schappelijke kunstbeschouwing die begint met Bode en Morelli, en de levende die van alle tijden is. Hij haalt het werk van Fromentin, Les Maitres d'Autrefois, als een voorbeeld aan. ‘Ontworpen in 1875 heeft het niets gemeen met de stelsels van indeeling die omstreeks dezelfde tijd Morelli en Bode bedachten. Weinig belust op het samenstellen van een catalogus, bepaalde deze kunstenaar zich tot een onderzoek van het vak (métier), ging van de handgrepen tot de geestesbewegingen, en ontdekte achter het werk, bemiddeld door de techniek, de scheppende idee. Deze ontleding, die niet de breedte maar de diepte zoekt, en die niets heeft van de letterkundige omschrijving, staat lijnrecht tegenover de ontleding aan het oppervlak die de Duitschers hebben doen heerschen in hun “kunstwetenschap”. Het boek van Fromentin is dan ook eenig gebleven en ik ken er geen dat zoozeer in het binnenste van de Meesters in doet gaan’.
Mesnil besluit: ‘In de hoogescholen van alle landen zijn de laatste geslachten opgevoed volgens duitsche methoden en in de bewondering voor die methoden. Maar verliezen wij niet uit het oog dat zonder natuurlijke aanleg niemand een kunstwerk waardeeren kan, noch zelfs zich verheffen tot een algemeen overzicht in welke afdeeling ook van de geschiedschrijving. Het gevoel voor de hoedanigheid is door de Duitschers in alle vakken schromelijk verwaarloosd. In het enge realisme waartoe zij zich sedert '70 beperkten, is er geen ruimte meer voor eenig gegeven dat ontsnapt aan de berekening. Alles leert men volgens hen door de methode, alles kan gemeten, alles becijferd worden, alles herleid tot een post van boekhouding’.
A.V.