| |
| |
| |
Liederen
Door
Nine van der Schaaf
In harten lees ik en in het verborgene dringt licht,
Maar dat eene hart is mij duister,
En meest op aarde dierbaar is mij de rust van zijn koel hart.
Hij heeft zich een huis op een rots gebouwd,
Daarin woont hij eenzaam en schuwt het licht,
En ik mag daar niet binnengaan,
Maar de zeeën rondom zijn diepe wonderen,
Zij staan op uit hun doodsche rust tot bruisend leven,
En keeren langzaam tot hun rust weer, hun
Woest lied ruischt in zachte melodieën traag over de aarde
Eindeloos. Ooren die hooren worden dien eentonigen zang niet moede.
Mij zijn de geheimen van zijn koel hart dierbaar,
Gansch mijn leven weef ik aan één lief gewaad,
En zoek de bekoring van den eindloozen droom,
Stervend zal ik ontwaken.
| |
| |
In het land waar woorden geen klank hebben,
Gaat de fee van het leven rond,
Gij ziet haar eenmaal, dan wijkt zij van u
In de eeuwigheid, en de duur der tijden vangt aan
En draagt den machtigen stroom van nieuw leven voort.
Ik draag in mijn klein hart groote liefde,
Ik moet over eindlooze zeeën varen,
De golven zeggen mij in somber gedreun:
Wij kennen uw liefste niet en kennen u niet,
Ik geef geen antwoord, maar zij dringen aan en eindlijk
Fluisterend zeg ik: mijn liefste is die ik niet noemen kan,
Want geen vroolijk bloemenspel omwond mijn hoofd,
Ik ben de bruid niet die de rozen der liefde kroonden,
Om die rozen treur ik, maar mijn treurnis draag ik
Zonder geklaag, ik drijf op uw stroom, vreugdloos
En smartloos, mijn liefde bewaar ik en in mijn hart
Bloeit de droom. Ik drijf, maar blijf wondren der aarde
Nabij. Mijn ziel draagt geurende rozen mee
Over den donkeren vloed van het leven.
Ik kom arm tot u en gij moet mij veel meedeelen,
Mijn handen zijn ledig, ik zal fluisterend tot u komen,
Want het gejubel van mijn liefde verstomt in uw nabijheid,
Ik zal ver van u gaan in de reine verre klaarheid
En toch tot u weerkeeren. Ik wil uw rijkdom,
Ik wil zalig zijn in uw zachte gedachten,
Geen droefheid zal mij overweldigen, zoolang mijn armoe
| |
| |
Zang van den hellen dag is geëindigd,
Zonnerood van den avond betoovert de ziel,
En de liefdegloed bleekt niet als de zonnegloed bleekt;
Blanke handen, wuivend in hellen dag,
Roerloos ineen nu, twee geliefden die van elkander niet scheiden,
Maar het nachtelijk eenzaam licht,
Van een ster, die klein is en zacht fonkelt,
Komt na het avondrood van mijn droom,
Ik ben alleen in den nacht met de levende
Ik waak en houd in de stilte wacht,
Niemand roept mij en geen die mij aflost,
Om mij is donkerheid van een zoele zomernacht,
Om mij is loover van groote volle boomen,
Ik zie van bloemen bleek geblink
Mijn voetstap alleen breekt stilte van zomernacht,
De nimfen zweven geruischloos nader, vinden mij
En verlaten mij. Eens meende ik:
Een die mij lief was zou hier binnenkomen,
- De bloemen zijn mij lief die mij misleidden.
Eenmaal zal ik te nacht een licht aansteken,
Daarmee in mijn hand langs de boomen gaan,
Dan zal een komen die stil mij aflost,
Zal het licht nemen en in mijn oogen zien,
En het licht uitdooven. Zoo stil gebeurt
| |
| |
Wij zijn ver weggestroomd van het bloeiende leven,
Onze handen zijn teer en bevend en voeren geen spel,
Als de sterke kinderen doen die hun dagfeest vieren,
Ons gefluister gaat niet buiten de wanden die ons omsluiten,
De luide juichkreten doen ons het spel wel volgen en wij droomen
Weemoedig een wijl mee met die anderen, ver van ons;
Na bruisend leven komt stilte, dan hooren wij
Ons gefluister weer en spelen glimlachend ons zacht spel
Der gedachte, en binden den grooten dood,
Wij willen schoon zijn om onzen god te eeren,
Wij alle zijn ijdele kinderen en streven
Omhoog met kracht van leden of zacht-
In den onzichtbaren nachtadem,
Niet ledig kom ik tot u in zulk een verborgen uur,
In duisternis en slaap verborgen,
Geen gaven, - maar een spel dat ijl en eeuwig is
Voer ik mee, en licht zal mij het komen zijn,
Zwaarder her heengaan, of ik u iets roofde
Of gij mij vleugels roofde en ik blijven moest.
Ik ben altijd met u, in licht en donkerheid,
Dagen en nachten zijn gelijkelijk schoon in onze droeve
En goede gedachten. Het gezang is het vloeiende leven,
Gaat van ons uit naar het licht en de donkerheid
Als windgebruis. Of blijft stil in bewogenheid als geklank
| |
| |
Van een eenzame kerkklok, de tonen zijn alle gelijk en komen
In loome rijen van de rustige stee en bereiken het landvolk,
Om de rust van een langen zomerschen dag in te luiden;
Zulk een gelui dat over blankbloeiende velden stroomt
En de vree van het heel zomergetij luid uitspreekt;
Ziet gij van ver menschen komen, die klein zich
Voortspoeden, al haastiger, nu het gelui sterft? zij
Komen te saam in het dorp, - vreemdlingen zien hen
Maar zoeken den dag buiten de woningen, dwalen het veld in,
Enkelen dwalen zoo ver dat zij droomen: daar was geen woning
Dan het wijd buiten, zij zijn gasten van de goden
Van hemel en wind en wolken, - maar zij zijn niet genoode,
En 't boerenvolk ziet hen, vanaf de vaste hofsteden,
Meewarig na. Enkle dier zwervers vinden een kostbaar ding
In het veld en allen roemen den schoonen zachten dag, die geduldig
Zich welft over hun hoofden. Hun stemmen sterven in 't wijde,
Wij hooren hun stemmen niet. Zij zijn in de verte
Geblink van vlinders, onze woning bereiken zij niet,
Want onze woning is door zooveel geboomte omgeven
Als het paleis uit de sprook. Hoven waar vruchten rijpen
Zijn er bezijden en ster-fonkelende bloemen,
Open in daglicht. Wij gaan betooverd langs haar
En vinden een waterweg, doch als wij varen
Omsluit het geboomt' ons al dichter, schemer omhult ons
Op vollen dag. Witte, stille vlinders zweven met ons en dringen
Mee in de groene verborgenheid en als wij niet verder gaan,
Dalen z'in langzame rondedans naar de rand van ons vaartuig,
Plooien hun vleugels tot rust daar, - hun witte betoovering
| |
| |
Ons land waar wij krijgers vormen,
Komt met uw zwakke gezang gij nader?
Wij strijden bij dag en nacht een verwoeden strijd,
Vijanden zijn sterker dan wij, doch onze bitterheid
Wint den krijg. Onze wil is een fier stil ding,
Dat wij dragen met ons, een onzichtbare
Banier, waarvan wij niet wijken. Wij sterven
Stil en laten een stille kracht na, die vlood
Mijn gezang zal slapen en waakt over uw slaap,
Mijn zwakke gezang hult zich als een donker gewaad,
Om den blinkenden strijder en verbergt hem,
Het gedruisch van den krijg,
Wijkt af van den droomende.
Hij was eens de teedere knaap die sterven wou
Zegevierende dood na veel woeste en blijde dagen,
- Man die zijn wapentuig rustig in orde hield,
Doch meer teedere knaap, die weenend droomd'in den nacht
Van bloed en bloemen, witte en roode, en van al de schoone
Liefdedingen die vergaan, van lach en bloemen, veelkleurige,
En zij de schoonste van al, zijn bruid, die hem kuste
En tooide met haar gaven. Maar stil en levend
Heeft hij den grooten dood tot zich genomen,
Ik zag zijn glimlach: zijn fierheid is wel gestegen,
Hij is een machtig vorst nu, de joelende kinderen
Kennen hem niet, zijn veelkleurig en rijk gewaad
Lijkt hen grauw, maar ik minde zoo lang
Verscholen bloemen die ik vaak eenzaam zocht,
Peinzend van minnaar mijne, die van ver komen zou,
En vond eens mijn liefde, toen ik hervond de schoone
Bloemen in de geheimnis van zijn stil
| |
| |
Van de strijders, die bouwen willen de toekomst,
Fiere koningen op aarde, die weinig volgers hebben,
Gaat een roep naar de verscholen, liefhebbende harten,
Naar de duizende. Gij kunt een koninkrijk vormen
Dat op aarde onoverwinlijk staat! De horden barbaren
Zullen zich stooten aan uw machtige eenheid, dan zullen
Ook zij weifelend, wapenloos ingaan, vergrooten
Uw koninkrijk, - en de aarde zal eindlijk
Goede woonplaats voor allen zijn! Maar de lief hebbende harten
Zijn als onnoozele kinderen, schenken hun gaven
Blind en nooit vele beantwoorden den roep der strijders,
Want liefde is hoogste wijsheid, die onwetend stroomt
Van den alwetende. Liefhebbende harten hebben zich zwijgend
Gegeven en zijn heengegaan zonder bitterheid. Op aarde
Leven zij verborgen in paleizen en in alle kluizen
Zeldzame sieraden. Strijders roepen vergeefs
Die goeden tezamen, zij zijn eeuwig verspreid en hun armen
Omstrengelen, verwarmen, die koud zijn en verstard in misdaad,
En worden aan geen ontrouw. Liefde doolt
Met de dolende. Strijders willen een leger,
Vast aaneen en machtig op aarde. - Zij zijn altijd
Machtlooze verscheidenheid. De strijder, de fantast,
Die liefde's gloed laaien zag over heel de aarde,
Vindt haar, die blind is, eenmaal aan zijn zijde,
Als hij ontwaakt in het dal waar zij huist;
Water vloeit om haar dat zij niet ziet,
Vrucht die te veld staat gedijt, zij zegt hem:
Zie, ik ben klein, van al 't groote op aarde
Zie ik niets, 'k hoor de beken weenen en weet
Dat op aarde veel droefs is, - in den nacht
Ga ik bergop en roof de eenzamen, die vermoeid
Neerzonken, zoo voerd' ik ook u mee en behoud u, ik woon
Eeuwig in 't dal waar de droeve beken ruischen,
Doch zal u stijgen doen in den hemel der vreugde.
| |
| |
De weter koning op aarde,
Wordt die liefheeft een koning ontrouw
Als een koning in mijn droomen.
Mijn lief, kom mij bevrijden uit den waan;
Heden en toekomst zijn altijd één,
En wij moeten in het heden leven,
Na het heden leven wij in de eeuwigheid;
Zoo is het weten dat mij vrijer doet ademen,
Mijn gang is luchtiger, ik ben nu buiten,
Hemel is wijd zichtbaar en uw huis weet ik
Dat gebouwd werd in dezen tijd, - zoo is het ook
Bereikbaar in het heden, en aan uw huis
Leg ik mijn zorgen neer en al het aardsche,
Dat ik heel licht daar binnenga.
Zij was arme, die wist alles van armoe
En van rijkdom niets. In haar grauw kleed
Liep zij 't pad langs, waar bezijden de bloemen bloeiden
En sprak: wijl ik grauw ben, heb ik u lief,
Kleurige bloemen! Als zij van vogels hoorde het hooge
Gefluit sprak zij: Wijl de vreugd' in mijn hart gevangen is
In veel droefheid, heb ik u lief, vrije vogels!
| |
| |
Toen zij de pralende koning zag in zijn gouden mantel,
Viel zij te voet hem en sprak: ik heb u lief
Wijl gij de koning zijt! - Ik ben grauw, -
Uw paleis is hier ver vandaan, uw reis
Zoo ver van huis, - daarom vaarwel!
Toen de koning heen was, fluisterd' een stem haar:
Werp vàn u dat grauwe kleed,
Zoo zult gij een schoone bloem gelijken!
Leen van een vogel vleugels, zoo zult gij
's Koning's ver paleis bereiken!
|
|