| |
| |
| |
Naar den vrede
Door
J. de Gruyter
Voor bladen als de Times en de Morning Post is er op 't oogenblik voor 't ‘vrije’ Engelsche volk niets beters te doen dan Tipperary te zingen, met de Union Jack te zwaaien, zich wat het mannelijk personeel betreft - voor zoover men niet op een dagbladbureau aan zijn strijdlust bot kan vieren - als rekruut te laten inschrijven en verder - te prijzen wat de heeren wijzen. Denken, hetzij over de oorzaken, hetzij over de gevolgen van de katastrofe die Europa en haar beste krachten uitput en vernielt, is, behalve in zekere hoogere kringen, een overbodige en zelfs schadelijke weelde. Denken moet het volk maar overlaten aan de aristocratische staatslieden en diplomaten, die het Engelsche volk in dezen oorlog gewikkeld hebben en die het er bij tijd en wijle ook wel weer uit zullen wikkelen. Want dit is een zeer delikate, een fijne, gekompliceerde bezigheid, teer als de machinerie van een dameshorloge, waar Demos met z'n grove knuisten maar liever af moet blijven. Voorloopig hebben organen als wij noemden en de groote pers in het algemeen - ach, alles is hier Jingo momenteel - vrij spel. Elke poging om tot een juist inzicht in de oorzaken van den oorlog, elke poging om tot juister voorstellingen betreffend de houding, de motieven, de denkbeelden van het Duitsche volk te komen, wordt als verraad gebrandmerkt. En het volk als geheel beschouwd verkeert te zeer in den oorlogsroes om naar andere stemmen te luisteren dan die ééne, die vóór alles in het geweld z'n heil ziet.
| |
| |
Het internationale is tijdelijk verzwolgen door het nationale. En welk een nationalisme! Ach, ook het nationalisme kan mooi zijn. Maar dit is niet het nationalisme, dat in den geest, in de kunst, in de schoonheid anderen te overtreffen zoekt, het is het nationalisme, dat alle hoop, alle verlangens op de macht stelt. Het is het nationalisme van Rome, niet dat van Hellas, het nationalisme van den militair, niet dat van den kunstenaar, het nationalisme van den kapitalist, niet dat van den socialist. Want dit is de dronkenschap van den oorlog, dat zij alle hoogere eigenschappen ten prooi doet vallen aan dien éénen hartstocht, die op de vechtlust, op de verscheuring, op de verminking en den dood van den evenmensch gericht is, dit is de dronken furie van den oorlog, dat zij den mensch tot een beest maakt.
Het internationale is tijdelijk verzwolgen door het nationale. En toch zal dat internationale zich weer krachtiger moeten doen gelden, toch zal het gevoel van vijandschap ook hier weer overwonnen moeten worden door dat van saamhoorigheid en samenwerking, voor wij op de totstandkoming van den vrede, voor wij op een hereenigd Europa mogen rekenen. Nog harder lessen zullen daarvoor noodig zijn dan de sedert 4 Aug. jl. door het verloop der gebeurtenissen reeds gegevene, maar zij zullen niet uitblijven.
Het internationale is tijdelijk verzwolgen door het nationale. De uitdrukking is juist als men het volk in zijn geheel beschouwt, maar zij is onjuist als men dichter toeziet en op de samenstellende deelen let.
Ik zal in dit opstel de vraag beantwoorden, welke krachten hier thans aan het werk zijn om weer tot een beter verstandhouding met de volkeren van het vijandelijk kamp te komen.
Daarbij richten wij in de eerste plaats het oog op hen, die steeds het sterkst voor het behoud van den vrede geijverd hebben: de socialisten.
De grootste socialistische vereeniging hier is de Independent Labour Party en van haar hebben wij niets dan goeds te zeggen: zij vormt een lichtpunt van goeden wil en ruimen zin, van menschelijk-humane strevingen en begrijpend-konstruktieve verlangens, in dit hedendaagsch Europa, met zijn algemeene verdwazing en algemeene broedermoord, zat van destruktieve tendenzen.
| |
| |
Reeds het eerste na den oorlog verschenen nummer van de Labour Leader laat geen twijfel over omtrent de vastbesloten houding van dit orgaan en van de partij waarvan het de uitdrukking is. De Independent Labour Party moet zich zelve blijven, zoo vat ik den geest in de partij heerschend in mijn woorden ongeveer samen, geen schikking, geen kompromis, geen wapenstilstand met het gouvernement en de regeerende klassen, die ook Engeland in dezen volkeren-oorlog gesleept hebben, mag de arbeiders afleiden van hun doel, den opbouw der socialistische gemeenschap. Het meest dringende, het meest noodzakelijke door dat doel van de Partij geeischt, wordt nu het werken voor den vrede, het verzet tegen den stroom van leugen en laster, zonder welken de Jingo pers den hartstocht der vernietiging niet in het volk kan wekken en gaande houden, de bestrijding van den oorlogswaanzin, die zich als een pestwalm op de geesten geworpen heeft, ze voor alle redeneering en juist inzicht onvatbaar makend, het handhaven van de waarheid, ook waar het de handelingen en bedoelingen van den vijand geldt, ook waar een bloednevel tusschen onze en hunne daden hangt, de redding van wat in den Chaos onherroepelijk schijnt verloren te zullen gaan: het ideaal van de menschelijke samenwerking en broederschap. Wel voelde men daardoor in ernstig konflikt met de massa te zullen komen, wel vreesde men hier en daar een lid, mogelijk zelfs een leider te verliezen, wel voorzag men dat de trouw aan het internationaal ideaal groote offers en zedelijken moed zou eischen, maar in het algemeen was er geen aarzeling omtrent den te volgen weg.
Duidelijk en onomwonden wordt deze stemming aangegeven in een midden Augustus door het bestuur der partij gepubliceerd Manifest:
‘Voor ons socialisten, heet het daarin, zijn de arbeiders van Duitschland en Oostenrijk, niet minder dan die van Frankrijk en Rusland, kameraden en broeders; in dit uur van bloedstorting en duisternis voelen wij vriendschap en medelijden voor alle slachtoffers van het militarisme. Onze nationaliteit en onafhankelijkheid, die ons dierbaar zijn, zijn wij bereid te verdedigen, maar wij kunnen ons niet verheugen in den georganizeerden moord van tienduizenden arbeiders van andere landen
| |
| |
die uitgaan om te dooden en gedood te worden op het bevel van regeerders, voor wie menschen als pionnen zijn.....Uit de donkerte en de diepte begroeten wij onze kameraden van andere landen. Dwars door het gebulder der kanonnen zenden wij onze betuigingen van sympathie en deelneming aan de Duitsche socialisten. Zij hebben zonder ophouden geijverd goede betrekkingen met Brittanje te onderhouden, zooals wij met Duitschland. Zij zijn geen vijanden van ons maar trouwe vrienden.’
In hetzelfde nummer, waaruit ik deze zinsnede van het Manifest aanhaal, richtte Ramsay Macdonald een heftigen aanval op Sir Edward Grey en wierp de verantwoordelijkheid voor Engeland's deelneming aan den oorlog en het betrekken van België daarin op diens verkeerde Duitsch-vijandige politiek.
Deze onverzoenlijke houding tegenover het gouvernement en den oorlog door Macdonald aangenomen had hem echter, toen hij dit schreef, reeds in konflikt gebracht met de Arbeidsgroep in het Parlement, de zoogenaamde Parliamentary Labour Party. Van deze, 'n klein half-honderdtal leden tellende, groep was sedert 1911 Ramsay Macdonald de Voorzitter, zooals in het algemeen de socialisten er de drijfkracht van uitmaken. Maar de noodlottige invloed die de invasie van België in alle kringen der bevolking had, een invloed, die een deelneming aan den oorlog met het zittend liberaal Kabinet - men weet dat ten slotte slechts John Morley en John Burns zich daaraan onttrokken - mogelijk gemaakt had, deze funeste invloed dreef ook een wig in de arbeidsgroep van het Parlement en Macdonald voelde zich genoopt het voorzitterschap van de groep neerteleggen. Er is een idealistische leus noodig, om een volk in den oorlog te drijven en die leus werd door het Duitsche militairisme aan de oorlogsgezinde klassen hier door zijn inval in België gegeven.
Het verschil tusschen de beide elementen, die de ‘Parliamentary Labour Party’ vormen, de meer geprononceerd socialistische en de liberaal-socialistische, de leden van de onafhankelijke Arbeids-partij en de vertegenwoordigers van de Vakvereenigingen - ik trek hier een zeer ruwe lijn - doet zich vooral kennen in hun houding ten opzichte van het rekruteeren. Het Gouvernement belegt daarvoor meetings, waarop sprekers van alle
| |
| |
partijen, de jonge mannen tot dienstneming aansporen. Het heeft ook alle arbeiders-organisaties opgeroepen daarvoor sprekers te verstrekken.
De Independent Labour Party heeft dit geweigerd; de meeste vakvereenigingen en ook de British Socialist Party, deze laatste voorwaardelijk, hebben zich bereid verklaard het Gouvernement voor dit doel hun hulp te verleenen.
De I.L.P. heeft geweigerd, omdat zij zich niet verantwoordelijk wil stellen voor wat de Regeering, wat Asquith en Grey, ‘de rechtvaardigheid van onze zaak’ noemen, omdat zij van haar sprekers niet verlangen kan dat zij zich op een platform naast militaristen en vijanden van de arbeiders scharen, omdat zij het karakter en de tradities der socialistische beweging ongeschonden bewaren wil. Terwijl zij haar leden volkomen vrijheid laat naar eigen inzicht en de uitspraak van hun geweten te handelen, wil zij als partij haar onafhankelijke positie handhaven. Het individueele lid van de partij kan de omstandigheden van een zoo gevaarlijken aard achten dat hij zelf dienst neemt of zijn familieleden en vrienden tot dienstneming aanspoort, dit moet hij zelf beoordeelen, maar de patij heeft een andere taak te vervullen: het vooropstellen van de, meer dan ooit bedreigde, belangen der arbeidersklasse, het tot standbrengen van een beter begrip, van de verzoening, van het zoo spoedig mogelijk beëindigen van den strijd.
Hoezeer dit besluit van het bestuur der Partij, dit vasthouden aan het socialistisch tegenover het nationalistisch princiep in overeenstemming was met den geest van de leden, is op de gedurende de Paaschdagen gehouden Jaarvergadering te Norwich gebleken.
De parlementsleden Clynes en Parker, tevens lid van de I.L.P., bleken deelgenomen te hebben aan de kampanje voor het rekruteeren en bleken zich met de houding van het Bestuur in dit opzicht niet te kunnen vereenigen, maar met 243 tegen 9 stemmen werd die houding goedgekeurd. Het was overigens het eenige punt waaromtrent een, zooals echter uit de aangehaalde cijfers blijkt door slechts zeer weinigen gedeeld - ernstig verschil van meening met het Bestuur bestond. In het algemeen en zoo goed als unaniem werd die houding toegejuicht.
| |
| |
Op geen enkel kongres had een zoo groote eenstemmigheid geheerscht en had men zich zoo overtuigd en vol vertrouwen gevoeld dat men hier den goeden weg in den dienst van het eigen volk, tevens den dienst der menschheid ging. Tot de hervatting van een krachtige propaganda werd besloten en wat betreft den oorlog werd nu het Bestuur opgedragen een Manifest uit te geven, waarin van het Gouvernement verlangd wordt, niet in vage algemeenheden, niet in de gebruikelijke frazes over rechtvaardigheid en vrijheid, maar in duidelijke termen te kennen te geven voor welke doeleinden het Engelsche volk oorlog voert.
Dit Manifest is sedert verschenen en opgenomen in het Meinummer van de Labour Leader. Het Gouvernement zal er natuurlijk niet aan willen: maar het Manifest richt zich dan ook meer tot het volk dan tot de regeerders; het wil het volk aan het denken brengen over de oorzaken, die tot de ramp geleid hebben en de middelen om er een eind aan te maken, het wil dat het volk zich rekenschap geve van het bedrog dat gepleegd wordt, zoowel hier als in Duitschland, om de Duitsche en Engelsche arbeiders tegen elkander in het harnas te jagen. Zeker, België is één kant van de zaak en ieder wil het herstel van de Belgische onafhankelijkheid, maar Rusland is een andere kant van de zaak en hoe zal men het Duitsche volk doen gelooven aan de nobele bedoelingen van Engelsche staatslieden zoolang het zich van dien kant in zijn bestaan bedreigd voelt.
Een minder homogeen front dan de Independent Labour Party vertoont de British Socialist Party. En het is vooral het sterk ethisch gehalte, het minder theoretisch-mechanisch, meer algemeen-menschelijk karakter, dat het socialisme van de I.L.P. altijd gekenmerkt heeft, dat dit verschil begrijpelijk maakt. De houding van deze partij, en dit geldt van het Engelsch socialisme in het algemeen, is nog al afwijkend van die der Duitsche en andere partijen en dit moet zeker voor een groot deel toegeschreven worden aan de meerdere vrijheid en veiligheid en de ontstentenis van het militairisme met zijn dril-sergeant en kazernesysteem in het Engeland der laatste eeuw. Ook het socialisme,
| |
| |
zooals we het in zijn voornaamste organisatie hier leerden kennen, ondergaande deze invloeden, heeft niet het éénzijdig-aggressieve dat het vastelands-socialisme, in overeenstemming met de kapitalistisch-westersche maatschappij in het algemeen kenmerkt. Het heeft iets meer begrijpends, meer verzoenends, het stelt meer in overtuigingskracht dan in geweld zijn heil, het heeft sterke pacifistische tendenzen, het verhoudt zich anders tegenover onze hoogere geestelijke eigenschappen.
Dit zie ik als een der lang niet onwaarschijnlijke, zeer nadeelige gevolgen van dezen oorlog, dat hij ook hier het militairisme in zijn kontinentalen vorm zal brengen.
De British Socialist Party zeide ik, geeft ons in deze dingen niet de éénheid van I.L.P. te aanschouwen. Het is een betrekkelijk kleine partij, waarop enkele persoonlijkheden een grooten invloed uitoefenen. Hyndman en Robert Blatchford zijn daarvan in de eerste plaats te noemen. De redacteur van de Clarion, een socialist, die altijd het nationale vooropgesteld heeft is, helaas een echt insulaire Duitscher-hater geworden. Zijn artikelen in de Weekly Dispatch behooren tot de fine fleur der Jingo journalistiek. Hier houdt alle begrip van de denkbeelden en daden van den vijand op, hier wordt ook heelemaal geen onderscheid meer gemaakt tusschen Duitscher en Duitscher, het is voor Blatchford alles één: uitvaagsel, satansgebroed. Het is droevig een talent, dat door zijn geestige schetsen en eerlijke kritiek ons in verleden dagen menig uur veraangenaamd heeft, zoozeer onder den indruk van onedele passies te zien.
Maar niet Blatchford, die altijd een ‘free lance’, een vrijbuiter geweest is en zich betrekkelijk weinig met de praktische politiek ingelaten heeft, mag als representatief voor de British Socialist Party gelden. Dit is veel meer het geval met Hyndman, een der oudste voorvechters van het socialisme in dit land. Hij is in die partij, die niet als de I.L.P. op verscheiden scherpzinnige intellekten van eersten rang kan bogen, - mannen als Brailsford, Morel, Macdonald, Snowden, Bruce Glasier, - Hyndman is in de B.S.P. de leidende kracht bij uitnemendheid. Uit verschillende zijner uitingen kan men zijn houding ten opzichte van den oorlog ongeveer als volgt samenvatten: Deze
| |
| |
oorlog is niet in de eerste plaats een kapitalistische oorlog. Het kapitalisme is ongetwijfeld een faktor, die tot het uitbreken van den oorlog geleid heeft, maar het is niet de eenige of zelfs de voornaamste. De oorlog is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de eerzucht van de ‘laatste militaire kaste in de wereld, de Pruisische Junkers,’ die Pruisen overheerschten, door middel van Pruisen Duitschland, en die nu hun overheersching ook over andere deelen van Europa zochten uit te breiden. Het Duitsche militarisme is voor hem de boosdoener; in een overwinning daarvan ziet hij het grootste gevaar voor Europa.
‘Dit is een oorlog, drukt hij zich in een hoofdartikel van Justice uit, tegen een woest militairisme ten behoeve van vrijheid en vooruitgang.’
Nu erken ik dat het Duitsche militarisme heel leelijk is, dat het in zijn mechanische wreedheid en grenzeloos cynisme alle andere soorten blijkt te overtreffen. Maar het schijnt mij toch een eenzijdig en kortzichtig standpunt hier door Hyndman ingenomen. Een oorlog ‘voor de vrijheid en den vooruitgang’ gevoerd door den Russischen Tsaar: men behoeft de zaak slechts zoo te stellen om er het illusioneele van in te zien. Tot welke zonderlinge redeneeringen brengt deze oorlog den ouden socialist.
Het Duitsche militairisme is heel leelijk, o zeker, maar het militairisme is toch niet een speciaal of uitsluitend Duitsch fabrikaat.
Men raadplege dienaangaande de cijfers betreffend bewapeningsuitgaven van de verschillende landen en ga de oorzaken na waaraan de herhaalde opdrijving te wijten is.
Ik weet wel dat cijfers alleen hier niet beslissen; het militairisme als geestesrichting is, geloof ik, nergens zoozeer in het volk doorgedrongen, zoozeer één met het volk geworden als in Duitschland. En dit is vooral daaraan toe te schrijven dat het Duitsche Rijk zijn ontstaan dankt aan de leiders van een overwinnend leger en niet aan de afgevaardigden van een beraadslagend volk, dat zijn geboorteplaats Versailles en niet Berlijn was.
Maar de geweldige opdrijving van de militaire lasten vindt toch in de eerste plaats zijn verklaring in het streven naar exploitatie terrein in overzeesche gewesten en is secundair aan de algemeene tendenz der kapitalistische maatschappij: het winstbejag.
| |
| |
De opinie van Hyndman wordt door den redacteur van Justice, H.W. Lee, blijkbaar gedeeld.
‘Ik veroordeel het gouvernement,’ zegt hij in een artikel van Januari jl. waarin hij de houding van Justice tot den oorlog vaststelt, ‘in dat het zich niet sterker voorbereid heeft voor de verdediging der Belgische neutraliteit. Persoonlijk ben ik bereid verder te gaan en te zeggen dat een dergelijke waarschuwing (nl. dat het dan ook met Engeland te doen kreeg) aan Duitschland had moeten gezonden worden als het Frankrijk aanviel.’
‘Zooals de zaken nu staan, en waarschijnlijk voor eenige jaren zullen blijven, is het ongelukkig niet de betuiging van vreedzame bedoelingen, maar de vastbeslotenheid om te vechten als het moet, die dikwijls de sterkste waarborg voor den vrede is. Zooals op idustrieel gebied de bedreiging met een werkstaking dikwijls een werkstaking voorkomen kan, zoo kan in de diplomatie de bedreiging met oorlog een oorlog voorkomen.’
Dit is het zuiver militairistisch standpunt, dat tot de groote opdrijving van de oorlogslasten geleid heeft en Europa herhaaldelijk aan den rand van den afgrond gebracht heeft, waarin het eindelijk neergestort is. De Duitsche Keizer heeft nooit naar andere principes gehandeld, dan de strijdlustige redacteur van Justice hier propageert.
Hyndman en Lee houden zich voor de ware ‘realistische’ socialisten en hun inzicht schijnt in hoofdzaak gedeeld te worden door de leiders van het Fransche socialisme. Het feit is dat die Fransche leiders opgehouden hebben socialisten te zijn en vaderlanders geworden zijn. Wat heel begrijpelijk is en niet zoo erg zou zijn, wat zijn prijzenswaardigen kant heeft, als zij het nu maar niet deden voorkomen alsof de politiek van hun kapitalistische regeeringen een strijd ‘voor vrijheid en vooruitgang’ was. Ja, er zijn er zelfs, hier en in Frankrijk, die in patriottische verblinding van een strijd voor het socialisme gesproken hebben en daarmee den goeden naam van het socialisme te grabbelen gooiden. Want het heeft in zijn wezen niets met deze onzinnige moordpartij te maken.
Ik maak terloops hier melding van het zeer mooi en belangrijk artikel, van een groot doorzicht en warme menschelijkheid
| |
| |
getuigend, waarin Bruce Glasier Hamon en Roubavonitch te woord staat, over de houding der Independent Labour Party. Het is te vinden in The Socialist Review van Mei.
Ofschoon zij de zienswijze van een belangrijk deel der B.S.P. weergeven blijkt de meerderheid dezer partij het toch niet met Hyndman en Lee in hun denkbeelden omtrent den oorlog eens te zijn.
Uit de stemmingen van eenige in Maart gehouden gewestelijke samenkomsten bleek dat de meerderheid zich niet kon vereenigen met het advies van het Bestuur om aan de door het Gouvernement belegde meetings voor het rekruteeren deel te nemen. Een meerderheid sprak zich ook uit voor de volgende besluiten: ‘dat de oorlog zijn grondoorzaak vond in den wedstrijd naar industrieele en finantieele markten en dat de Socialistische beweging haar invloed moest gebruiken om er zoo spoedig mogelijk een einde aan te maken met bedinging van zoodanige vredesvoorwaarden dat de nationale integriteit en de billijke rechten van alle betrokken naties gewaarborgd worden.’ En verder ‘dat de schending van de Belgische neutraliteit niet de oorzaak was van Engeland's interventie in den oorlog, maar dat geen einde van den oorlog bevredigend mocht heeten, dat aan België haar nationale integriteit en onafhankelijkheid niet ongeschonden terugbezorgde.’
Dit standpunt van de meerderheid vond ik onlangs in eenige juiste en mooie bewoordingen uiteengezet door den secretaris van de British Socialist Party H.W. Inkpin.
‘Wij kunnen ons niet vereenigen met den ouden Franschen internationalist Vaillant in de woorden door hem tot het Duitsche volk gericht: “Wij vechten voor uwe bevrijding zoowel als voor onze eigen nationale vrijheid.” Zulke uitdrukkingen verraden een volkomen gebrek aan doorzicht om zich in den toestand der Duitsche socialisten in te denken en kunnen ontzettend veel kwaad doen aan het streven naar den vrede. Er is geen grooter fout te maken dan dat men de agitatie van Liebknecht en zijn volgelingen tegen den oorlog als anti-Duitsch voorstelt. Het is een heroïsche poging om trouw te blijven aan de fundamenteele beginselen van het Internationaal Socialisme, en zij
| |
| |
hangt voor haar succes niet van de overwinning van de legers der Geallieerden af, maar van de mate waarop wij op onze beurt bereid zijn te handelen naar dezelfde beginselen. Als wij het nationale gezichtspunt op den voorgrond stellen en het als onzen eersten plicht beschouwen Duitschland te straffen voor het verbreken van den vrede, laten wij dan ten minste erkennen dat wij onze Duitsche kameraden daaardoor dwingen zich te onderwerpen aan het nationaal gevoel van hun eigen landslieden, die Duitschland beschouwen als vechtend voor zijn leven. Wij misleiden ons zelven met de gedachte dat het Duitsche volk er slechts op wacht dat wij het de oogen openen om de waarheid te zien zooals de Gealliëerden die zien. Dit zal het niet willen of kunnen doen zoolang het kapitalisme de volkeren verdeelt.
De regeeringen der kapitalistische maatschappij hebben de Socialistische beweging voor een fait accompli geplaatst, den oorlog. Wij moeten er rekening mee houden. Het nationaal bestaan hier en elders staat op het spel. Millioenen arbeiders vermoorden elkander op de slagvelden van Europa. Maar hebben Socialisten niets anders te zeggen dan “Het is je eigen schuld,” of “Jij begon het?” De Internationale was een grondpijler van den Vrede in de oogen van de wereld. Zij moet haar uiterste krachten inspannen om den vrede te herstellen in het belang van de arbeiders van de wereld.’
De Hollandsche lezer zal het wel met mij eens zijn dat dit heel wat dieper gaat dan wat wij van Hyndman of Blatchford, van Vaillant of Hamon te hooren krijgen.
Eene zoowel van de Independent Labour Party en de British Socialist Party eenigszins afwijkende nuanceering van het Socialisme in dit land vindt haar orgaan in The Herald, sedert het uitbreken van den oorlog van een dagblad tot een weekblad teruggebracht. Het vertegenwoordigt het syndikalistisch getint socialisme van de nieuwe vakvereenigingen en de redakteur George Lansbury is welbekend ook om zijn onverdeelde toewijding aan de vrouwen-emancipatie. De vrouwen-beweging heeft er dus een groote plaats in en bekende socialisten of feministen - Engelsche persoonlijkheden zijn dikwijls moeilijk onder een bepaalde denominatie te brengen - als Maud Royden, Mrs.
| |
| |
Despard, Sylvia Pankhurst (wel te onderscheiden van de te Parijs verblijvende Christabel) werken er aan mede.
Met de Labour Leader en de Schotsche Forward is de Herald het sterkst anti-oorlogsgezinde blad in Groot-Brittanje. Het heeft van den fatalen 4den Augustus af het internationale vaandel hooggehouden en in de laatste maanden door het uitgeven van brochures een meer aktieve propaganda voor den vrede gevoerd. Onder deze geschriften is er één van Gerald Gould ‘The way to peace’, dat uitmunt door zijn edelen ethischen zin en diepgevoelde menschelijkheid. Het is inderdaad meer algemeenmenschelijk dan socialistisch. Maar dit is het bizondere van zekere socialistische strevingen hier, hun, boven de theorie en het verstand zich verheffend, mooi-menschelijk, gevoelig menschelijk bestanddeel. Het is ten slotte de Liefde, die ons arm wereldje zal moeten regenereeren, en die Liefde vindt in onze dagen haar sterkste fundament in het socialistisch denken. Daarom ook kan zoo'n brochure van Gould, hoe algemeen-menschelijk dan, slechts door een socialist geschreven worden.
In het bovenstaande heb ik ongeveer aangegeven de verhouding van het Engelsch Socialisme tot den oorlog. Terloops slechts kan ik melding maken van het pittig geschrift van Bernard Shaw ‘Commonsense about the War’. Den inhoud van dit of andere geschriften, die daarvoor in aanmerking komen, hier te willen bespreken, zou te veel ruimte vergen. Ik moet mij tot de groepen bepalen en dan zijn er behalve de socialistische, nog eenige groepen waaraan ik enkele woorden moet wijden.
Er bevinden zich b.v. in het Parlement 'n dertigtal linksradikalen, die waar het sociale verbeteringen geldt, gewoonlijk met de Labour-Party meegaan en evenals deze steeds tegen de door den konservatieven leider Lord Lansdowne geinaugureerde en door Sir Edward Grey van dezen overgenomen, buitenlandsche politiek van the Balance of Power, de verdeeling van Europa in twee vijandelijke kampen, geägeerd hebben. Er behooren eenige zeer bekwame mannen tot deze groep: Trevelyan, Ponsonby, Outhwaite e.a. die wij terugvinden zullen in de Union of Democratic Control.
| |
| |
Er is verder een sterke anti-oorlogsgezinde strooming onder de Engelsche feministen. Op een onlangs in een groote zaal in Westminster gehouden meeting hoorde ik met genoegen Mrs. Swanwick, een spreekster, wier melodieuze stem en gevoelig accent het publiek geheel onder haren indruk bracht. Het was vooral tot de vrouw als moeder, als de voortbrengster van leven, dat zij zich richtte, de vrouw, wier plicht het is het leven te beschermen tegen de het leven bedreigende, het leven vernietigende machten. En het was een warm en meesleepend pleidooi waarin zij de talrijke aanwezige vrouwen tot den strijd tegen het oorlogsmonster opriep.
Dit speciaal-vrouwelijke, dit: de vrouw als voortbrengster en onderhoudster van leven, is de grondtoon van de geheele vrouwenbeweging tegen den oorlog hier. Een zuivere, hoopvolle klank te midden van het krijschend en haatspuwend, het gezwollen en wanstaltig geluid van zooveel mannelijke stemmen.
De vrouwenbeweging hier is inderdaad sterker dan die welke van de mannen uitgaat, een levensteeken, dat het hart verheugt en voor wanhoop bewaart in deze sombere tijden. Ik ben er nog slechts ten deele in thuis, want er is een groote verscheidenheid in de bonden en vereenigingen die er aan deelnemen. Maar in het algemeen schijnen deze een groote energie en vastberadenheid te ontwikkelen in hun protest tegen het redeloos en afschuwelijk bedrijf, dat de mannelijke menschheid ons te aanschouwen geeft.
Omtrent de gedenkwaardige bijeenkomst te Bern, waarop de Engelsche afgevaardigden Dr. Marion Phillips, Margaret Bondfield, Mary Longman en Mrs. Salter Clara Zetkin ontmoetten, zal de lezer wel reeds ingelicht zijn. Slechts haal ik hier een paar woorden aan van wat Dr. Marion Phillips in de laatste Labour Woman over de stemming daar heerschende zegt:
‘Het is niet gemakkelijk eenig denkbeeld te geven van de intense vreugde van kameraadschap die het heele Congres bezielde. Het is vreemd en toch is het volkomen waar dat er nooit zulk een echt en sterk gevoel van vriendschap en zulk een eenstemmigheid onder de socialistische vrouwen van Europa zich geopenbaard heeft als gedurende deze week van samenzijn ons beheerschte.....’
| |
| |
Ook wat betreft het einde April in den Haag gehouden congres moet ik mij hier van kommentaar onthouden. Aan de vrouwenbeweging voor Vrede hier, in haar verschillende nuanceeringen, recht te doen, zou een afzonderlijk artikel vereischen.
Er is onder de krachten ‘naar den vrede’ ten slotte de Kerk, en het is hoofdzakelijk, in tegenstelling met de meer wereldsche kerkgenootschappen, die natuurlijk vóór alles vaderlandsch zijn (zooals de massa nu eenmaal het ‘vaderlandsche’ begrijpt), het is speciaal op the Society of Friends, de ten onzent Kwakers geheeten sekte, waarop ik in dit verband de aandacht moet vestigen. Dit genootschap heeft hier nog al wat aanhangers; het is van alle kerkgenootschappen het eenige dat een geprononceerd pacifistische houding heeft aangenomen. Het houdt zich niet afzijdig maar werkt in vredelievenden geest; het heeft bij het uitbreken van den oorlog b.v. een komité van hulpverstrekking voor hier in moeilijkheden geraakte Duitschers en Oostenrijkers opgericht, het onderhoudt in Frankrijk een Ambulance, waarbij 150 tot het Genootschap behoorende jonge mannen werkzaam zijn.
Uit een verzameling toespraken op eene gedurende den oorlogstijd in Wales gehouden konferentie van leden van het Genootschap blijkt mij dat er ook eene ‘Socialist Quaker Society’ bestaat en op het oordeel door deze vereeniging over den oorlog uitgesproken en dat als volgt luidt zou waarschijnlijk de Hollandsche socialist niet zoo heel veel aan te merken hebben:
‘Wij leden van de “Socialist Quaker Society” mogen onzen vrienden het geloof niet onthouden dat wij het herstel van den blijvenden vrede niet mogelijk achten als niet het juiste inzicht gepaard gaat met de goede gezindheid. De vrede, dien wij verlangen, kan niet komen louter uit instemming met de Kristelijke ethica. Als wij onderzoeken om welke dingen de volkeren ten slotte in strijd geraken dan zullen wij in de meeste gevallen het slagveld als het logisch einde van de algemeene kommerciëele mededinging zien. De militaire macht van een volk is afhankelijk van zijn materieele hulpmiddelen. In alle moderne landen streeft men er naar die materieele hulpmiddelen te vermeerderen door het exploiteeren van de arbeiders van onder- | |
| |
worpen rassen; en de buit is voor weinigen. Een oorlog tusschen naties - zooals de tegenwoordige agitatie voor de verovering van den Duitschen handel op dramatische wijze aantoont - is dus een afschuwelijke worsteling om de voordeelen die van deze exploitatie geoogst kunnen worden.’
Dit genootschap ‘The Society of Friends’ heeft met eenige voorgangers in andere kerkgenootschappen wier geloof nog eenig verband heeft behouden met het ideaal van begrijpende en verzoenende liefde, neergelegd in de leer van Jezus, een Fellowship of Reconciliation, een Broederschap van Verzoening gesticht, dat door meetings en brochures voor het tot stand brengen van den vrede ijvert.
Aan deze verschillende bewegingen, alle van socialistischen of demokratischen aard, waarin het pogen voorop staat den band met de demokratische machten in andere landen weder aan te halen en door een algemeen aandringen op de verschillende gouvernementen aan de onnoembare misdaad, die deze oorlog is, door een vrede gebazeerd op de beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid een eind te maken, aan deze verschillende bewegingen dankt zijn ontstaan: The Union of Democratic Control. Zij vereenigt, of tracht te vereenigen allen die weer wat licht en rede willen brengen in de thans den geest van de Europeesche menschheid vertroebelende hartstochten. Licht d.i. waarheid, inzicht, een juist begrip van de oorzaken, de gevolgen, de beteekenis van dezen strijd, wat vóór alles noodig is om er een eind aan te maken of althans dat einde te verhaasten. Licht, waarvoor in de eerste plaats gebroken dient te worden met het tegenwoordig régime, waarop de buitenlandsche betrekkingen van het Engelsche volk door de diplomatie en in het parlement behandeld worden, een régime bijna zoo autokratisch als het Russische. Aan de geheimdoenerij en het absolutisme, waar het de gewichtigste zaken, de levensbelangen van het volk geldt, wil de Union dus in de eerste plaats een eind gemaakt zien.
In het bestuur van de Vereeniging vinden wij o.a. socialisten als Ramsay Macdonald en Anderson, arbeidersleiders als Arthur Henderson, sedert het aftreden van Macdonald voorzitter van
| |
| |
de Labour Party in het Lagerhuis, radikalen als Trevelyan, die bij het uitbreken van den oorlog zijn ontslag nam als Sekretaris van den Onderwijsraad, en Arthur Ponsonby, bekende schrijvers als Norman Angell en Israel Zangwill, leiders van vrouwelijke organisaties als Dr. Marion Phillips en Mrs. H.M. Swanwick.
Het doel van de Union richt zich vooral op de vredesvoorwaarden en tracht een opinie onder het volk te vormen voor de volgende beginselen:
1. | Geen gebied zal van het eene Gouvernement onder een ander gebracht worden zonder de toestemming, door een plebisciet of op andere wijze, van de inwoners van dat gebied. |
2. | Geen Verbond, Overeenkomst of Onderneming, zal in den naam van Groot-Brittanje aangegaan worden zonder de goedkeuring van het Parlement. |
3. | De Buitenlandsche Politiek van Groot-Brittanje zal niet gericht zijn op het scheppen van Allianties ter handhaving van ‘The Balance of Power,’ maar op de samenwerking tusschen de Natiën en het scheppen van een Internationalen Raad, welks beraadslagingen en besluiten openbaar zullen zijn. |
4. | Als deel van de vredes-overeenkomst zal Groot-Brittanje een aanzienlijke vermindering - met goedvinden van de betrokkenen - van de krijgstoerustingen van alle strijdvoerende natiën voorstellen, en de algemeene nationalisatie van het maken van oorlogsmateriaal. |
Op eene meeting, die ik onlangs hier bijwoonde, waarin Ponsonby dit programma besprak, deelde hij mede dat ook met het buitenland betrekkingen waren aangeknoopt en dat het aantal afdeelingen zich sterk uitbreidde. In Londen alleen had de Vereeniging gedurende de laatste maand meer dan zestig meetings gehouden.
Onder het twaalftal brochures, die de Union uitgegeven heeft, waarin verschillende aspekten van den oorlog grondig behandeld worden, zijn zeer belangrijke. Wel nemen zij ten opzichte van den vijand niet het zuivere, groot-menschelijke standpunt in dat de geschriften van de I.L.P. kenmerkt, maar zij gaan toch in dezelfde richting en onder de oorlogsliteratuur hier munten zij uit door onpartijdigheid en demokratischen zin, door gezond verstand en begrijpend inzicht.
| |
| |
De vredesbeweging groeit. En zij heeft althans hier en daar een steunpunt in het volk gevonden. Want machteloos voelt de afzonderlijke mensch zich staan tegenover de lawine van redeloozen hartstocht, die vele jaren van arbeid en vooruitgang bezig is te verzwelgen. De beweging groeit, maar de snelheid van den groei zal van allerlei faktoren afhangen, waarop de bewust-willende mensch maar weinig invloed kan hebben. België, en de cynische wijze van de Duitsche oorlogvoering - ik schrijf dit twee dagen na den ondergang van de Lusitania - maken het voeren van een vredeskampanje hier zeer moeilijk. Ook de meest naar den vrede verlangende en voor den vrede ijverende socialisten willen geen vrede, die niet het herstel van België's onafhankelijkheid in zich sluiten zou. De resultaten van den voortgezetten oorlog zullen voorloopig dus wel als voornaamste faktor blijven gelden. Maar ook andere faktoren: de verhoudingen in het Oosten, de toenemende ontevredenheid van de arbeidersklasse over de uitbuiting waaraan zij in de sterk-opgedreven prijzen van de eerste levensbehoeften blootstaat en verschillende andere omstandigheden kunnen op den groei der vredesmacht van invloed zijn.
‘Naar den vrede’ noemde ik dit opstel, maar de weg die er heen leidt zal nog allerlei verrassingen brengen en van zijn lengte is nog weinig te zeggen. Intusschen, laat het hen die weten dat ook van deze razernij de menschheid weer genezen zal, niet weerhouden het hunne te doen die genezing voor zooveel in hun vermogen is, te verhaasten.
Londen, 10 Mei 1915. |
|