De Beweging. Jaargang 11
(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Boekbeoordeelingen‘Boefje’ door M.J. Brusse dertiende druk.Hoeveel is er in de wereld veranderd sinds de eerste druk van ‘Boefje’ ons verraste. Boefje zou thans niet meer op eene openbare terechtzitting verschijnen en de gevoelige recidivist, dien Brusse op bldz. 148 onderaan op de tribune plaatst, zou niet meer met een gematigd vloekwoord kunnen bezweren dat ‘het jog dronke is’. Wij zijn veranderd en de wereld is veranderd, maar ‘Boefje’ is toch altijd een heel heel aardig boekje. Zoo'n boekje verzoent. Laten wij het bekennen: het leven is voor niemand van ons geworden wat wij dachten, dat het zijn zou toen wij achttien jaar waren. Zij, die thans achttien jaren zijn, zullen het niet gelooven om het later te ervaren. Maar dit boekje! ‘Jan was 't eerste klantje van Pro Juventute, dat ik voor mijn rekening kreeg’. En ‘Hij roeide me in 't schuitje over de vaart, gaf me een duchtige poot tot afscheid en door zijn grinniklach heen sprongen 'n paar tranen in z'n oogen’. Zietdaar: de eerste en de laatste zin en de rest daartusschen leze ieder, die het boekje nog niet gelezen heeft. Maar in trouwe: zijn die lach en die traan niet de waardige zinnebeelden van het Leven, dat Boefjes met dertien drukken brengt? En nog klaagt men. Prof. Diepenhorst klaagt in Stemmen des Tijds.Ga naar voetnoot1) Het boekje is wel mooi het ‘wekt bewondering om de getrouwheid van teekening en het doet somwijlen uitschateren van vroolijkheid over de wilde origineele uitvallen van den jeugdigen straatbandiet’. Maar toch het: ‘heeft een gevaarlijke strekking, wanneer getreurd wordt, dat bij “het klantje van Lombroso” de heerlijke woeste misdadigersdrang heelemaal is uitgestorven, en Jan een | |
[pagina 90]
| |
gedwee braaf boefje is geworden’. Inderdaad: afschuw van het boefjesbedrijf zal men bij Brusse niet leeren. Welk een innige verteedering in zijne woorden wanneer hij over den baldadigen straatknaap schrijft. Het broertje, dat geen Boefje is, heet ietwat smalend, ‘een beetje stomp en suf-egoïstisch.’ Maar heeft de broer ongelijk wanneer ‘hij niet kon hebben, dat het kreng altijd zoo verwend wier. Jan kreeg altijd cente en lekkers, of ie gapte in 't en ie mog bij meheer komme. En hijzelf, die niet stal en hard mos werke, kreeg niks’. Inderdaad. Niemand onzer, die haat en wraak wil tegenover hen, die met de strafwet in gevoelige aanraking zijn geweest. Maar in de laatste woorden ligt eene bittere waarheid. Merkwaardig zooals het gevoel van af keer van beroepsdieven bij sommige schrijvers is verloren gegaan. Mr. Dr. N. Muller heeft de Stelling verdedigd: ‘Afkeer van den dief is een sociaal instinct van lage orde.’ Niet de dieven, maar de helers hebben de hevigheid van Mr. Muller's haat en hoe boos staat het zinnetje op bldz. 66 van zijn proefschrift: ‘De drie dieven loopen erin en de snees liegt zich vrij’. Maar zonder zedelijke afkeer van den dief, waar bleef de veiligheid van de maatschappij en ons gevoel van braaf heid. | |
Palestina en de Oorlog.Ga naar voetnoot1)Het Joodsch-Nationaal-Fonds is voor de lezers van ‘De Beweging’ niet een vreemde. Menigmaal ben ik de Dichter geweest van het J.N.F. Geen jaar was ik het in zorgvoller omstandigheden dan in dit jaar, waarin niet één volk meer dan het onze heeft geleden en verloren. Maar ook: niet één jaar gaf ik mijn Lied in een vaster vertrouwen. Van alle internationale organisaties heeft de Zionistische het minst verloren aan invloed en beteekenis, en van alle internationale organisaties is zij de eenige, die na den oorlog dadelijk machtiger haar werk hernemen zal. De schrijver van het hier aangekondigde vlugschrift is de Dader van het J.N.F. in Nederland. Hij is de zorgzame kas- | |
[pagina 91]
| |
beheerder en de vlijtige ijveraar. Het Joodsch Nationaal Fonds is voor de Zionistische Beweging van het allergrootste belangGa naar voetnoot1). Zijn doel: de verkrijging van grondbezit in Palestina als onvervreemdbaar eigendom van het Joodsche Volk. Palestina moet ons niet worden geschonken door de goedwillige gulheid van groote mogendheden. Het moet worden veroverd met geduld en vlijt, gelijk het eeuwen vroeger veroverd is met pijl en boog. Het Land moet geduldig worden gereedgemaakt voor het Volk, en het zwervende volk moet worden gereedgemaakt voor het wachtende Land. Als geschenk is Palestina voor ons Volk waardeloos, als verovering is het zijn Leven. De Heer Alfred Polak, de schrijver van ‘Palestina en de Oorlog’ begint zijn boekje met eene uiteenzetting van hetgeen voor den oorlog door ons in Palestina was bereikt. De rijkbloeiende nederzettingen rondom Jaffa, de graandragende, wijn- en amandelbouwende aan het meer van Tiberias. De ruime goedgebouwde stadsgedeelten te Jaffa en te Haifa. De nijverheidschool te Jeruzalem, de Banken overal werkzaam. Dit alles door eigen eerlijke vlijt gewonnen en thans door een woest wanbedrijf bedreigd. En hoeveel reeds vernietigd. De prachtige jaardracht van sinaasappelen vermodderd omdat er geen uitvoer is. Uitvoer van wijn, amandelen en druiven onmogelijk. De Anglo-Palestina Company gesloten, omdat zij toevallig een Engelsche maatschappij is. In de kolonies kostbare boomen gekapt voor oorlogstuig. Overal verwoesting. Maar nergens ontmoediging. Want in ieder woord en in iedere regel in het boekje van den Heer Alfred Polak spreekt het vaste vertrouwen, dat het Joodsche Volk gered zal worden door het Zionisme, maar ook door het Zionisme alleen. Onze Daders zullen de droomen van onze Dichters waarmaken, gelijk wij iederen morgen in onze gebeden uitspreken: ‘Helpers zullen den berg van Zion bestijgen en richten over den berg van Esau.’
J.I. de H. | |
[pagina 92]
| |
De Belgische Neutraliteit Geschonden, door Mr. Dr. J.H. Labberton. Amsterdam, 1915, W. Versluys.Een vurig en soms heftig geschreven verdediging van Duitschland, uitgaande van de veronderstelling dat dit rijk, met name Pruisen, het zedelijk genie onder de staten is, en als zoodanig gerechtigd zich de levensvoorwaarden te scheppen waaronder het zelf kan bestaan en zijn roeping aan de menschheid doen ten goede komen. Alleen op grond van die voortreffelijkheid - meent de schrijver - had België het ter wille moeten zijn, en was het een onrecht dat andere staten zich er tegen wapenden. Een fout van de dichter die hier aan het woord is, schijnt me, dat hij, strijdende voor de waarheid van zijn eigen droomen, alle andere voor drogbeelden uitmaakt. Te minder had hij hiertoe het recht, wijl hijzelf zijn eigen hierboven genoemde grondstelling niet voor meer dan een hypothese geven dorst. Die stelling is in Duitschland geen hypothese, maar een algemeen beleden geloof. Wanneer dan ook over-rijnsche vrienden ons van kortzichtigheid mochten beschuldigen, zouden wij hun dat ten goede houden. Wij zouden begrijpen dat zij, bevangen in hun eene volksdroom niet anders konden handelen. Maar wie - Nederlander en buiten Duitschland - onbevangenheid genoeg bezit om te betoogen, en zijn meening alleen als een door hem aanvaarde veronderstelling durft aanbieden, geeft blijk van aanmatiging of van zwakheid als hij minachtend spreekt over de denkbeelden van anderen. Het feit dat Mr. Dr. Labberton een hypothese aanhangt is geen reden waarom ze meer waar zou zijn dan haar tegendeel. En indien hijzelf innig van haar waarheid overtuigd was, zou hij niet dàn juist geschroomd hebben op andere overtuigden geringschattend neer te zien? A.V. |
|