De Beweging. Jaargang 11
(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Boeken menschen en stroomingenJ'accuse von einem DeutschenGa naar voetnoot1).Dr. Anton Suter te Lausanne heeft dit boek onder zijn verantwoording uitgegeven. Er is in het werk dan ook niets wat, voor anderen dan de schrijver - en dan nog alleen wanneer hij vertoeft in Duitschland -, de uitgaaf tot een waagstuk maakt. Afgezien van de behoefte om door titel of motto - aan Zola ontleend - indruk te maken op de menigte of eigen besef der grootheid van zijn zending te uiten, heeft de Duitscher die hier aan het woord is niets betoogd dan wat de inzichtigsten buiten Duitschland meenen, en zijn beweringen uitsluitend klem gegeven door zaakkennis en redeneervermogen. De vorm van zijn geschrift is er ook niet naar om te verwarren door vaagheden of te verbluffen door verrassingen. Het is een wel hartstochtelijk maar in al zijn uitvoerigheid sober pleidooi: dat de oorlog door de regeerende groepen in Duitschland gewild en begonnen is, en dat de voorstelling als zou dit rijk zijn aangevallen, een opzettelijke misleiding was. Ware Duitschland een konstitutioneele staat - zoo lezen we - dan moest Dr. von Bethmann Hollweg, als de verantwoordelijke staatsman, voor de rechtbank gebracht en veroordeeld worden. Toen de oorlog begon, wekte het onze bitterste verbazing, en een ontgoocheling die we zoo lang mogelijk getracht hebben van ons te weren, dat ook de helderst-ziende onder onze oostelijke naburen, ook zij die de leiders van pruisisch-duitsche | |
[pagina 259]
| |
regeeringsgroepen levenslang het felst wantrouwden, plotseling, na binnen hun gesloten grenzen eenige dagen het wereldverkeer gemist te hebben, alles voor evangelie aannamen wat hun door die leiders werd voorgehouden. Het noodzakelijk-aanvallend karakter van Pruisen-Duitschland, de tot wanhoopsdaden prikkelende toestand van de Habsburgsche monarchie, de noodwendig op verdediging van hun bezit en aanzien ingerichte toerustingen van Frankrijk en Engeland, gegevens die vóór de oorlog allen kenden en erkenden, verdwenen onmiddelijk uit hun herinnering toen Duitschland, bij monde van regeerende personen, als eerst door Rusland en later door Engeland aangevallen werd voorgesteld. Het feit dat in tal van kringen, vooral pruisische, sinds tientallen jaren, van een duitsche grootheid gedroomd werd die men alleen te verwerklijken achtte door een aanvallende oorlog, verloor plotseling in hun geest zijn allesbeheerschende tegenwoordigheid. Of juister: de droom van die grootheid bleef, maakte zich zelfs meester van zulken als er oorspronkelijk vrij van waren, maar tegelijkertijd zag men de oorlog waarin men haar hoopte te winnen als verdedigend. Hoe schoon! riepen zij uit: de eenheid waarin wij thans met al onze landgenooten verkeeren. Maar zij vergaten dat de regeering die hen tot die eenheid saamgesmeed had, dat alleen gekund had door het misleiden van hun lichtgeloovigheid. Meenende, naar het zeggen van die regeering, de wapenen op te vatten ter verdediging van hun vaderland, steunden zij de aanval die de pruisisch-duitsche staat begonnen was om de hegemonie over Europa. Al hun andere lichtgeloovigheden en misrichte geestdriften - niet het minst die ten opzichte van België - zijn voortgekomen uit deze eene. En wanneer wij, in gedachte ons vereenigend met onze duitsche vrienden, ons afvragen wat wij het meest voor hen hopen, dan is het dit: dat zij, ook tegenover hun regeering, hun eigen oordeel hernemen zullen, en tengevolge van eigen onderzoek een eenheid verbreken die ons niet een geluk, maar een teeken van verblinding schijnt. Of - kan het zijn dat zij, de weinige geloofwaardigheid van hun regeering kennende, nochtans die eenheid op prijs stellen | |
[pagina 260]
| |
en willen handhaven, omdat zij in de oorlog, aanvallend of niet, een strijd voor de duitsche beschaving zien? Omdat zij gelooven dat de overwinning de zegepraal van een duitsche kultuur, de nederlaag haar ondergang, of tenminste haar vermindering brengen zal? ‘An Stelle der Religionskriege’ - zegt deze schrijver - ‘ist nach der Meinung unserer führenden Geister plötzlich seit dem 1. August 1914 ein Kulturkrieg getreten, bei dem um die Gleichberechtigung oder die Suprematie der verschiedenen “feindlichen Kulturen” gekämpft wird.’ Ook in deze meening - niet uitsluitend een duitsche, want men hoort haar in Frankrijk vooral niet minder - kan ik niets dan een verblinding zien. ‘Haben wir im Jahre 1870 mit der zerschmetternden Niederlage Frankreichs die Kultur dieses Landes unterdrückt oder auch nur angetastet? Hat die Napoleonische Fremdherrschaft auch nur ein Blütenstäubchen unserer deutschen Geisteskultur, die gerade damals auf unvergleichlicher Höhe stand, hinweggewischt? Haben die Römer mit der Eroberung Griechenlands auch die griechische Kultur unterworfen? Das gerade Gegenteil ist eingetreten. Die Expropiateurin is expropriiert worden: der griechische Geist, die griechische Kunst haben Rom unterjocht. Und das Christentum? Hat nicht die kleine Landschaft Galiläa dem römischen Weltreich schliesslich ihren Geist aufgedrückt? Wie kann man überhaupt von einem Kampf der Kulturen reden, wo es sich nur um einen Kampf der Antikulturen, der Barbareien gegen einander handelt?’ Ik druk deze zinsnede met genoegen over. Zooveel is er van waar dat niet onder alle omstandigheden de beschaving van een land afhankelijk is van zijn overwinningen of zijn nederlagen. Is het nochtans - ware het dan bij uitzondering - nu het geval? Ik geloof het niet, omdat ik meen dat veeleer de beschaving thans in al haar deelen, zelfs in poëzie en kunst, zich niet langer beperkt acht tot de nationaliteiten; omdat in gevoel en geest de diepste en de wijdste gemeenschappen thans voortkomen uit de verbindingen van bóven-volkelijke liefde. Dáárin juist meen ik met mijn vrienden van over de grenzen één te zijn. | |
[pagina 261]
| |
Niet de volken-verbindende gemeenschap van beschaving en schoonheid wordt gebaat door een oorlog, maar alleen eenig stoffelijk belang. Toch ook dat misschien minder dan verwacht werd. De schrijver van J'Accuse toont aan - en hij beroept zich op onverdacht-duitsche evengoed als op engelsche namen: op Bernhardi en Helfferich evenzeer als op Norman Angell - dat de welvaart van Duitschland gedurende de vredesjaren niet grooter had kunnen zijn, indien het rijk meer koloniën bezeten had, ja dat zijn ware, zijn winstgevende nederzettingen daar zijn waar het geen meter grond bezit. Zelfs niet de begeerte naar voordeel kon dus drijven naar oorlog, maar alleen het verlangen naar wereldmacht. In de bevolkingsgroepen waaruit de legeraanvoerders en de diplomaten voortkomen, ziet hij de aandrijvers. ‘Die Herrschaft suchen wir, nicht die Gleichberechtigung. Diese letzere zu suchen, wäre Unsinn, denn wir besitzen sie im vollsten Masse. Wenn wir auch nicht, wie ein deutscher Professor meint, “sittlich und intellektuell ohne allen Vergleich den andern Völkern überlegen” sind, so wird doch eine Ueberlegenheit willig seit 1½ Jahrhunderten unserem Preussen-Deutschland von der ganzen Welt eingeräumt, die militärische. Während wir nur Gott zu fürchten brauchen, sonst nichts in der Welt, wird Deutschland von allen gefürchtet, fast mehr als der liebe Gott selber. Schon der alte Tacitus hebt hervor, dass die Mangelhaftigkeit der deutschen Grenzen durch die Furcht vor den Teutonen ausgeglichen wird: “A Sarmatio Dacisque mutuo metu aut montibus separatur.” Die Furcht vor Deutschland bewirkt es, dass unser Wort schwer wiegt im Rate der Völker, trotz aller “Einkreisung” und trotz der Jammerlichkeit unserer Diplomatie.’ Heerschzuchtige legerhoofden en domme diplomaten. Vandaar dat de aanklacht van deze Duitscher zich toespitst in de beschuldiging van Von Bethmann Hollweg. Deze, die het hoofd was van de tweede groep en zich door de eerste de wet liet stellen, moest eindigen met de reeks van misleidingen waardoor hij het volk op zijn zijde bracht. Aan een uitputtende kennis betreffende geschiedenis en voorgeschiedenis van de oorlogsverklaringen paart de schrijver van | |
[pagina 262]
| |
J'Accuse een temperament en een stijl die zijn voordracht vrij doen blijven van afmattende zwaarte en donkerheid. Eerst de voorgeschiedenis van wat hij de Misdaad noemt, daarna de Misdaad zelf. De eerste bevat, behalve een uiteenzetting van europeesche toestanden en gebeurtenissen, ook een beschouwing van de wijze waarop de verschillende mogendheden zich verhielden tot de Haagsche Vredesconferenties. De gevolgtrekking luidt: ‘Das gesamte Verhalten Deutschlands von der ersten Haager Konferenz an, seine konsequente Ablehnung aller Rüstungsbeschränkungen zu Wasser und zu Lande, - seine Gegnerschaft gegen die obligatorische Geschiedsgerichtsbarkeit, - seine immer erneuten Versuche Englands Neutralität zu erlangen ohne seinerseits irgend etwas von seiner Bewegungsfreiheit aufzugeben, - die riesenhafte Steigerung seiner Land- und Seemacht, - die jahrelange Duldung und später sogar Begünstigung der verbrecherischen chauvinistischen BewegungGa naar voetnoot1), - alles dies deutet darauf hin, dass Deutschland seit langem mit dem europäischen Krieg als einer Tatsache gerechnet hat und entschlossen war, das “Unvermeidliche” in dem ihm günstigsten Moment herbei zu führen’. Meer niet dus dan een dringende verdenking den oorlog gewild te hebben. De tweede afdeeling brengt volgens de schrijver die verdenking tot zekerheid. Ze behandelt achtereenvolgens naar het duitsche witboek, het engelsche blauwboek, het russische oranjeboek, het fransche geelboek, het belgische grijsboek, en eindelijk ook het later verschenen oostenrijksche roodboek, de bedoelingen en pogingen van al de betrokken regeeringen. Die behandeling is wel de uitvoerigste en levendigste die nog gegeven werd. In elk geval loont ze, zoowel om haar overzicht van het geheel als wegens het belangwekkende van een vaak scherpzinnig betoog, de moeite van de kennisneming. In twee toevoegsels worden dan ‘Die Folgen der Tat’ en | |
[pagina 263]
| |
daarna ‘Die Zukunft’ besproken. Als de meest wenschelijke ‘Ein Friedensbund freier Völker’ in uitzicht gesteld. ‘Dieses Buch’ - zoo begint dan de Epilog - ‘schrieb ein Deutscher. Kein Franzose, Russe oder Engländer. Ein Deutscher, der unbestochen und unbestechlich ist, nicht gekauft und nicht käuflich. Ein Deutscher, der sein Vaterland liebt wie irgend einer; aber gerade weil er es liebt, darum schrieb er dieses Buch. Geboren auf deutschem Boden, aufgewachsen im deutscher Kultur, deutsch von Abstammung, Sprache, Gesinnung -’ Voor ons, onzijdigen, ligt de beteekenis van dit werk dan ook enkel hierin dat een Duitscher het geschreven heeft. Een landgenoot spreekt erin tot landgenooten. Als iedere rede die een pleidooi is en die een zoo groot aantal van gegevens langs de lijnen van één enkele redeneering dwingt, zal ook deze worden aangevallen, blootstaan aan aanval en behoefte hebben aan verdediging. Maar ze zal niet kunnen worden doodgezwegen. Ze zal aankloppen bij ieder in Duitschland die zelf wil oordeelen, en van hem verlangen dat hij naar haar hoort.
Albert Verwey. |
|