De Beweging. Jaargang 11(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Vier Gedichten Door Käthe Mussche Zomeravond Tot een zieken vriend. De lindebloesem geurt, een zomervogel kweelt; In lucht en land zijn alle groote winden stil. Het teeder-levend licht, dat tusschen stammen speelt Schuift aarz'lend dan door grassen of het sluim'ren wil. En in uw oogen spiegelt 't wonnig, rustig beeld Van dezen avondtijd die zonder kreet of gil Wél troost'lijk uit uw lachen wrangen zelfspot streelt En koestert tot een vrede 't haten scherp en kil. O, weet dat 't goede land u blijde beet'ren zal; De stad is ver: haar woeden als een hagelval Mijdt deze velden zoo een vloeken mijdt een kerk. En als de nachtegaal den puren tijd bemint, 'Of zingend water door de koele heem'len rint, Rijst gij als winnend man en held herboren, sterk. [pagina 195] [p. 195] Volhardende regen Er is geen liefde door den dag: de regen valt En strijkt de muren grijs; De laatste luide wijs Is in den jongen zachten morgen al verschald... De matte zon is vroeg al tot den nacht gegaan En brandt op geene ruit; Een leege vogelfluit Dorst niet een volle toon door 't bol geblaart te slaan... Het regendruilen zeurt mijn dapper loflied stom En tergt mijn mooien moed; Ik zin wèl sterk en vroed, Maar regen rommelt stadig op zijn laffe trom... Er is geen liefde door den triest gerekten dag; De huizen hunkren stil... Waar leeft het windgeril, Dat eindlijk, eindlijk wekt de wapp'ring van een vlag?... - De regen valt: er is geen liefde door den dag... Het land ....En eind'lijk vree; en eind'lijk 't stille zeilen Hoog over heien der gedreven luchten; In goud-doorschenen dag, in kleur'ge wijlen Stierf voor wél wilder uren 't mart'lend duchten En 'k heb geen vrees, dat bij der winden ijlen En woên mijn angst verkreunt tot dorre zuchten; Want weert het rustig land ten mijnen heil en Troost niet de steedsche vloeken en geruchten? [pagina 196] [p. 196] En mag ik kind niet zijn, blij handen roerend, Omdat een vlinder leeft gelijk een droom? O, dank deez' dag, die lichte beelden voerend, Kent luide driften niet, noch schaam'le schroom: Ik zie in kleur en klank en teed're lijnen Waarheid gelijk een vers, een vrucht verschijnen... Oud jaar Een huiverwind rilt aan mijn doffe ruit voorbij, - Een regen houdt de lucht in vaalheid staâg gevangen; Nu krimpt de vrije vreugd tot klein en schuw verlangen En 't uur bergt in een hoek het schallend speelgerei. Deez' oude dag laat bleek verkleurde vanen hangen En staat bedeesd als beed'laar in een dansersrij; Hij zint niet meer op bruisend-luid' en lichte zangen, Maar vreest den ruwen spot om poovere kleedij... Hij keert zich naar den kant en merkt zijn raaflend kleed, En achter hem hoort hij de kleur'ge dagen joelen; 't Herinn'ren gaat oproerig door zijn leden woelen En wekt, na lang berusten, 't nijpen van fel leed, Want hij herziet het lachen van verloren jeugd, Wijl mede hem 't gebaar van vroegre dansen heucht. Vorige Volgende