene beschouwingen, die met de rechtswetenschap niet in nader verband staan dan met menige andere wetenschap en met de begrippengroep ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ niet in nader verband dan met menig ander begrip. Doch zonder deze meer algemeene beschouwingen zouden mijne onderzoekingen over het wezen van de begrippen ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ bezwaarlijk te volgen zijn geweest. Dusdanige meer algemeene beschouwingen vindt men in het derde Hoofdstuk; zij handelen over de zoogenaamde doelgedachte in het werkwoord en over de oorzaken en den aard van de veranderingen van de beteekenis der werkwoorden. Eene plaatsing in het zeer algemeene eerste Hoofdstuk is overwogen maar ten slotte om redenen van systematiek niet aanvaard. Uit de keuze van den naam van dit boek moge blijken, dat ik de algemeene signifische beschouwingen niet van minder belang acht dan mijne onderzoekingen aangaande het wezen van de be- | |
[pagina 89]
| |
grippen ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar.’ De naam luidde aanvankelijk: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar, bijdrage tot de kennis van de rechtskundige significa.’ Doch ik meen, dat de veranderde naam beter bij mijn werkplan past. Want (het zij mij toegestaan dit duidelijk voorop te stellen) het zal blijken, dat niet in de eerste plaats ons doel was een onderzoek van de begrippengroep: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar.’ In menig opzicht is dit onderzoek een middel om te bewijzen, dat een zuivere logische taal van groot belang is voor elke wetenschap in het algemeen en voor de rechtswetenschap in het bijzonder. En dat zorgzame beoefening van de rechtskundige signifiek kan leiden tot zuiverheid en tot redelijkheid van de Rechtstaal. Uit hetgeen wij zeiden over het doel van ons onderzoek en over den deels algemeenen deels bijzonderen aard van onze beschouwingen, moge de juistheid blijken van de door ons gevolgde verdeeling in vijf Hoofdstukken. Dit eerste Hoofdstuk bevat zoodanige algemeene beschouwingen als bij gebreke van een handboek der significa noodzakelijk zijn. In het tweede Hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag waarom juist dit voorwerp van onderzoek en vooral waarom juist deze werkwijze van onderzoek werd gekozen. Hieruit zal kunnen blijken, welke waarde deze werkwijze voor de rechtswetenschap heeft. In het derde Hoofdstuk worden de begrippen: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ gezamenlijk beschouwd, nadat tevoren zooveel noodig het wezen van het werkwoord werd vastgesteld. In het vierde Hoofdstuk worden de begrippen: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’, ieder afzonderlijk onderzocht, al wordt daarbij tevens voortdurend gewezen op hun vast en onverbrekelijk verband. In het laatste Hoofdstuk worden de verkregen uitkomsten toegepast op strijdvragen met betrekking tot begrippen uit de groep ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar. * * * | |
[pagina 90]
| |
Wij zullen thans aanvangen met enkele opmerkingen over de onderling vrijwel gelijkwaardige woorden: semasiologie, semantica en significa. Met het Hollandsche woord ‘beteekenisleer’ zijn deze drie vreemde woorden wellicht het best vertaald. Van de drie bovengenoemde vreemde woorden is semasiologie het oudste. Het wordt vooral door Duitsche schrijvers gebruikt. In de latere jaren wordt het verdrongen door de woorden semantica en significa. De oorzaken van dit verdringen zijn niet gemakkelijk aan te geven. Een van de redenen is wellicht deze, dat semasiologie (van σημαίνω = beteekenen) minder duidelijk en doorzichtig is dan semantica (eveneens van σημαίνω) en veel minder duidelijk en doorzichtig dan significa. Echter: wij zullen later zien, dat het meest duidelijke en meest-doorzichtige woord volstrekt niet steeds bij voorkeur wordt gebruikt. Een enkele maal vindt men semasiologie gebruikt door Fransche schrijvers. Albert Dauzat in ‘La philosophie du Langage’ spreekt van ‘changements sémasiologiques.’ In Nederland werd het woord een twintigtal jaren geleden reeds gebruikt door den Groningschen Hoogleeraar W.L. van HeltenGa naar voetnoot1). Ook jongere Nederlandsche taalkundigen gebruiken het. Ik noem Prof. Dr. C.G.N. de VooysGa naar voetnoot2) en M.R. DijkmanGa naar voetnoot3). Men vindt het in de Duitsche woordenboeken van Brockhaus en Meyer. Het Hollandsch-Duitsche woordenboek van Van Gelderen vermeldt het niet. Wel vindt men het in de verklarende Nederlandsche woordenboeken van Koenen en van Van Dale. Van de drie woorden: semasiologie, semantica, significa, is het tweede woord bij Nederlandsche schrijvers het meest gebruikte. Het werd voor de eerste maal gebruikt door Prof. Michel Bréal in ‘Essai de sémantique’Ga naar voetnoot4). De eerste druk van dit boek verscheen in 1897. Wij gebruiken een vijfde uitgave van 1911. Het is merkwaardig, hoe snel het woord ‘sémantique’ zich heeft verspreid. Een Japanner heeft te Chicago een proefschrift verde- | |
[pagina 91]
| |
digd: ‘A semantic study of the verbs of doing and making in the Indo-European languages.’Ga naar voetnoot1) Verschillende Hollandsche schrijvers gebruiken het woord in den Hollandschen vorm: ‘semantiek’. Ik noem Prof. Dr. A. Kluyver in zijn intreerede als Hoogleeraar gehouden op 10 November 1911 over ‘Eenheid en Verscheidenheid in de Taal’.Ga naar voetnoot2) Voorts Dr. Jac. van Ginneken, die spreekt van de ‘semantiek der gebaren’Ga naar voetnoot3) en Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave.Ga naar voetnoot4) Men vindt het woord ‘sémantique’ in de nieuwere drukken van Littré, Larousse en de Grande Encyclopédie. Het Fransche schoolwoordenboek van Gallas geeft in een uitgave van 1904 ‘sémantique’ en ‘sémantiste’. Het Fransche schoolwoordenboek van Herckenrath geeft in eene uitgave van 1907 het woord ‘sémantique’ als zelfstandig en als bijvoeglijk naamwoord: ‘la valeur sémantique d'un mot.’ Eene nieuwere uitgave van Meyers Konversationslexikon, geeft naast semasiologie mede sémantique. De Hollandsche woordenboeken van Koenen en van Van Dale geven beiden semantiek. Het is goed gezien van de Hollandsche taalkundigen, dat zij het vreemde woord ‘sémantique’ hebben aanvaard. Met overdrijving van taalzuivering is geen belang gebaat.Ga naar voetnoot5) Evenzeer is het goed gezien van de Hollandsche taalkundigen, dat zij aan het vreemde woord den Hollandschen vorm ‘semantiek’ hebben gegeven. Want in dezen Hollandschen vorm kan het woord gemakkelijker vaste verbindingen aangaan met andere Hollandsche woorden. Van de drie woorden: sémasiologie, semantica, significa, is in de Engelschsprekende landen het laatste woord het meest bekende. Het woord ‘significs’ werd voor de eerste maal gebruikt door Lady Victoria Welby in twee boeken: ‘What is meaning?’ (1903) en ‘Significs and Language’ (1911)Ga naar voetnoot6). Men vindt het woord | |
[pagina 92]
| |
significs in de ‘Oxford Dictionary’, in de ‘American Dictionary of Philosophy’ en in de latere uitgaven van de ‘Encyclopaedia Britannica’. Het laatste woordenboek noemt noch ‘semasiologie’ noch ‘semantique’ ofschoon Lady Welby in hare bijdrage ‘Significs’ melding maakt van Bréals ‘Essai de sémantique’. Baldwins ‘Dictionary of Philosophy and Psychology’ (1901-1905) geeft van ‘sémantique’ een Engelschen vorm ‘semantics’. Door mij zelven is het woord ‘significa’ meermalen gebruikt in later te vermelden bijdragen in het ‘Weekblad van het Recht’ en in het ‘Rechtsgeleerd Magazijn’. Het woord werd ook gebruikt door de samenstellers van een rondschrijven met betrekking tot de oprichting van eene bijzondere Hoogeschool te Amersfoort: ‘Ook voor de philosophie der taal, zooals die in den laatsten tijd als significa of semantica beoefend wordt, zal de Hoogeschool de rechte plaats zijn’Ga naar voetnoot1). Het komt mij juist voor het woord ‘significa’ niet uit het Hollandsch te weren, maar het te gebruiken in den Hollandschen vorm ‘signifiek’, omdat het woord in dezen vorm gemakkelijker samenstellingen en afleidingen kan vormen. De beide woorden signifiek en semantiek hebben denzelfden zin. Een van beide zou kunnen worden gemist. Ik heb voorkeur ten gunste van signifiek, omdat het duidelijker is.
* * *
Wij zouden bij ons onderzoek eene andere werkwijze hebben toegepast, indien wij niet overtuigd waren van de groote waarde van een uitdrukkingsmiddel. Betere Taal is beter Recht. Deze overtuiging is, ook onder de rechtskundigen, verre van algemeen. Merkwaardig is een uiting als de hier volgende van Prof. Mr. P. Scholten, merkwaardig vooral omdat zij de begrippen betreft, die meer in het bijzonder voorwerp van dit onderzoek zijn: ‘Sainctelette | |
[pagina 93]
| |
gaat uit van een scherpe onderscheiding tusschen aansprakelijkheid uit overeenkomst, en uit de wet, de eerste moet volgens hem “garantie”, de tweede “responsabilité” genoemd worden. Of het Fransche recht deze onderscheiding kent, durf ik niet beslissen, het onze gebruikt zeker woorden, verantwoordelijk, aansprakelijk, instaan, vrijwaren enz., door elkaar; de terminologie doet ook op zich zelf weinig ter zake. Maar zij heeft volgens Sainctelette aanleiding gegeven tot veel verwarring.’Ga naar voetnoot1) De waarde van een machtig uitdrukkingsmiddel voor een wetenschap kan niet te hoog worden geschat. Men vrage zich af, wat de wiskunde zou zijn zonder de Arabische cijfers, gelijk bij de oude Hebreëers en bij de Grieken, welke beide volken letters gebruikten.Ga naar voetnoot2) Men vrage zich af, wat de scheikunde zou zijn zonder formules.Ga naar voetnoot3) Wat de wijsbegeerte zou zijn, wanneer wij beeldende letterteekens gebruikten, in plaats van verklankende.Ga naar voetnoot4). En wat het geheele menschelijke geestesleven zou zijn, indien de menschelijke taal zich niet had ontwikkeld als eene hoorbare woordentaal, doch als een zichtbare gebarentaal.Ga naar voetnoot5) Wat een juiste taal beteekent voor een juiste gedachte wordt | |
[pagina 94]
| |
evenmin voldoende erkend. Dit blijkt uit de vele spraakbeelden, die gebruikt worden om de verhouding aan te geven tusschen taal en gedachteGa naar voetnoot1). De Dichter en staatsrechtskundige Dr. N. van Suchtelen noemt de taal: ‘de hoogste schepping van den Geest, maar zijn gevaarlijkste’.Ga naar voetnoot2) Prof. N. van Wijk, noemt de taal: ‘een spiegel van de menschelijke psyche’Ga naar voetnoot3). Al zulke spraakbeelden zijn niet juist en niet ongevaarlijk. Juister is reeds het inzicht, dat taal en gedachte wel te onderscheiden, maar niet te scheiden zijn. Prof. Van Wijk spreekt elders van ‘het eigenaardig karakter van 't psychische verschijnsel, dat taal heet’.Ga naar voetnoot4) Dr. J.D. Bierens de Haan noemt taal en gedachte ‘tweelingsuitingen des geestes’Ga naar voetnoot5). Maar juist is dit: dat taal en gedachte noch te scheiden, noch te onderscheiden zijn. Dat zij één zijn. Het best wordt dit gezegd door Dr. J.D. Bierens de Haan, wanneer hij in eene boekbeoordeeling schrijft....‘en hij maakt zijn gedachten tot taal’.Ga naar voetnoot6). En van denzelfden schrijver: ‘Een geestelijke Kultuur zal wezen die, waarin het denken zijn woord vindt.’Ga naar voetnoot7). Het besef van de eenheid van woord en gedachte is ook bij de buitenlandsche signifiekkundigen levendig. Ik noem, om de fraaie gedachte ‘Das Wort ist der verkörperte Begriff’ een opstel van Friedrich Sturm ‘Seelenzustand und SchuldGa naar voetnoot8). Vast en twijfelloos Fritz Mauthner: ‘während ich Sprechen und Denken völlig gleichsetze’Ga naar voetnoot9). De eenheid van denken en spreken is uitgedrukt in het Grieksche λόγοςGa naar voetnoot10) en niet minder in de Hebreeuwsche | |
[pagina 95]
| |
woorden en die beide zoowel ‘spreken’ als ‘denken’ beteekenen. Het zelfstandig naamwoord beteekent zoowel ‘woord’ als ‘ding’.Ga naar voetnoot1).
Voor den rechtsgeleerde signifiekkundige is de woordentaal natuurlijk in de eerste plaats van belang. Het Recht wordt gesproken. Toch zullen ook de andere uitdrukkingsmiddelen niet geheel buiten beschouwing behoeven te worden gelatenGa naar voetnoot2). De Taal als uitdrukkingsmiddel is wel bij uitstek eene eenheid van tegendeelen. Zij is persoonlijk in zooverre als niet twee menschen volkomen dezelfde taal spreken. Zij is maatschappelijk in zooverre als de menschen elkanders woorden voldoende verstaan. Zij is oogenblikkelijk in zooverre als het eenmaal uitgesproken woord op geene enkele wijze meer zelfstandig kan worden waargenomen, terwijl het nog niet-uitgesproken woord nog op geen waarneembare wijze bestaat. Zij is ontijdelijk in zooverre als de taal niet ophoudt te bestaan en van geslacht tot geslacht wordt overgedragen. Men zou de taal eenigszins kunnen vergelijken met het Handschrift. Het handschrift van elken schrijver is persoonlijk zelfs in die mate, dat men het handschrift van eenen bepaalden schrijver herkennen kan. Het namaken van eens anders handschrift is een vrijwel onmogelijk werk. Anderzijds zijn de handschriften zóó onpersoonlijk, dat wij handschriften van een ander kunnen lezen.Ga naar voetnoot3) Ik geloof niet, dat het logisch of psychologisch gemakkelijk te verklaren is, waardoor Handschrift en Taal tegelijk persoonlijk en onpersoonlijk zijn. Uit het bovenstaande volgt, dat de veranderingen in de klank en in de beteekenis der woorden verklaard kunnen worden, zoowel uit persoonlijke als uit maatschappelijke oorzaken. De verklaring uit persoonlijke oorzaken is meer die van Hermann PaulGa naar voetnoot4). | |
[pagina 96]
| |
De verklaring uit maatschappelijke oorzaken is meer die van Wilhelm Wundt. Paul is een taalgeleerde, die zich op de zielkunde heeft toegelegdGa naar voetnoot1). Wundt is een zielkundige, die zich op de taalkunde heeft toegelegd. Niet ééne van deze beide wijzen van beschouwen is juister dan de andere. Beide hebben zij hare waarde en de waarde van beiden is betrekkelijk. Hierboven werd de meening als juist gesteld, dat Taal en Denken volkomen één zijn. Daarbij werd verondersteld, dat gedacht werd in Taal. De vraag of gedachten mogelijk zijn zonder taal, mag hier worden gesteld, doch niet uitvoerig worden besproken.Ga naar voetnoot2)
* * *
Ons doel is dus: vaststelling van de beteekenis van de woorden: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar.’ Prof. Dr. G. Heymans in een zeer bekend geworden Gids-artikel stelt als een der vereischten voor een behoorlijk wetenschappelijk onderzoek: ‘in de wetenschap geen term te gebruiken, waarvan wij niet de beteekenis nauwkeurig hebben bepaald’.Ga naar voetnoot3) Doch wat beteekent het woord ‘beteekenis’? ‘Dasz jedes Wort etwas bedeute’ ist ganz richtig, wenn man nur erst beachtet hat, was Bedeute eigentlich ‘bedeute.’Ga naar voetnoot4) De vraag wordt dikwijls gesteld: ‘welke beteekenis heeft dit woord’. Dit is een spraakbeeld. Het is waar: ‘in aard en wezen is onze taal beeldsprakig’Ga naar voetnoot5). Wij kunnen de spraakbeelden niet vermijden. Maar wij kunnen het gevaar verminderen, dat ontstaat door de verwarring van vergelijkende en verklarende spraakbeelden. Dit spraakbeeld is vergelijkend en gevaarlijk. Een woord is niet een levend wezen, dat beteekenissen heeft, gelijk de mensch eigendommen heeft. Hetzelfde onjuiste denkbeeld vindt men in de uitdrukking: ‘Wat is de beteekenis van dit woord’. Men | |
[pagina 97]
| |
moet den noodlottigen invloed van onjuiste spraakbeelden niet onderschatten. De rechtswetenschapGa naar voetnoot1) en de taalwetenschapGa naar voetnoot2) beide hebben veel geleden doordat men vergelijkende spraakbeelden de waarde gaf van verklarende. Een woord is zijne beteekenissen met iets onkenbaars, dat de beteekenissen samenbindt tot een woord. Men moest vragen: ‘welke beteekenissen is dit woord. Bovendien: een woord heeft niet beteekenis op zich zelven, doch in een volzin. De verhouding tusschen Woord en Zin kan uiteraard niet uitvoerig worden besproken.Ga naar voetnoot3) Men spreekt van de beteekenis of van de beteekenissen van een woord. Echter: ieder maal als een woord gebruikt wordt, heeft het een andere beteekenis. Voor spreker en toehoorder heeft het zelfde woord evenmin gelijke beteekenis. Vandaar, dat iedere taal betrekkelijk onvolkomen isGa naar voetnoot4). Vandaar ook, dat wij niet de zekerheidGa naar voetnoot5) hebben, dat wij verstaan en verstaan worden. Integendeel hebben wij de zekerheid, dat wij niet verstaan en niet verstaan wordenGa naar voetnoot6). Echter: de tallooze beteekenissen van een woord worden bijeengehouden door een verband, dat wij niet kennen en dat juist van deze tallooze beteekenissen een Woord maakt. Gelijk tallooze waarnemingen worden bijeengehouden door een verband, dat wij niet kennen, en dat juist van deze tallooze waarnemingen een Ding maaktGa naar voetnoot7). Zóó is het wezen van het Woord gelijk aan het wezen van het ding, omdat het wezen van beiden het wezen van den Geest is. Een voorbeeld: tusschen de verschillende beteekenissen van het woord: “proefschrift” voor den schrijver, drukker, uitgever be- | |
[pagina 98]
| |
staat een verband, dat niet bestaat tusschen eene van de beteekenissen van het woord “proefschrift” en eene van de beteekenissen van het woord “koe” of huis’. Waardoor zekere beteekenissen zich vereenigen tot een Woord is eene vraag gelijkwaardig aan de vraag, waardoor zekere waarnemingen zich vereenigen tot een Ding. Uit het voorgaande volgt niet, dat één zelfde woord niet twee tegengestelde beteekenissen zou kunnen hebben.Ga naar voetnoot1) Enkele voorbeelden. In het Hollandsch heeft ‘onverbeterlijk’ de tegengestelde beteekenissen van ‘zeer goed’ en ‘zeer slecht’. Daarentegen hebben de beide tegengestelde woorden ‘waardeerbaar’ en ‘onwaardeerbaar’ ongeveer gelijke beteekenissen, evenals ‘tuig’ en ‘ontuig’ of ‘dier’ en ‘ondier’. Het Romeinsche ‘sacer’ beteekent ‘heilig’, maar ook ‘gevloekt’: ‘Patronus si clienti fraudem fecerit sacer esto.’ In het Hebreeuwsch zijn zulke woorden talrijk.Ga naar voetnoot2) In verband met ‘sacer’ noem ik , dat ‘heilig’ beteekent, maar ook ‘schandjongen’ en in eenen vrouwelijken vorm ‘ontuchtige vrouw’. Oudere taalgeleerden hebben in dergelijke gevallen gesproken van eene verdwenen ‘vox media’, dat is eene onzijdige middenbeteekenis, waaruit zich naar beide zijden beteekenissen ontwikkeld hebben. Ook Dr. Landau onderstelt de mogelijkheid van: ‘ein neutraler Begriff, der sich später nach zwei entgegengesetzten Bedeutungen differenziert hat.’Ga naar voetnoot3). Zeker is deze veronderstelling in een aantal gevallen juist. Bijvoorbeeld voor ‘sacer’ en , die beiden de onzijdige middenbeteekenis hebben gehad van ‘gewijd aan’. Men hoede zich voor algemeene regelen. De beteekenisveranderingen van ieder woord behooren zorgvuldig te worden onderzocht, van verandering tot verandering. Alle gevallen van dubelwaardigheid hebben zielkundig niet dezelfde beteekenis. Vooral bij de Hebreeuwsche werkwoorden zijn de geval- | |
[pagina 99]
| |
len talrijk en zielkundig verschillend. Eén werkwoord worde hier genoemd, omdat het overeenstemmende Hollandsche werkwoord eveneens dubbelwaardig is: , dat ‘voltooien’ beteekent en ‘vernietigen’. Voltooien: ‘de schrijver maakt zijn boek af’. En vernietigen: ‘de beoordeelaar maakt het boek af’.Ga naar voetnoot1)
Voor de rechtsgeleerden wijs ik op de beteekeniskeering van 't woord ‘cliënt’. De letterlijke zin is: ‘ondergeschikte, hoorige’Ga naar voetnoot2). Een Romeinsch patriciër had zijn cliënten, die hij onder anderen in geval van nood in rechte hielp. Vandaar, dat ‘client’ het woord werd voor ieder die den rechtsbijstand van een ander zocht. Van den rechtskundige is het woord overgegaan naar den geneeskundige. Van de hoogere beroepen is het overgegaan naar de lagere. En thans is de ‘klant’ niet degene, die gehoorzaamt, maar degene, die beveelt. Daarnaast is ‘client’ blijven bestaan als woord voor dengene, die rechtsbijstand zoekt. Beteekenisverandering gaat niet noodzakelijk samen met klankverandering. Hiermede wil niet gezegd zijn, dat geen verband zou bestaan tusschen de beteekenis van een woord en de klank van een woord. Uitteraard kan op dit belangrijke vraagstuk thans niet worden ingegaan.Ga naar voetnoot3). De klankveranderingen zijn van geheel anderen aard dan de beteekenisveranderingen. De nieuwe klank van een woord doet de oude verdwijnen. Een nieuwe beteekenis kan naast eene oude opkomen en blijven bestaanGa naar voetnoot4).
* * *
Wij zagen reeds in het voorgaande en zullen zien in het volgende, dat ieder woord tallooze beteekenissen heeft. De woorden ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ maken op | |
[pagina 100]
| |
dezen regel geen uitzondering. Niet twee oogenblikken, terwijl ik aan mijn onderzoek dier woorden voortwerk, ben ik dezelfde. Vandaar, dat geene twee oogenblikken gedurend deze woorden voor mij dezelfde zijnGa naar voetnoot1). Is er geen orde in de tallooze beteekenissen van een woord? Lady Victoria Welby heeft de tallooze beteekenissen tot drie groepen gebracht en aan deze groepen de namen gegeven van Sense, Meaning, Significance. Het tekort aan uitdrukkingsvermogen van de taal is oorzaak, dat het moeilijk valt, een juiste omschrijving van deze drie begrippen te geven. Lady Welby omschrijft hen als volgt:Ga naar voetnoot2): There is, strictly speaking, no such thing as the Sense of a word, but only the sense in which it is used, the circumstances, state of mind, reference, universe of discourse, belonging to it. The Meaning of a word is the intent which it is desired to convey, the intention of the user. The Significance is always manifold, and intensifies its sense as well as its meaning, bij expressing its importance, its appeal to us, its moment for us, its emotional force, its ideal value, its moral aspect, its universal or at least social range.’ En elders: ‘The one crucial question in all Expression, whether by action or sound, symbol or picture, is its special property, first of Sense, that in which it is used, then of Meaning as the intention of the user, and most far-reaching and momentous of all, of implication, of ultimate Significance.’Ga naar voetnoot3) Een van de bekwaamste medewerkers van Lady Welby, Prof. T. Clifford Allbutt, schrijft: ‘Sense is the direct intention of the very words themselves.’ ‘Meaning is that which the author wished to convey, a burden unfortunately too often different from the sense’. ‘By Significance we mean something more different and impalpable than either sense or meaning.’Ga naar voetnoot4) Men raadplege voorts eene bijdrage ‘Significs’ van Lady Welby in de Encyclopaedia Britannica vanaf de elfde uitgave. Prof. Clifford Allbutt is een bekwaam schrijver. Nochtans zijn de drie bovenstaande begripsomschrijvingen alleen van waarde | |
[pagina 101]
| |
voor hem, die de begrippen reeds kende. Zóó weinig is het uitdrukkingsvermogen van de Taal voldoende. Voor de Engelsche woorden Sense, Meaning, en Significance gebruik ik de Hollandsche woorden Zin, Bedoeling en WaardeGa naar voetnoot1). Onder den Zin versta ik de meest letterlijke, oorspronkelijke Beteekenis. De Zin van ‘aanspreken’ is: ‘tot iemand spreken’. Bijvoorbeeld: ‘Hij heeft mij op straat aangesproken.’ Onder de Bedoeling versta ik de beteekenis, die het woord heeft, in verband met den volzin en met mogelijke bijzondere bedoelingen van den spreker. De Bedoeling van ‘aanspreken’ is ‘rekenschap vragen’. Hierbij voegt zich de gedachte, dat degene, die aanspreekt, niet lijdelijk zal blijven, indien de verantwoording van den aangesprokene hem onvoldoende voorkomt. Bijvoorbeeld: ‘Ik zal hem over zijn onbehoorlijke houding aanspreken.’ Onder de Waarde versta ik het inzicht, dat het woord in verband met zijnen Zin en met zijne Bedoeling geeft in de wereldbeschouwing van den gebruiker. De Waarde van ‘aanspreken’ is dus verschillend naarmate de spreker wil uitdrukken een burgerrechtelijke, strafrechtelijke, zedelijke of maatschappelijke aansprakelijkheid. De Waarde van het Woord ‘aansprakelijk’ is niet dezelfde voor Prof. I.J. de BussyGa naar voetnoot2) als voor Mr. I.A. LevyGa naar voetnoot3). En evenmin dezelfde voor Dr. A. AletrinoGa naar voetnoot4) als voor Prof. G. HeymansGa naar voetnoot5). De vraag kan worden gesteld, waarom de tallooze beteekenissen van een woord juist in drie groepen worden gedeeld: Zin, Bedoeling en Waarde. Ik hecht aan eene verdeeling in drieën niet dezelfde geheimnisvolle beteekenis als Lady Welby deed.Ga naar voetnoot6). Ik kan | |
[pagina 102]
| |
mij voorstellen, dat bij verbetering van de kennis van de signifiek eene verdeeling in meer dan drie groepen kan worden ingevoerd. Intusschen wil ik bij dit onderzoek niet afwijken van de gewone verdeeling in Zin, Bedoeling en Waarde. Het spreekt van zelf, dat niet alle woorden Zin, Bedoeling en Waarde hebben. De woorden, waarmede wij voorwerpen van dagelijksch gebruik noemen, hebben eveneens tallooze beteekenissen, doch deze blijven dicht-aaneengesloten in één groep. Het woord ‘inkt’ heeft zeker eenen anderen Zin voor den inktvervaardiger als voor een schrijver. Doch voor geen van beiden heeft het woord Bedoeling of Waarde. De woorden die Waarde hebben, zijn in den signifischen zin des Woords Waardevolle woorden. Want zij dragen waardevolle schatten mede uit het zieleleven van den gebruiker. Lady Welby gebruikt hier het woord ‘to convey’, een fraaie vergelijking, maar die gevaarlijk wordt wanneer men haar als eene verklaring beschouwt. De waardevolle begrippen worden het moeilijkst in woorden uitgedrukt. Vandaar, dat ten aanzien van de waardevolle woorden de meeste verwarring bestaat. Nemen wij als voorbeeld nogmaals het woord ‘aanspreken.’ Over den Zin bestaat geene oneenigheid. Wanneer Dr. A. Aletrino en Prof. G. Heymans beide zeggen, dat zij door eenen ouden bekende werden aangesproken, dan bedoelen zij beiden hetzelfde. Wanneer zij daarentegen beide zeggen, dat de mensch aansprakelijk is, dan bedoelen zij ieder geheel iets anders omdat ditzelfde woord voor ieder van beiden geheel verschillende Waarde heeft. Meermalen is de Zin van het woord verloren gegaan. Ik denk aan ‘ongehoord’ en ‘verregaand’, die beide de Bedoeling hebben van ‘zeldzaam voorkomend’ met een ongunstige gevoelswaarde.Ga naar voetnoot1) Wanneer dergelijke woorden plotseling weder eens met hunnen Zin worden gebruikt, kan dit van eene krachtige bekoring zijn. Bijvoorbeeld bij Dr. Jac. van Ginneken: ‘Ook dit is in 't Indogermaansch weer iets tamelijk ongehoords, terwijl het in talen met primitiever structuur zeer veel voorkomt.’Ga naar voetnoot2) En eveneens bij Dr. | |
[pagina 103]
| |
Van Ginneken: ‘De reden daarvan ligt vooral in de verregaande ontwikkeling der stijgende tweeklanken.’Ga naar voetnoot1) Meermalen ook is de Zin overbodig, doch de Bedoeling noodzakelijk en juist. Dit is het geval met meerdere schijnbare veroorlovende wetsbepalingen (leges permissivae). De rechtsaard van de veroorlovende wetsbepalingen kan hier buiten beschouwing blijven.Ga naar voetnoot2). Zeker zijn een aantal schijnbaar veroorlovende wetsbepalingen in wezen gebiedend of verbiedend. Uit velen één voorbeeld: artikel 12 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering: ‘Ieder tegen wien een strafbaar feit is gepleegd, of die daarvan kennis draagt, is bevoegd daarvan aangifte te doen bij een der ambtenaren, genoemd in art. 8.’ De toekenning eener dusdanige bevoegdheid is overbodig. Bedoeld is: ‘De ambtenaren, genoemd in art. 8, zijn verplicht de aangifte in ontvangst te nemen van ieder, tegen wien een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt.’ Meermalen ook is de zin van eene wetsbepaling onjuist, doch de Bedoeling juist. Als voorbeeld meen ik te mogen noemen artikel 120 van het Wetboek van Koophandel: ‘De acceptatie mag niet onder eene voorwaarde gedaan worden.’ Ik meen, dat bedoeld is: ‘De houder van eenen wissel is gerechtigd eene voorwaardelijke acceptatie gelijk te stellen met eene weigering van acceptatie.’ De waarde van de wetstaal zou belangrijk worden vergroot, indien de wetgever steeds het verschil tusschen Zin en Bedoeling zoo klein mogelijk had gehouden. Thans bestaat over artikel 120 van het Wetboek van Koophandel verschil van meening tusschen Prof. Diephuis en Mr. Kist.Ga naar voetnoot3) Meermalen ook is de Zin duidelijk en juist, en toch de Bedoeling eene afwijkende. Voorbeeld: ‘Vandaag over acht dagen’. Bedoeld wordt: Vandaag over een week’. Bij ‘Vandaag over veertien dagen’ zijn Zin en Bedoeling gelijk. Men vergelijke de Fransche uitdrukkingen: ‘aujourd'hui en huit’ en ‘aujourd' hui en quinze’. Eene logische of psychologische verklaring van deze afwijkingen tusschen Zin en Bedoeling schijnt niet gemakkelijk. | |
[pagina 104]
| |
Meermalen ook is een woord of ander uitdrukkingsmiddel onzinnig, maar heeft het toch eene krachtige Bedoeling: positieve en negatieve exponenten, de woorden van eenen telegramcode.Ga naar voetnoot1) Dikwijls is eene uitdrukking onzinnig en wordt zij toch volkomen verstaan. Bijvoorbeeld: ‘twee glasplaten aan elkander lijmen’ is juist, evenals ‘twee getallen bij elkander voegen’. Juist is ook: ‘twee glasplaten van elkander aftrekken’. Maar onzin is ‘twee getallen van elkander aftrekken’. Toch wordt deze uitdrukking volmaakt verstaan. Ook onzinnige spraakbeelden worden zuiver verstaan. Bijvoorbeeld van Prof. Mr. H.P.G. Quack: ‘Bij de d'Argensons zat de socialistische ader in het bloed.’Ga naar voetnoot2) Merkwaardige toevalligheid: Dr. W.G.C. Bijvanck gebruikt hetzelfde onzinnige spraakbeeld in een beoordeeling van het boek van prof. Quack ‘Herinneringen’. ‘Want de familie Quack is een familie van de grens en er stroomt een ader van mysticisme door hun bloed.’Ga naar voetnoot3) Wanneer nu inderdaad onzin zoo volkomen verstaan wordt, zou men geneigd zijn te zeggen, dat het geen onzin is. En men zou geneigd zijn te vragen of de moeite, besteed aan versterking van het uitdrukkingsvermogen van de Taal, niet ongeveer verloren moeite is. Maar neen: zoo is de stand der zaken niet. Men vrage zich af, hoe groot het uitdrukkingsvermogen van de taal zou zijn, indien men zich altijd zorgvuldig had toegelegd op het spreken en schrijven van een zoo krachtig mogelijke en zoo zuiver mogelijke taal.Ga naar voetnoot4) * * *
Moeilijk is de toepassing van de signifische wijze van onderzoek op een begrip uit eene of andere bijzondere wetenschap. De onderzoeker moet zoowel de signifiek als de bijzondere wetenschap voldoende meester zijn. Wellicht zullen de signifiekkundigen zijn onderzoek te zeer bijzonder vinden en de medebeoefenaars van het bijzondere leervak vinden het wellicht te zeer signifisch. Ik denk aan het proefschrift van Dr. Jac. van Ginneken: ‘Principes de | |
[pagina 105]
| |
linguistique psychologique.’ De beoefenaren van de zielkunde vinden het te taalkundig. De beoefenaren van de taalkunde vinden het te zielkundigGa naar voetnoot1). Eene dergelijke moeilijkheid ondervinden de samenstellers van Woordenboeken, ten aanzien van de vakwoorden. Over de onvoldoende omschrijving van rechtswetenschappelijke begrippen in het Groote Woordenboek der Nederlandsche Taal is meermalen geklaagdGa naar voetnoot2). Deze klachten betroffen ook woorden uit de groep: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’, te weten: ‘toerekenbaar en toerekeningsvatbaar’Ga naar voetnoot3). In de laatste uitgave van Van Dale's Groot Woordenboek zijn een bijzonder groot aantal rechtskundige vakwoorden onjuist omschrevenGa naar voetnoot4). Met dezelfde moeilijkheden heb ik in den beginne te strijden gehad. De rechtskundige lezers zullen vooral de eerste hoofdstukken van dit boek te zeer taalkundig vinden. De taalkundige lezers zullen de laatste hoofdstukken te zeer rechtskundig vinden. Doch door den aard van mijn onderzoek was dit bezwaar niet te vermijden. * * *
En ook dit is voor de signifiekkundigen eene groote moeite: zij moeten aantoonen, dat het uitdrukkingsvermogen van de Taal niet voldoende is. Zij moeten de middelen doen kennen, waardoor dit uitdrukkingsvermogen kan worden versterkt. En bij het verrichten van deze dubbele taak hebben zij geen ander uitdrukkingsmiddel dan juist deze gebrekkige Taal zelve. Het besef van deze moeilijkheid is bij de beoefenaars van de signifiek stellig en sterk. Mr. I. Henri Hijmans in zijne intree-rede als Hoogleeraar vestigt er meermalen de aandacht op.Ga naar voetnoot5) Locke, | |
[pagina 106]
| |
aangehaald door Fritz Mauthner, schrijftGa naar voetnoot1). ‘So schwer fällt es, den verschiedenen Sinn und die Unvollkommenheiten der Worte darzulegen, wenn es nur mit Worten geschehen kann’. Mauthner schrijft over: ‘die aussichtlose Sehnsucht mit Hilfe der Sprache in die Tiefe der Sprache einzudringen’Ga naar voetnoot2). En lady Welby: ‘For the critic who writes from the point of view of Significs, that is, from the really, expressive, descriptive, and interpretative standpoint, has frequent occasion to rember that he has no other means of protest and exposition than current language, the very one which so urgently calls for them.’Ga naar voetnoot3). Het uitdrukkingsvermogen van de Taal is zóó weinig voldoende, dat de beste beoefenaren van de signifiek geene goede omschrijving kunnen geven van de begrippen Zin, Bedoeling en Waarde.Ga naar voetnoot4) Zeer stellig en zeer sterk is het tekort aan vermogen van de Taal gezegd door eenen Duitschen schrijver Volker: ‘Denn dies ist eine besonders beklemmende unter den Auflösungen unserer Zeit, dass uns die Sprache versagt. Wir können kein Wort mehr unbefangen gebrauchen, eine Ironie liegt über jedem Sprechen, so das wir jedes Wort in “Anführungszeichen” setzen möchten, und es wird auch jedes Wort von etwas geführt das es zersprengen will und vor dem es zunichte wird. Wir kamen zur sprachkritischen Besinnung. Die Sprache endet.’Ga naar voetnoot5). Wat wij nu noodig hebben, is transcendentale, dat is eene bovenzinnelijke Taal.Ga naar voetnoot6) Het uitdrukkingsvermogen van mijn taal is niet zóó groot, dat ik met enkele woorden zou kunnen zeggen, wat wij onder een bovenzinnelijke Taal verstaan. Zeker is het eene Taal, waarin ieder woord Waarde heeft. Thans moeten wij over bovenzinnelijke begrippen spreken in zinnelijke woorden: ‘We look to the material for metaphors of the mental.’Ga naar voetnoot7) Terwijl ik dit denk | |
[pagina 107]
| |
en uitschrijf, gevoel ik, dat ieder van mijn woorden iets wil uitzeggen, dat geen hunner machtig genoeg is uit te zeggen. Wellicht kan een voorbeeld duidelijk maken, wat wij bedoelen met een bovenzinnelijk woord. Nemen wij het Hebreeuwsche werkwoord verwant met het telwoord = EenGa naar voetnoot1). Uit de tallooze beteekenissen kies ik er drie: ‘En laat de eenige natie niet verloren gaan, die de eenheid Uws naam aldus belijden.’ ‘Onze God, die in den hemel zijt, doe uwen naam eenig zijn.’ ‘Voorts hen, die bedehuizen voor den dienst vestigen.’Ga naar voetnoot2) Zulke woorden kan men niet vertalen in den zin van ‘vervangen door een gelijkwaardig woord in eene andere taal.’ Zij zijn bij goed verstand de meest-waardevolle, maar bij slecht verstand de meest
gevaarlijke woorden. Een signifisch onderzoek van deze bovenzinnelijke woorden is van groot belang voor de kennis van het zieleleven van een volk. Dit woord ontleent zijne Waarde aan den strengen één-goddelijken aard van het Joodsche Volk. Bij ieder Waardevol Hebreeuwsch woord moet men met dezen aard rekening houden.Ga naar voetnoot3).
* * *
Wij zijn thans genaderd tot eene vraag, die voor de signifiekkundigen van overgroot belang is: ‘Hoe verhouden wij ons tot de Taal?’ Ik zou ten aanzien van deze verhouding drie mogelijkheden willen stellen: Wij kunnen de Taal slechts beschrijven. | |
[pagina 108]
| |
Wij kunnen de Taal beschrijven en verklaren. Wij kunnen de Taal beschrijven, verklaren en beïnvloeden. Albert Dauzat stelt ongeveer dezelfde drie mogelijkheden en hij kiest de eerste als de juiste: ‘Le rôle du linguiste est de constater les faits, non de les apprécier, encore moins de chercher à les influencer.’Ga naar voetnoot1) Intusschen is wellicht de tegenstelling tusschen ‘beschrijven’ en ‘verklaren’ niet zóó scherp als zij door een aantal taalbeoefenaars wordt gemaakt.Ga naar voetnoot2) Prof. Dr. L.E.J. Brouwer ziet de waarde van ‘verklaringen’: ‘in de splitsing, die zij het waargenomene doen ondergaan in een essentieel en een toevallig gedeelte, en de door die splitsing aangewezen richting, waarin het werkelijk waargenomene tot een grooter gebied van mogelijkheden kan worden uitgebreid, dus nieuwe aan regelmaat gebonden verschijnselen kunnen worden voorspeld.’Ga naar voetnoot3) Het verschil tusschen ‘beschrijven’ en ‘verklaren’ is het ‘wezenlijke’ van de GeschiedenisGa naar voetnoot4) en bepaalt tevens de waarde van de levensbeschrijvende werkwijze in dienst van het onderzoek naar de oorzaken van de misdadigheid.Ga naar voetnoot5) In de tegenstelling tusschen ‘beschrijven’ en ‘verklaren’, zien een aantal taalkundigen de tegenstelling tusschen eene oudere en | |
[pagina 109]
| |
eene nieuwere wijze van taalonderzoek. De oudere is de logische, de jongere is de psychologische. De logische taalbeoefenaars meenen het verleden van de Taal logisch te kunnen verklaren en de toekomst evenzeer logisch te kunnen voorschrijven. De psychologische taalbeoefenaars meenen, dat de taalverschijnselen in wezen psychologische verschijnselen zijn en alleen door psychologische wetten kunnen worden verklaard. Gelijk echter uit navolgende voorbeelden blijken zal hebben niet alle zielkundige taalbeoefenaars dezelfde voorstelling aangaande de verhouding tusschen zielkunde en taalwetenschap. Tot de logische taalbeoefenaars behoorde T. Terwey, wiens verschillende leerboeken der spraakkunst jarenlang de meest gebruikte zijn geweest. Een standpunt tuschen de beide uitersten in, wordt ingenomen door C.H. den Hertog, wiens verschillende leerboeken der spraakkunst mij bij dit onderzoek van veel nut waren.Ga naar voetnoot1) Door de zielkundige taalbeoefenaars is Den Hertog halfslachtigheid verweten. Dr. C.G.N. de Vooys spreekt van ‘verwarring stichtende halfheid’.Ga naar voetnoot2) De zielkundige taalbeoefenaars hebben hun Tijdschrift in ‘De Nieuwe Taalgids’. De tegenstelling tusschen logische en psychologische taalbeoefening wordt voortdurend door de meest-bekende medewerkers gemaakt. Vooral door Prof. Dr. C.G.N. de Vooys in eene bijdrage ‘De psychologische beschouwing van de beteekenisverandering.’Ga naar voetnoot3) Prof. Dr. N. van Wijk: ‘De taalbeschouwing moet psychologisch niet logisch zijn.’Ga naar voetnoot4) Dr. Jac. van Ginneken: ‘Taal is nu eenmaal geen algebra of logika, maar de psychologische inwerking van mensch op mensch.’Ga naar voetnoot5) Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave: ‘Het feit, dat men niet door redeneering tot een | |
[pagina 110]
| |
betere kennis van taalverschijnselen kan komen, maar evenals in de psychologie door zelfervaring.’Ga naar voetnoot1). Van de buitenlandsche schrijvers noem ik Albert Dauzat: ‘Cest à la psychologie et non à la morale qu'il faut demander la clef des évolutions sémantiques. Le principe directeur n'est autre que l'association des idées.’Ga naar voetnoot2) En Wundt: ‘Als Gesetze des Bedeutungswandels lassen sich hiernach im Sinne der psychologischen Interpretation nur die allgemeinen Associationsgesetze selbst bezeichnen.’Ga naar voetnoot3) Het verschil tusschen de logische en psychologische taalopvatting komt vooral uit bij twee vraagpunten: de beteekenis van een Woordenboek en de beteekenis van eene Spraakkunst. Ten aanzien van een Woordenboek: ‘kan een Woordenboek volstaan met het algemeen geldend woordgebruik te beschrijven, of behoort het daarnaast een mogelijk juister woordgebruik voor te schrijven.’ Ten aanzien van eene Spraakkunst: ‘Kan eene Spraakkunst volstaan met het algemeen geldend gebruik van Spraakkunstige taalregelen te beschrijven, of behoort zij daarnaast een mogelijk juister gebruik dier taalregels voor te schrijven.’ De logische taalbeoefenaars zullen tot de tweede meening neigen. De psychologische taalbeoefenaars hebben zich in ‘de Nieuwe Taalgids’ meermalen scherp uitgesproken ten gunste van de eerste opvatting. Prof. Dr. A. Kluyver verklaart zich tegen de opvatting ‘dat de taal wordt geregeerd door een systeem van verordeningen, die ons door een gezag buiten ons zelf worden opgelegd’Ga naar voetnoot4) Dr. Jac. van Ginneken spreekt van ‘het leege logische schematisme der spraakkunstige tooverformules.’Ga naar voetnoot5) En in eene andere bijdrage: ‘Geen grammatika als een catechismus, maar als een stelselmatigeGa naar voetnoot6) | |
[pagina 111]
| |
handleiding, ter konstateering van de eigenaardigheden onzer eigen taal in het dagelijksch gebruik.’Ga naar voetnoot1) Doorvoering van deze opvatting leidt tot goedkeuring van ieder spraakgebruik zoodra het algemeen is geworden. Enkele schrijvers gaan inderdaad zoover. Ik noem C.R.C. Herckenrath. ‘Want op taalgebied, men kan er niet genoeg nadruk op leggen, is alles een kwestie van gewoonte’.Ga naar voetnoot2) En J.H. van den Bosch: ‘En 't mag altijd, 't is altijd goed’.Ga naar voetnoot3) Minder scherp, maar wellicht juister Fritz Mauthner: ‘Wer spricht richtig? Niemand oder jeder?’Ga naar voetnoot4) Ik meen, dat een dergelijke volkomen goedkeuring van ieder algemeen spraakgebruik het uitdrukkingsvermogen van de Taal niet ten goede komt. Eene Taal kan zeer zeker niet logisch worden opgesteld.Ga naar voetnoot5) Indien het al mocht gelukken, eene Taal geheel logisch op te stellen, dan zou die taal toch niet vrij blijven van klankveranderingen en beteekenisveranderingen. Een onveranderlijke taal is physiologisch en psychologisch niet denkbaar.Ga naar voetnoot6) En de beteekenisveranderingen zouden niet zuiver logisch zijn.Ga naar voetnoot7) Doch met het toegeven van het mede-bestaan van psychologische oorzaken voor de Taalveranderingen, wil niet toegegeven zijn, dat de eisch van logica voor de taal niet zou mogen worden gesteld. Integendeel: bij het gebruiken van oude woorden en bij het vormen van nieuwe woorden moeten wij zoo logisch en zoo bewust mogelijk te werk gaan.Ga naar voetnoot8). In het laatste gedeelte van het vierde Hoofdstuk zal ik trachten aan te toonen, dat het woord ‘toerekenbaar’ in de dagelijksche spreektaal steeds, en in de taal van rechtskundige schrijvers meer- | |
[pagina 112]
| |
malen onjuist gebruikt wordt. Onder een ‘onjuist’ gebruik verstaan wij een gebruik, dat strijdig is met de oorspronkelijke beteekenis van het woord: ‘toerekenen’ en strijdig met de beteekenis van het woord ‘baar’, gelijk beide woorden voorkomen in andere samenstellingen en afleidingen. Al is dit gebruik van ‘toerekenbaar’ in de dagelijksche taal algemeen, het is en blijft een onjuist gebruik. En het is het belang van het uitdrukkingsvermogen van de Taal, dat een dergelijk onjuist woordgebruik worde gekeerd.Ga naar voetnoot1) Een andere vraag is, hoe een algemeen onjuist woordgebruik kan worden verklaard. Het komt meerdere malen voor. Ik wijs op het gebruik van ‘arrestant’ voor ‘gearresteerde’ in het Strafrecht, terwijl het woordgebruik in het Burgerlijk Recht juist is. Voorts op het woord ‘bediende’, dat gebruikt wordt voor dengene, die bedient en niet voor dengene, die bediend wordt. In plaats van ‘bediende’ moest men zeggen ‘bedienaar’, gelijk gezegd wordt in de uitdrukking: ‘bedienaar des woords’. Menig zielkundig taalkundige zal onze beschouwingen ten gunste van de logica in het spraakgebruik behoudzuchtig vinden en zelfs terugwerkend. Ik erken: tegenover sommige taalgeleerden is mijn beschouwing een verzet en een teruggang. Bijvoorbeeld tegen Dr. Jac. van Ginneken, waar hij schrijft: ‘In den tijd toen men meende, dat alles in de taal logica was, iiep men hiertegen te hoop, maar thans zijn we wijzer geworden.’Ga naar voetnoot2) De zielkundige taalkundigen hebben eene spraakkunst samengesteld volgens hunne denkbeelden: ‘Nederlandse Taal, Proeve van een Nederlandse Spraakleer, door J.G. Talen, R.A. Kollewijn en F. Buitenrust Hettema.’ De inleiding: ‘Enkele taalpsychologische opmerkingen’ kan als een beginselverklaring worden beschouwd. Toch is ook deze Spraakleer niet zuiver-beschrijvend en wordt niet ieder woordgebruik of zinsgebruik goedgekeurd: ‘Alleen in wetenschappelijke taal en in redenaarstaal, niet in 't alledaagse beschaafd is mogelijk 't gebruik van 't attributieve welke’.Ga naar voetnoot3) Dit | |
[pagina 113]
| |
is een voorschrift, niet eene beschrijving en dergelijke voorschriften vindt men op meerdere plaatsen.Ga naar voetnoot1) Dr. C.G.N. de Vooys spreekt van ‘de Nieuwe Spraakkunst, die op taalwaarneming en niet op taalwetgeving berust’.Ga naar voetnoot2) In dezelfde bijdrage stelt hij de logische tegenover de psychologische taalbeschouwing.Ga naar voetnoot3) De uitdrukkingen ‘psychologische taalbeschouwing’ en ‘psychologische taalwaarneming’ komen in de geschriften van de zielkundige taalkundigen meermalen voor. Toch meen ik, dat zij in de taalpsychologie meer zien dan eene beschrijvende werkwijze, en wel eene verklarende. Zeker geldt dit voor een van de bekwaamsten hunner: Dr. Jac. van Ginneken. In diens proefschrift: ‘Principes de linguistique psychologique’ wordt van de taalpsychologen verklaring en niet slechts waarneming en beschrijving verlangd. De tegenwoordig gebruikelijke klankwetten beschouwt Dr. Van Ginneken als beschrijvende formuleeringen. Hij wil deze vervangen zien door verklarende psychologische wetten.Ga naar voetnoot4) Dezelfde gedachte vindt men in het ‘Handboek der Nederlandsche Taal’: ‘Geen andere wetenschap buiten de psychologie is bij machte hier de gezochte oorzakelijke verklaring aan te bieden.’Ga naar voetnoot5) * * *
Naast de logische en de psychologische beschouwing en verklaring van de Taalverschijnselen is nog eene derde mogelijk, waarop ik met enkele woorden de aandacht zou willen vestigen. Ik noem deze derde wijze van beschouwen en verklaren de physiologische. Dr. Van Ginneken is op deze wijze te werk gegaan, toen hij taal en stijl van eenen schrijver goeddeels meende te kunnen verklaren uit zijnen lichaamsvorm.Ga naar voetnoot6) Ongetwijfeld hebben ook zekere bij- | |
[pagina 114]
| |
zondere gevoelens invloed op taal en stijl. Het is niet toevallig, dat bij zoovele Dichters deze gevoelens in uitingskracht of in uitingsrichting iets eigenaardigs vertoonen.Ga naar voetnoot1)
* **
Door de psychologische taalbeoefenaars wordt voortdurend eene scherpe tegenstelling gemaakt tusschen de logische en de psychologische wijze van bechouwing en verklaring. Doch is het juist van deze twee werkwijzen slechts de tegenstelling te zien? Wordt dit doende wel genoegzaam overwogen, dat niet is uitgesloten, dat de logische indeeling tevens eene psychologische verklaring zou zijn? Het is waar: ‘Um in einer solchen logischen Klassification eine psychologische Interpretaton sehen zu können, musz dann freilich noch die Annahme hinzukommen, dasz die nämlichen Motive, die uns nachträglich zu dieser Ordnung bestimmen, auch ursprünglich bei dem Bedeutungswandel selbst wirksam gewesen seien.’Ga naar voetnoot2) De psychologische taalkundigen zijn in hun afkeer van de logische taalbeoefening wellicht te ver gegaan. Ik denk aan sommige uitingen van Dr. Jac. van Ginneken, vooral tegenover oudere taalkundigen als Den Hertog en Terwey: ‘Wat Terwey en Den Hertog c.s. bij het hooren of lezen als een uitlating voelden in hunne kleine denkhoofden, in hun gemaniereerden gedachtenstijl, in hun op niets dan schoolgrammatica berustend taalgevoel’.Ga naar voetnoot3) Kortaf: ‘de alleenzaligmakende schoolmeesterslogica’.Ga naar voetnoot4) Tegen de meening, dat alleen de psychologie voor de kennis van de Taal van waarde zou zijn, is verzet gekomen. De taalkundige Dr. G. Bolkestein spreekt van: ‘fetischdienst van de psychologie’.Ga naar voetnoot5) Meer waardee- | |
[pagina 115]
| |
ring voor de oudere opvatting van de spraakkunst vindt men reeds bij Dr. C.G.N. de Vooys: ‘De renaissance leidde tot taalbespiegeling en taalkultuur. De beschouwing en de behandeling van de moedertaal werd geschoeid op klassieke leest. De Grammatika, leidende en ordenende macht bij de opbouw van de taal kwam in eere. Wij, die de naweeën van die renaissancebeschouwing in taalkwesties nog dagelijks ervaren, het geheel oudere taalonderwijs is ervan doortrokken, zijn te licht geneigd, de goede zijde, de levenwekkende kracht van deze beschouwing voorbij te zien’.Ga naar voetnoot1) Mijne meening is deze: eene onjuiste uitdrukking en een onjuist woord kunnen wel algemeen gebruikt en algemeen verstaan worden. Als voorbeelden noemde ik reeds: ‘toerekenbaar, arrestant, bediende’. Maar de uitdrukkingsmacht van een logisch gevormd woord zal steeds grooter zijn. Van de uitdrukkingsmacht eener taal, waarin alle woorden en alle uitdrukkingen logisch gevormd zijn, hebben wij geene voorstelling. Het bestaan van een dergelijke Taal zou de menschelijke verhoudingen geheel wijzigen. Wij zouden elkanders bovenzinnelijke woorden begrijpen en wij zouden elkander verstaan in den meest-Waardevollen zin van dit woord. Niet langer zou ‘die Sprache ein Hauptmittel des Nichtverstehens sein’Ga naar voetnoot2). Een volmaakt logische taal is niet bereikbaar. Doch naar het bereikbare behoort te worden gestreefd. Welke mate van logica in de Taal bereikbaar is, kan niet vooraf onder woorden of onder cijfers worden gebracht. Maar noch de Woordenboeken, noch de leerboeken der Spraakkunst behooren zich te beperken tot taalbeschrijving. Vrijheid en gebondenheid zijn twee bestanddeelen van iedere taal en de gebondenheid is niet het minst waardevolle. Naarmate de Taal meer logisch wordt, neemt haar uitdrukkingsmacht toe. Wij hopen, dat onze onderzoekingen het bewijs hiervan mogen leveren. * * *
De voorgaande beschouwingen voeren ons tot de vraag of de enkeling de Taal bewust kan beïnvloeden en verbeteren. Het is dui- | |
[pagina 116]
| |
delijk, dat de waarde van eene onderzoekingswijze als de mijne bepaald wordt door het antwoord op deze vraag. Wanneer wij de Taal slechts konden beschrijven en verklaren, maar niet konden beinvloeden, dan zou de signifiek eene min of meer belangwekkende wetenschap zijn, doch niet eene wetenschap van beheerschend belang. Ik meen, dat de enkeling op de Taal bewust eenen zeer belangrijken invloed uitoefent. Daarom is mijne bedoeling niet slechts eene beschrijving en eene verklaring te geven van het gebruik van de woorden: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’. Maar ook, maar vooral, bedoel ik allen mogelijken invloed uit te oefenen, opdat het gebruik van deze woorden zoo logisch mogelijk zij. De vraag is dus deze: of de veranderingen in de beteekenissen van de woorden ontstaan door den bewusten wil van de enkelingen, dan wel door de werking van algemeen geldende taalwetten, welke dan welicht weder terug te voeren zouden zijn tot logische of psychologische wetten.Ga naar voetnoot1). Hun verschillend antwoord op deze vraag is wellicht het verschil tusschen Paul en Wundt.Ga naar voetnoot2) Zeker verschillen ook hunne zielkundige opvatingen. Paul sluit zich aan bij Herbart, terwijl Wundt een eigen stelsel heeft opgebouwd. Doch het voornaamste verschil tusschen hen beiden wordt door Paul als volgt omschreven:Ga naar voetnoot3) ‘Wundt stellt, wie schon der Gesamttitel seines grossen Werkes zeigt, die Völkerpsychologie neben die Individualpsychologie, und zwar alles Ernstes in einem Sinne, wie ich ihn in der Einleitung meines Buches bekämpft habe. Dazu glaubt er sich berechtigt, sobald zu dem seelischen Leben nicht mehr eine transzendente Trägerin hinzugedacht wird. Die Veränderungen der Sprache erfolgen nach ihm durch Veränderungen in der Volksseele, nicht durch solche in den Einzelseelen. Das Problem, welches für mich im Mittelpunkt der Untersuchung steht, die Frage wie sich die Wechselwirkung der Individuen unter einander vollzieht, ist für | |
[pagina 117]
| |
Wundt überhaupt kein Problem. Er behandelt die Sprache immer nur vom Standpunkt des Sprechenden, nicht von dem des Hörenden. Auf diesem Wege kann meiner Ueberzeugung nach kein volles Verständnis der Sprachentwicklung gewonnen werden.’ Paul heeft zijne opvattingen omtrent de oorzaken van de veranderingenGa naar voetnoot1) in het spraakgebruik in enkele korte zinnen gegeven.Ga naar voetnoot2) ‘Veränderungen, welche durch die bewusste Absicht einzelner Individuen zu Stande kommen, sind nicht absolut ausgeschlossen. Grammatiker haben an der Fixierung der Schriftsprache gearbeitet. Die Terminologie der Wissenschaften, Künste und Gewerbe ist durch Lehrmeister, Forscher und Entdecker geregelt und bereichert.’ ‘Ueberwiegend aber hat es sich dabei nicht um die Schöpfung von etwas ganz Neuem gehandelt, sondern nur um die Regelung eines Punktes, in welchem der Gebrauch noch schwankte, und die Bedeutung dieser willkürlichen Festzetzung ist verschwindend gegenüber den langsamen ungewollten und unbewussten Veränderungen, denen der Sprachusus fortwährend ausgesetzt ist. Die eigentliche Ursache für die Veränderung des Usus ist nichts anderes als die gewöhnliche Sprechtätigkeit.’ ‘Es ergibt sich demnach, dass sich die ganze Prinzipienlehre der Sprachgeschichte um die Frage konzentriert: ‘wie verhält sich der Sprachusus zur individuellen Sprechtätigkeit.’ ‘Doch auch die geringste Veränderung des Usus ist bereits ein komplizierter Prozess, den wir nicht begreifen ohne Berücksichtigung der individuellen Modifikation des Usus.’Ga naar voetnoot3) Ik meen, dat Paul den invloed van den bewusten persoonlijken wil verre heeft onderschat. En daardoor is het verschil tusschen Paul en Wundt veel geringer dan Paul zelf beweert. Wundt onderscheidt ‘Regulärer Bedeutungswandel’ en ‘Singulärer Bedeutungswandel.’ De eerste omschrijft hij als volgt.Ga naar voetnoot4) ‘Als das wesentliche Kriterium des regulären Bedeutungswandels wurde oben | |
[pagina 118]
| |
(S. 468) dieses hervorgehoben, dasz er alle jene Veränderungen der Wortbedeutungen in sich schlieszt, welche durch die innerhalb einer Sprachgemeinschaft allgemeingültig auftretenden allmählichen Veränderungen der Apperzeption erfolgen. Hierin ligt eingeschlossen, dasz die einzelnen Vorgänge in diesem Falle nicht auf individuelle Willkür zurückzuführen sind, und dass sie im allgemeinen einen stetigen Verlauf zeigen. Dabei bleibt freilich zu beachten dass individuelle und generelle Einflüsse auch hier nicht als absolut disparate Ursachen einander gegenüber stehen, sondern dasz das Generelle immer nur eine Wirkung bezeichnet, die unter den gegebenen Bedingungen in unbestimmt vielen Individuen hervortreten kann.’ De ‘Singulärer Bedeutungswandel’ omschrijft Wundt als volgt:Ga naar voetnoot1) ‘Der singuläre Bedeutungswandel umfasst nach der früher (S. 467) für ihn gegebenen Begriffsbestimmung alle diejenige Erscheinungen des Wechsels der Wortbedeutungen, die aus individuellen, an spezielle Raum- und Zeitbedingungen gebundenen Motiven hervorgehen. Auf den ersten Blick erscheint er daher oft als ein launenhafter unter keine allgemeine Gesetzmäszigkeit zu ordnenden Vorgang. Wenn wir uns aber die besonderen Bedingungen vergegenwärtigen, unter denen er erfolgt ist, so erweist sich dieser Vorgang in der Regel gerade so gut motiviert wie irgend eine Erscheinung des regulären BedeutungswandelsGa naar voetnoot2) und als der einzige Unterschied bleibt der zurück, dasz die Ursachen, die ihn bestimmen, einem in dieser Kombinaton nur einmal vorhanden gewesenen Zusammenflusz von Bedingungen ihren Ursprung verdanken.’ Ook Mauthner stelt de vraag: ‘wie verhält sich die individuelle Sprachtätigheit zum ererbten Sprachgebrauch?’Ga naar voetnoot3) Hij meent, dat | |
[pagina 119]
| |
deze vraag voor de taalwetenschap dezelfde waarde heeft als voor de natuurwetenschappen de volgende vraag: ‘Wie verhält sich das Individuum zu seiner Art.’. Het antwoord van Mauthner op de beide vragen is: ‘Die wirklichen Veränderungen in Natur und Sprache sind zwecklos, weil sie minimal, und absichtslos weil sie unbewusst sind.’Ga naar voetnoot1) Albert Dauzat acht den invloed van den bewusten, persoonlijken wil niet zeer groot: ‘Quelle que soit sa rapidité, l'évolution se manifeste partout et il n'est au pouvoir d'aucune volonté individuelle ou collective de l'enrayer.’Ga naar voetnoot2) Bréal verklaart zich als volgt:Ga naar voetnoot3) ‘Le progrès a consisté pour moi à écarter toutes les causes secondes et à m'adresser directement à la seule cause vraie qui est la volonté humaine.’ En verder: ‘Comment faut-il se représenter cette volonté? Je crois qu'il faut se la représenter sous la forme de milliers, de millions, de milliards d'essais entrepris en tâtonnant, le plus souvent malheureux, quelquefois suivis d'un quart de succès, d'un demi-succès, et qui ainsi guidés, ainsi corrigés, ainsi perfectionnés, viennent à se préciser dans une certaine direction.’ Terecht verzet Wundt zich tegen deze ‘noch heute in der Sprachwissenschaft verbreitete Annahme, jeder generelle Lautoder Bedeutungswandel eines Wortes sei aus irgendeiner individuellen und okkasionellen Abweichung entstanden. Während zahlreiche andere Abweichungen ähnlicher Art wieder verloren gingen, sei irgendeine, zufällig oder weil sie einer bestehenden Neigung entgegenkam, usuell geworden.’Ga naar voetnoot4) Mijne meening is de volgende: een aantal Taalgeleerden maken de tegenstelling te scherp tusschen enkeling en gemeenschap. Echter: ‘enkeling’ onderstelt: ‘gemeenschap’ en ‘gemeenschap’ onderstelt ‘enkeling’. Te voren werd reeds gewezen op het tegelijk persoonlijke, tegelijk gemeenschappelijke wezen van de Taal. Persoonlijk: niet twee menschen spreken gelijk. Gemeenschappelijk: | |
[pagina 120]
| |
Taal wordt buiten eene gemeenschap niet gevonden.Ga naar voetnoot1) Het feit, dat, een bepaald woord door een bepaalden persoon op een bepaald oogenblik in eene bepaalde beteekenis werd gebruikt, heeft niet ééne enkele oorzaak. Geen enkel feit heeft ééne enkele oorzaak, daar zulk een feit met het begrip van oorzaak zelf in strijd zou zijn. Want ieder feit is het vereenigingspunt van tallooze oorzaken, die ieder, als gevolg beschouwd, weder het vereenigingspunt van tallooze vroegere oorzaken zijn. Welnu: van de tallooze oorzaken voor een bepaald woordgebruik kan men twee groepen maken: de persoonlijke en de maatschappelijke. De eene groep meer oorzaak te achten dan de andere groep is strijdig met het begrip van de oorzakelijkheid als één en ondeelbaar wereldgebeuren.Ga naar voetnoot2) Alle oorzaken aangeven van een bepaald feit is niet mogelijk. Men kan niet beschrijven wat geschiedt. Daarmede is niet gezegd, dat geschiedenis-schrijven niet mogelijk is. Echter: ‘Zur Geschichte wird das Geschehen erst im Auge des Beschauers.’Ga naar voetnoot3) Dat wil zeggen: geschiedenisschrijven is stelselmatig onvolledig zijn. Ook hij, die de geschiedenis van de Taal schrijft zal stelselmatig onvolledig zijn. Eén stelsel is: weglating van de maatschappelijke oorzaken van taalverandering. Een ander stelsel is: weglating van de persoonlijke oorzaken van taalverandering. Eén voorbeeld: het woord ‘semantiek’ is in de taal van de jongere Nederlandsche taalgeleerden, thans een gewoon woord geworden. Het aantal oorzaken van dit ééne enkele feit is reeds talloos. Eene oorzaak is natuurlijk deze, dat Michel Bréal het woord voor het eerst heeft gebruikt. Daarzonder zou het woord wellicht nooit zijn ontstaan. Een invloedrijke oorzaak voor de algemeene bekendheid van dit woord is ongetwijfeld de belangrijke maatschappelijke stelling van Bréal: lid van het Instituut en Hoogleeraar aan de Sorbonne. Doch ook het feit van dit lidmaat- | |
[pagina 121]
| |
schap en van dit hoogleeraarschap heeft tallooze oorzaken: persoonlijke en maatschappelijke. Het woord ‘signifiek’ is in Holland het eerst gebruikt in mijne bijdrage: ‘Nieuwe Rechtstaalphilosophie’ in het ‘Rechtsgeleerd Magazijn’ van 1912. Ik kende het uit de geschriften van Lady Welby. Dat ik deze geschriften kende heeft tallooze oorzaken: persoonlijke en maatschappelijke. De toekomst van het woord ‘signifiek’ in de Nederlandsche rechtstaal is voor een gedeelte afhankelijk van mijne toekomst als rechtsgeleerde. Deze hangt af van talrijke oorzaken: persoonlijke en maatschappelijke. Enkeling en maatschappij vormen eene ongescheiden onderscheiden twee-eenheid. Daaruit volgt, dat men iedere maatschappelijke gebeurtenis kan beschouwen als veroorzaakt door persoonlijke oorzaken. Men kan iedere maatschappelijke gebeurtenis ook beschouwen als veroorzaakt door maatschappelijke oorzaken. Doch niet ééne van deze beide beschouwingswijzen is meer dan de andere eene verklaring. Bij de spraakbeeldenGa naar voetnoot1) en bij de wetenschappelijke vakwoordenGa naar voetnoot2) zijn de persoonlijke oorzaken meestal het gemakkelijkst te bemerken wat betreft de wijze van ontstaan en de maatschappelijke oorzaken wat betreft de verspreiding.
* * *
De vraag naar den omvang van den persoonlijken invloed op de Taal is ten nauwste verwant aan de vraag naar het bestaan en naar de beteekenis van de zoogenaamde Taalwetten, zoowel op het gebied van de phonetiek (klankwetten), als op het gebied van de signifiek (beteekeniswetten). Albert Dauzat, die betrekkelijk weinig waarde toekent aan den bewusten persoonlijken wil, neigt tot de aanvaarding van heerschende phonetische en signifische taalwetten.Ga naar voetnoot3) Michel Bréal, die meer macht toekent aan den bewusten per- | |
[pagina 122]
| |
soonlijken wil, aanvaardt niet de phonetische en signifische wetten als heerschend.Ga naar voetnoot1) Voor wij den aard kunnen vaststellen van de zoogenaamde taalwetten, behooren wij ons rekenschap te geven van de beteekenis van het woord ‘wet’. Elders heb ik uitvoerig aangetoond, in welke hooge mate het gebruik van dit ééne enkele woord verwarrend heeft gewerkt.Ga naar voetnoot2) In de rechtswetenschap zijn de bestanddeelen van het wetsbegrip in hoofdzaak de volgende: Eene door te voren daartoe aangewezen personen gestelde norm. Eene bedreiging tegen overtreders. Een macht, die de bedreiging zoo noodig tot daad maakt. Op welke wijze men er toe gekomen is, het wetsbegrip buiten het gebied van de rechtswetenschap te gebruiken, heb ik in het Rechtsgeleerd Magazijn uiteengezet. Thans mag ik uitgaan van het feit, dat men spreekt van natuurwetten, geschiedeniswetten, taalwetten enz. Maar al te dikwijls worden dergelijke wetten opgevat als bovenmenschelijke beginselen, die de menschelijke behandelingen beheerschen en waaraan de mensch zich niet straffeloos onttrekken kan, voor zoover dit feitelijk mogelijk ware. Vooral voor de natuurwetten bestaat een geheimzinnige vereering.Ga naar voetnoot3) In werkelijkheid zijn alle deze wetten niet anders dan zuivermenschelijke formuleeringen, zonder eenige heerschersmacht. Ook de natuurwetten heerschen niet, maar beschrijven.Ga naar voetnoot4) Darwin verklaart, dat hij onder ‘wet’ aleen verstaat: ‘the ascertained sequence of events’.Ga naar voetnoot5) Prof. T. Clifford Allbutt: ‘in science law is not a rule imposed from without but an expression of an intrinsic process.’Ga naar voetnoot6) De volmaakt menschelijke aard van de natuurwetten is zeer stellig uitgedrukt door Dr. R. Wassermann: ‘Man kann | |
[pagina 123]
| |
keine “wirkende Gesetze” annehmen. Vielmehr ist der Mensch der Gesetzgeber der Natur. Die Naturgesetze sind das Resultat seiner Begriffsbildung.’Ga naar voetnoot1) Ook lady Welby verwerpt het denkbeeld van menschenbeheerschende natuurwetten.Ga naar voetnoot2) Zelfs zij, die de natuurwetten beschouwen als heerschende wetten verstaan er niet steeds hetzelfde onder. Eene opvatting is deze: wetten door de Natuur aan de menschen gegeven. Een andere opvatting is deze: wetten aan de Natuur, door een bovennatuurlijken wetgever gegeven.
* * *
Ten aanzien van het begrip Taalwet is groote strijd ontstaan door verwarring van de begrippen regelmatigheid, wetmatigheid en oorzakelijkheid. Albert Dauzat wijst op dezen strijd: Les linguistes ne sont pas tous d'accord sur le sens à donner au mot ‘loi’. Pour la majorité d'entre eux, parmi lesquels notamment Victor Henry et la plupart des romanistes, la loi, suivant la définition des philosophes, est un rapport de nécessité entre deux phénomènes et deux séries de phénomènes. Au contraire M. Bréal, M. Maurice Grammont dénomment de préférence ‘lois’ les principes directeurs qui président à l'évolution des phénomènes: M. Meillet a proposé d'appeler ‘équivalences’ les lois phonétiques, au sens strict du mot, telles que les entendent les linguistes du groupe précédent.’Ga naar voetnoot3) De phonetische wetten kunnen hier buiten beschouwing blijven. Bestaan er signifische wetten? Dat wil zeggen: wordt de beteekenis-verandering van de woorden door méér dan menschelijke wetten beheerscht? Albert Dauzat beschouwt de signifische wetten blijkbaar als beheerschend: ‘La constance et la nécessité des phénomènes qui trouveront leur expression dans les lois sémantiques’Ga naar voetnoot4) En elders: ‘Mais si les faits, les milieux diffèrent, les principes ne varient pas d'un langage à l'autre, et ce sont toujours et partout les mêmes qui | |
[pagina 124]
| |
président aux évolutions du langage’.Ga naar voetnoot1) En: ‘Ici se pose un problème capital: Y a-t-il des lois en sémantique’?Ga naar voetnoot2) Bréal gebruikt wel het woord ‘loi’: la loi de spécialité, la loi de répartition, doch hij verstaat onder deze wetten blijkbaar alleen samenvattende formules: ‘Il ne saurait être question d'une loi préalablement concertée, encore moins d'une loi imposée au nom d'une autorité supérieure’.Ga naar voetnoot3) Wundt neemt signifische wetten als heerschend aan: ‘....dasz der Bedeutungswandel, ebenso wie der Lautwandel, überall einer strengen Gesetzmässigkeit unterworfen ist, dessen Erkenntnis nur in vielen Fällen durch die Konkurrenz mannigfacher Ursachen verschiedenen Ursprungs erschwert wird.’Ga naar voetnoot4) Anders Paul. Hij wijst op den strijd tuschen de taalkundigen over het woord ‘Gesetz’Ga naar voetnoot5) en verklaart nadrukkelijk, dat zelfs de phonetische wetten slechts beschrijvende formules zijn: ‘Das Lautgesetz sagt nicht aus, was unter gewissen allgemeinen Bedingungen immer wieder eintreten muss, sondern es konstatiert nur die Gleichmässigkeit innerhalb einer Gruppe bestimmter historischer Erscheinungen.’ Mauthner heeft zich op verschillende plaatsen uitgesproken omtrent bestaan en aard der taalwetten. Uitteraard beschouwt hij ze niet als heerschend: ‘Die Gesetze der Sprache sind historische Allgemeinheiten’.Ga naar voetnoot6) En elders: ‘Ich habe an zahlreichen Stellen versucht, den Begriff Gesetz zu analysieren und ihn als einen rein menschlichen, der Wirklichkeit fremden, auf die Welterkenntnis nicht anwendbaren Begriff nachzuweisen. Insbesondere in der Geschichte gibt es keine Gesetze, auch nicht in der Sprachgeschichte’.Ga naar voetnoot7) Nog minder dan de natuurwetten zijn de taalwetten heerschend. Terecht stelt Mauthner de vraag, waarom de taalwetenschap niet evenals de sterrenkunde in staat stelt tot het doen van voorspellin- | |
[pagina 125]
| |
gen, wanneer de taalwetten even stellig zijn als de natuurwetten.Ga naar voetnoot1) * * *
Wij meenen de taal in het algemeen en de rechtstaal in het bijzonder te kunnen verbeteren door het taalgebruik meer bewust, meer logisch te maken. Doch de vraag is zeer betwist of de uitdrukkingsmacht van eene taal grooter is, naarmate het uit de woorden van die taal duidelijker blijkt, op welke wijze zij door samenstelling of door afleiding gevormd zijn. Prof. G.J.P.J. Bolland is de meening toegedaan, dat de uitdrukkingsmacht van een taal toeneemt naarmate de wijze van woordvorming doorzichtiger is. Hieruit volgt, dat hij de uitdrukkingsmacht van het Fransch gering moet achten, wellicht nog voldoende voor de dagelijksche behoeften, maar onvoldoende voor de mededeeling van fijnere gevoelens en gedachten.Ga naar voetnoot2) Van dezelfde meening is de Flamingant pastoor Hugo Verriest, sprekende van ‘de Fransche taal, die eigenlijk geen tale en is.’Ga naar voetnoot3) Prof. Salverda de Grave is de meening toegedaan, dat de uitdrukkingsmacht van eene taal afneemt naarmate de wijze van woordvorming doorzichtiger is. Hieruit volgt, dat hij de uitdrukkingsmacht van het Fransch groot moet achten. Inderdaad: ‘Juist omdat de etymologie een beletsel is voor het begrijpen van een woord, leent het Fransch zich zeer goed voor de wijsbegeerte.’ En verder: ‘De waarheid is, dat om een term in al zijn schakeeringen te verstaan en na te voelen, men moet beginnen de etymologie ervan te vergeten.’Ga naar voetnoot4) De strijdbare Flaminganten achten de uitdrukkingsmacht van de Fransche taal gering. De Groningsche Hoogleeraar in de Fransche taal en letterkunde, acht de uitdrukkingsmacht van de Fransche taal zeer groot. In verband met hetgeen ik vroeger elders schreef over den invloed van het subjectivisme op wetenschappelijke mee- | |
[pagina 126]
| |
ningen, moge ik terloops op deze verschillende opvattingen de aandacht vestigen.Ga naar voetnoot1) Het belang van deze vraag voor de waarde van ons onderzoek is duidelijk. Indien waarlijk kenis van de wijze, waarop een woord werd gevormd een beletsel is voor het begrijpen van het woord, dan is een onderzoek als het onze niet alleen zonder nut, maar zelfs schadelijk. De meening, dat het uitdrukkingsvermogen van het Fransch gering is, vindt men ook bij Prof. M. de Vries: ‘Eene zóó arme taal als het Fransch, die met weinig middelen veel doen moet en alle scheppingskracht mist.’Ga naar voetnoot2) Merkwaardig is in dit verband eene uiting van Prof. De Vries in eenen brief aan den Minister van Justitie (30 Juni 1879): ‘Ik aarzel dan ook niet te verklaren, dat naar mijn oordeel dit Strafwetboek, wanneer het U goeddunken mocht, de door mij aangewezen kleine verbeteringen aan te brengen, uit het oogpunt van taal en stijl niets te wenschen zal overlaten en niet zal onderdoen voor het beste, wat een Fransch wetgever leveren kan.’Ga naar voetnoot3) Dr. Jac. van Ginneken meent, dat de waarde van de tegenwoordige Fransche rechtstaal grooter is dan de waarde van de tegenwoordige Nederlandsche rechtstaal.Ga naar voetnoot4) Bréal is dezelfde meening toegedaan als Prof. Salverda de Grave, deze, dat voor een juist woordgebruik de kennis van de wijze van woordvorming niet noodig en zelfs in vele gevallen schadelijk is. Niet noodig: ‘Aussi l'étymologie n'a-t-elle la plupart du temps qu'un intérêt historique.’Ga naar voetnoot5) Schadelijk: ‘Plus le mot s'est détaché de ses origines, plus il est au service de la pensée.’Ga naar voetnoot6) Waar is te midden van deze talrijke meeningen de waarheid? | |
[pagina 127]
| |
Tusschen de beide uitersten van Prof. Bolland en Prof. Salverda de Grave. Eenerzijds is het zeker waar, dat wij van de meeste woorden de wijze van ontstaan niet kennen. En indien wij deze kennen dan nog is de ontstaans-wijze ons bij het gebruiken slechts zelden bewust. Ook van de meeste spraakbeelden en van de meeste spreekwoorden is ons de oorspronkelijke zin niet bekend of bewust. Toch gebruiken wij ze zonder misverstand. Een voorbeeld. Een blinde jonge man gaf mij ter lezing een aantal van zijn gedichten. Hij is blind geboren. Nochtans gebruikt hij zonder vergising talrijke spraakbeelden als: ‘purperen avondstond’, ‘azuren sterrenhemel’. Deze gedichten hebben niets persoonlijks. De taal van eenen blind-geboren Dichter van sterke persoonlijkheid zou natuurlijk geheel anders zijn. Een mij bekend muziekkundige, eveneens blind-geboren, gebruikt zonder vergissing spraakbeelden als ‘schitterende stem’ en ‘schitterende aanslag’. Een signifisch onderzoek van de taal der blindgeborenen is voor de taalpsychologie van groot belang. Dr. Jac. van Ginneken deelt een groot aantal zeemanswoorden mede, die uit de Nederlandsche taal in andere talen zijn overgegaan.Ga naar voetnoot1) Het is merkwaardig, hoe weinig de klank dier woorden veranderd is, ook in eene geheel afwijkende taal als het Russisch. Het Hollandsche ‘achterluik’ is in het Russisch ‘achterljuk’ geworden. Dit is voor eenen Russischen zeeman een gewoon Russisch woord, waarvan hij zich met juistheid bedient, zonder de afkomst te kennen. Dr. van Ginneken vermeldt het Hollandsche woord ‘brandwacht’ in de beteekenis van ‘wachtschip tegen vijandelijke branders’, in het Russisch ‘brandvachta’. Dit is niet geheel volledig. Toen wij met een stoomschip de haven van Kroonstad binnenliepen, kwam met andere haven-ambtenaren aan boord een matroos, die op zijn muts in Russische letterteekens het woord ‘brandwacht’ had. De uitspraak was geheel als in het Hollandsch. Het woord was voor hem een gewoon Russisch woord, niet minder dan ‘nitchewo’, waarvan hij de vormingswijze waarschijnlijk evenmin zal hebben geweten. | |
[pagina 128]
| |
Maar anderzijds: een woord als ‘brandwacht’ zal toch voor eenen Hollander meer inhoud, meer gevoelswaarde hebben dan voor eenen Rus. Ik wijs op een woord als ‘stadhouder’, in het Fransch ‘stathouder’, in het Italiaansch ‘statoldero’Ga naar voetnoot1). Zeker zal een Italiaan begrijpen, wat een ‘statoldero’ is, zoo goed als een Hollander begrijpt wat een ‘doge’ is. Maar toch, een zin als: ‘Il re, in Olanda, è considerato quasi piu come statoldero che come re’ zegt voor eenen Hollander meer dan voor eenen Italiaan. ‘Banquise’ voor ‘bankijs’ is in het Fransch overgegaan. Men vindt het in Fransche woordenboeken. Maar stellig heeft het woord voor eenen Franschman minder gebruikswaarde, dan voor eenen Hollander. ‘Iceberg’ voor ‘ijsberg’ vindt men bij Fransche schrijvers en in Fransche woordenboeken. Ik vond het in een Fransch gedicht.Ga naar voetnoot2) Ongetwijfeld bedoelde de Fransche Dichter met zijn woord de ijsbergen. Maar het woord moet voor hem een mindere waarde hebben gehad. Hoeveel? Geene taal heeft zoo veel uitdrukkingsvermogen, dat iemand in woorden kan brengen, welke waarde een bepaald woord voor hem heeft. In het algemeen heeft een doorzichtig woord meer uitdrukkingsmacht en zal het meest-doorzichtige woord bij voorkeur worden gebruikt. Niet steeds: ‘Landbouwer’ is zeker doorzichtiger dan het algemeen gebruikte ‘boer’. Uit woorden als ‘schillenboer’ en ‘vischboer’ blijkt, hoe volkomen de Zin van het woord ‘boer’ vergeten is. Doch anderzijds, (en dit bewijst weder, hoe weinig er vaste taalwetten bestaan,) ziet men in de zoogenaamde volksetymologie de uiting van een behoefte, woorden, die ondoorzichtig zijn geworden, te vervangen door woorden, die terecht of ten onrechte voor meer doorzichtig worden gehouden.Ga naar voetnoot3) Men vindt hiervan talrijke voor- | |
[pagina 129]
| |
beelden in de geschiedenis van de spreekwoorden. Uit velen twee: ‘Ik ken hem van haver tot gort’ en ‘Goed van inhoud zijn’.Ga naar voetnoot1) Thans de meening van Prof. Salverda de Grave, dat kennis van de wijze van woordvorming een hindernis kan zijn voor een goed woordgebruik. Dat wil zeggen, dat ondoorzichtig worden van woorden, (door mij genoemd ‘woordverduistering’) nuttig kan zijn. Ongetwijfeld kan een woord, waarvan de oorspronkelijke Zin is vergeten, werkzaamheden verrichten, die het niet zou kunnen verrichten, indien de Zin den gebruikers nog zuiver en stellig bekend en bewust was. Indien in ‘marine’ het begrip ‘mare’ nog bewust was, dan zouden wij niet spreken van ‘luchtmarine’. Evenmin zouden wij eene vrouwelijke predikant ‘domine’ noemen of eene vrouwelijke rechtsgeleerde ‘meester’, indien de Zin van deze woorden ons bewust was. Dergelijke woorden vinden wij in alle talen. In het Fransche woord ‘journal’ is de Zin van ‘jour’ geheel verdwenen. Vandaar het ontstaan van woorden als: ‘journal hebdomadaire’ en ‘journal quotidien’, waarvan de letterlijke vertaling: ‘wekelijksch dagblad’ en ‘dagelijksch dagblad’ in het Hollandsch zeker zeer vreemd klinkt. In het Russisch is een ‘journal’ juist nooit een dagblad, maar een tijdschrift. Een maandschrift als ‘Roesskoe Bogatstwo’ met afleveringen van vierhonderd bladzijden heet ‘journaal’. Een dagblad heet ‘gazeta’. Van dezelfde waarde als ‘journal hebdomadaire’ zijn in het Hollandsch woorden en uitdrukkingen als: ‘gouden oorijzer, nikkelen vouwbeen, witten in alle kleuren’. In afwijking van schrijvers in de Nieuwe Taalgids acht ik het gebruiken van dergelijke woorden een gevaar voor de uitdrukkingsmacht van de Taal. Van eenen kleinen jongen teekende ik de volgende woorden aan: stampleeg gelijkvormig met stampvol; pikwit gelijkvormig met pikzwart; kletsdroog gelijkvormig met kletsnat.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 130]
| |
Van dezelfde waarde als deze woorden is het woord ‘Männliche Dirne’ voor een ‘schandjongen’ dat ik in een Duitsch tijdschrift vond.Ga naar voetnoot1) Ten slotte een voorbeeld uit een geheel anders gevormde taal: het Hebreeuwsch. Er is eene uitdrukking , welke letterlijk beteekent: ‘door de handen van’. Deze Zin is evenwel verbleekt tot de bedoeling ‘door’. Vandaar de uitdrukking: , welke letterlijk beteekent; gelijk gezegd werd door de handen van.’Ga naar voetnoot2)Een vergelijkend signifisch onderzoek van dergelijke uitdrukkingen in vele talen is van groot belang voor de volkszielkunde.Ga naar voetnoot3) Het is met schroom, dat ik wijs op gelijkwaardige verschijnselen in meerdere talen. Want juist uit zulke gelijkwaardige verschijnselen is het geloof ontstaan aan algemeen geldende, dat wil zeggen heerschende, taalwetten. Uit het voorgaande volgt: ‘Een woord, waarvan de samenstelling of de afleiding niet meer bewust of bekend zijn, kan werkzaamheden verrichten, welke het niet zou kunnen verrichten, wanneer de samenstelling of de afleiding nog wel bewust of bekend waren.’ In zooverre is de meening van Prof. Salverda de Grave de meer waardevolle. Echter: ‘Deze meerdere werkzaamheden kunnen door zulke woorden nooit zóó goed worden verricht als door woorden wier samenstelling of afleiding wel bekend en wel bewust zijn, en wier werkzaamheden overeenkomen met hetgeen redelijk volgt uit de beteekenis van hunne grondwoorden in verband met de wijze van samenstelling of afleiding.’ In zooverre is de meening van Prof. Bolland de meer waardevolle. Het verschil tusschen beide meeningen is dus dit: eene taal, die volmaakt voldoen zou aan de verlangens van Prof. Bolland zou ondenkbaar sterk zijn van uitdrukkingsvermogen maar tevens zóó samengesteld van bouw, dat slechts weinigen haar op juiste wijze zouden kunnen gebruiken. Eene taal, voldoende aan de verlangens | |
[pagina 131]
| |
van prof. Salverda de Grave is eenvoudiger van bouw, gemakkelijker in het gebruik, maar minder sterk van vermogen.Ga naar voetnoot1) Mijne voorkeur gaat in de richting van de verlangens van Prof. Bolland. Vooral waar het eene wetenschappelijke vaktaal geldt, als de rechtstaal, meen ik, dat wij niet moeten opzien tegen meerdere samengesteldheid van bouw en meerdere moeilijkheid van gebruik, wanneer wij daardoor de uitdrukkingsmacht van de taal vergrooten. Wanneer de woorden: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ steeds gebruikt werden, gelijk zij logisch gebruikt moeten worden, dan zou de bouw van de Nederlandsche rechtstaal meer samengesteld zijn. Het juiste gebruik zou moeilijker worden, maar de uitdrukkingsmacht grooter.
* * *
Nog ééne vraag zou ik in dit Hoofdstuk willen stellen en bespreken: ‘Hebben de beteekenis-veranderingen bewust of onbewust plaats?’ Het is duidelijk, dat deze vraag in wezen niet verschilt van de reeds vroeger gestelde en besproken vragen: ‘Bestaan er signifische taalwetten?’ en ‘Heeft de wil van den enkeling invloed op de beteekenisverandering der woorden?’ Uit mijne beschouwingen aangaande deze twee voorafgaande vragen volgt, dat ik de derde vraag zou willen beantwoorden in dien zin, dat de beteekenisveranderingen deels bewust, deels onbewust plaats hebben. Dat het zeer zeker mogelijk is door opvoeding en oefening aan de bewuste beteekenis-veranderingen meer invloed toe te kennen. Dat het uitdrukkingsvermogen van de Taal machtiger wordt, naarmate men de woorden met meer bewustheid gebruikt. Michel Bréal hecht, evenals de meerderheid van de signifiekkundigen, minder waarde aan het bewustzijn met betrekking tot het taalgebruik. Dr. Jac. van Ginneken meent, dat men de kracht van het bewust | |
[pagina 132]
| |
opzet in zulke spontane uitingen als de taal is, niet moet overschatten.’Ga naar voetnoot1) Uit andere meeningen van Dauzat was reeds te verwachten, dat hij aan het bewustzijn niet eenen grooten invloed zou toekennen op de beteekenis-veranderingen van de woorden. Hij beschouwt de vraag naar den invloed van het bewustzijn als vrijwel gelijk aan de vraag naar het bestaan van taalwetten.Ga naar voetnoot2) Het zeer groote belang van de vraag wordt stellig door hem erkend: ‘La grosse question qui se pose concerne la nature des faits sémantiques. Ces phénomènes sont-ils conscients ou inconscients?’Ga naar voetnoot3) Paul acht den invloed van het bewustzijn gering. Hij spreekt van de ‘Absichtslosigkeit der sprachlichen Vorgänge’.Ga naar voetnoot4) Eveneens: ‘Es ist ferner auch nach dieser Seite hin von grosser Wichtigkeit, dass die sprachlichen Gebilde im allgemeinen ohne bewusste Absicht geschaffen werden.Ga naar voetnoot5)
* * *
Wij zijn hiermede aan het einde van het eerste Hoofdstuk gekomen. Welicht zal menig lezer zich de vraag stellen of inleidende en algemeene beschouwingen, die een vierde gedeelte van het geheele werk beslaan, niet te algemeen zijn. Ik heb ook mij zelven deze vraag gesteld, en haar niet bevestigend beantwoord. Want voorzichtige uitvoerigheid leek mij meer bevredigend, dan eene beknoptheid, die niet aan meening tegenover meening recht doet wedervaren. En zonder voldoende inleiding levert eene toepassing op de begrippengroep: ‘aansprakelijk, verantwoordelijk, toerekeningsvatbaar’ te veel moeilijkheden op.Ga naar voetnoot6) |
|