De Beweging. Jaargang 11(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Vier gedichten Door Karel Wasch Een lied voor de liefste Gij schouwt mij diep in d' oogkern en gij lacht, Tot trillend tranen-waas m' uw blik verhult... Dan laat gij m' achter in ontroerde wacht En van een nieuw lied wordt mijn hart vervuld: ‘Eens neigt gij tot mij uwer leden pracht, Wijl scheemring onze zwijgend' uren vult, Of gij zult naast mij liggen, als de nacht Is hoogste vrêe na goddlijkst ongeduld.... En toch ten tijde, dat ik eenzaam waak Wijl eindeloos verbeelding U hervindt Dring ik uw wezen 't diepste in en raak Wat in uw zielshart rust, verward en blind: Gescheiden-één volvoeren w' eerst de taak Van d' opperst' opbouw aan het eeuwig kind.’ [pagina 220] [p. 220] Voor den spiegel Wie is de donkre vreemdeling, Opstarend uit uw koele nis, Met oogen vol verwondering En vol geheimenis? Hoe hangt er om dit bleek gelaat, Als een verstilde huivering, Afglans van wat te komen staat In werelds wacht-gewijden Kring? Dooft nu in hem de vreugd, die staag Door zijner vaadren harten vaart, Of wordt der moedren donkre vraag Thans in zijn oogenschijn verklaard? Of is 't de glorie van het Kind, Die reeds om hem haar wijding schijnt Ten teeken, dat eens alles zwindt In 't wonder, waarnaar d' aarde pijnt? Raphael Jetna Ferbius Voor Hanna Carels De Meester, die door 't leven U geleiden, En hoeden zal, Rijst eens U in het glanzende getijde Van een verklaard Heelal. [pagina 221] [p. 221] Dan ziet gij, zonnehel over de landen - Goudglans-omloofd - Te midden der kristallen dagewanden, Zijn heerlijk hoofd.... En als één lied uit duizend vooglenkelen, Dat stijgt en zinkt, Juubling gelijk van fluite', harpe' en veêlen Zijn stem U klinkt; De eerbiedschuchtre handen wilt gij heffen, Naar dit gezicht; Doch blindend U dier oogen bliksmen treffen In schicht na schicht.... Of gansch uw wezen in Hem moest verblinken Dwaalt gij, uzelven onbekend, Tot in uw hart het nieuwe lied gaat klinken En g' U hervindt: zijn instrument. Sonnet Bij 't eind des daags was er een wolkespreiding, Als had een groote vogel gansch ontvouwd Zijn breed gevedert en in nieuwe wijding, Werd ons het oud geheim weer toevertrouwd. Rees niet het teeken, dat besloten houdt: Opvlucht verstild tot ruchtlooze verglijding In willige overgave aan wat, ondoorschouwd, Toch veilig wordt gevoeld door hoogre leiding? [pagina 222] [p. 222] Wij gingen zwijgzaam onder 's vogels vlerk, Niet peilend liefdes nood met ziende oogen Want druk van vingren blind zeide ons behoeven: In stilte, zonder blijheid of bedroeven, Uit rijpe rust, los van vervoerings logen, d' Opgang t' aanschouwen als gezegend-werk.... Vorige Volgende